ECLI:NL:GHSHE:2012:BX4904

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.107.070
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontheffing ouderlijk gezag en benoeming voogdij in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het ouderlijk gezag van de moeder over haar dochter, geboren op [geboortedatum] 1996. De Raad voor de Kinderbescherming had eerder verzocht om de moeder te ontheffen van het gezag, omdat de ondertoezichtstelling van de dochter niet voldoende was om de ernstige bedreiging van haar geestelijke belangen en gezondheid af te wenden. De moeder, die kampt met psychiatrische problemen, was niet in staat om de noodzakelijke zorg en opvoeding te bieden. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder ongeschikt is om haar opvoedingsplicht te vervullen, en dat de huidige situatie van de dochter, die sinds 2008 onder toezicht staat, niet verbeterd is. De stiefvader van de dochter heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen, wat in het belang van de dochter wordt geacht. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Maastricht vernietigd en het verzoek van de Raad toegewezen, waarbij de moeder werd ontheven van het ouderlijk gezag en de stiefvader werd benoemd tot voogd. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 16 augustus 2012
Zaaknummer: HV 200.107.070/01
Zaaknummer eerste aanleg: 165861/FA RK 11-1357
in de zaak in hoger beroep van:
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Limburg, locatie Maastricht,
appellant,
hierna te noemen: de raad,
tegen
[X.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de moeder.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 20 februari 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 mei 2012, heeft de raad verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog, uitvoerbaar bij voorraad, het inleidende verzoek van de raad tot ontheffing van de moeder uit het gezag over de hierna te noemen minderjarige toe te wijzen en de heer [stiefvader] (hierna: de stiefvader) te benoemen tot haar voogd.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juli 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam;
- de stiefvader;
- stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, (hierna: de stichting), vertegenwoordigd door mevrouw V. Pfeifer.
2.2.1. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.2.2. Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarige [dochter] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit verhoor zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 januari 2012;
- de brief van de stichting d.d. 25 mei 2012;
- de brief van de raad d.d. 30 mei 2012 met het raadsrapport van 19 oktober 2011;
- de brief met bijlagen van de stichting d.d. 31 mei 2012;
- het faxbericht van de raad d.d. 10 juli 2012 met het raadsrapport van 10 mei 2012.
3. De beoordeling
3.1. Uit de inmiddels beëindigde relatie van de moeder met de heer [biologische vader] is op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] geboren [Y.] (hierna: [dochter]).
Het gezag over [dochter] berust bij de moeder.
De heer [biologische vader] heeft [dochter] erkend. [dochter] heeft nooit contact gehad met de heer [biologische vader], haar biologische vader.
3.2. [dochter] staat sinds 7 oktober 2008 onder toezicht van de stichting. Zij is sindsdien meerdere keren (op vrijwillige basis) voor kortere of langere tijd uit huis geplaatst.
Op 15 maart 2011 werd [dochter] op grond van een machtiging uithuisplaatsing in een zogenaamde sociogroep van de stichting Sint Anna te [vestigingsplaats] geplaatst. Vanaf eind juni 2011 woont zij bij de stiefvader. Zij verblijft daar samen met haar halfbroertje [halfbroertje] (kind van de moeder en de stiefvader), geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats].
3.3. De raad heeft op 21 oktober 2011 een verzoekschrift ingediend tot gedwongen ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over [dochter] en tot benoeming van de stiefvader tot voogd.
3.4. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Maastricht het verzoek van de raad afgewezen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet wordt voldaan aan de gestelde termijn, nu de duur van de uithuisplaatsing minder dan 18 maanden is.
3.5. De raad kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.
De raad voert in hoger beroep aan dat de rechtbank ook had moeten toetsen of de ondertoezichtstelling die op dat moment al langer duurde dan 6 maanden - door de ongeschiktheid of onmacht van de moeder - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 Burgerlijk Wetboek (BW) af te wenden. De rechtbank heeft ten onrechte alleen naar de duur van de uithuisplaatsing van [dochter] gekeken.
De raad stelt zich op het standpunt dat er sprake is van ongeschiktheid en onmacht bij de moeder. De ondertoezichtstelling is daartoe onvoldoende en een ontheffing is noodzakelijk in het belang van [dochter].
Als gevolg van de psychische gesteldheid van de moeder heeft de stichting niet tot een constructieve samenwerkingsrelatie met haar kunnen komen. De hulpverlening is ontoereikend doordat de moeder haar afspraken niet na komt en voor de stichting niet bereikbaar is.
Verder is de moeder in de visie van de raad niet in staat om verantwoordelijkheid als opvoeder te dragen.
3.6. De stichting heeft zich ter zitting aangesloten bij het standpunt van de raad.
Volgens de stichting is de wens van [dochter] dat het gezag bij haar stiefvader komt te liggen. De onbereikbaarheid van de moeder leidt er toe dat zaken voor [dochter] niet geregeld kunnen worden. De stiefvader heeft volgens de stichting laten zien dat hij de zorg voor [dochter] aan kan. Hij regelt zelfstandig alle zaken voor haar. Gezien de positieve ontwikkeling van [dochter] acht de stichting hulpverlening in het gedwongen kader niet langer noodzakelijk, indien de stiefvader de voogdij krijgt. De intentie van de stichting is om de stiefvader in praktische zin ondersteuning te bieden, zodat de hulpverlening in het vrijwillig kader kan doorlopen.
3.7. De stiefvader heeft ter zitting verklaard dat hij bij een ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag, bereid is de voogdij over [dochter] te aanvaarden. Een ontheffing zal volgens de stiefvader in de praktijk niets veranderen. De moeder blijft ook na de ontheffing moeder van [dochter] en de stiefvader zal het contact tussen [dochter] en de moeder, dat hij regelmatig door bezoeken met [dochter] aan de moeder tot stand heeft gebracht, waar mogelijk blijven bevorderen.
3.8. Het hof overweegt als volgt.
3.8.1. Ingevolge artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder worden ontheven van het gezag over zijn kind op grond dat hij ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
3.8.2. Uit de inhoud van de stukken blijkt dat de moeder zich verzet tegen ontheffing van het gezag.
Op grond van artikel 1:268, lid 1 BW kan bij verzet van de ouder de ontheffing niet worden uitgesproken. Deze regel lijdt ingevolge artikel 1: 268 lid 2, aanhef en onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden, gegronde vrees bestaat dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
3.8.3. In het onderhavige geval staat vast dat [dochter] ten tijde van de bestreden beschikking meer dan zes maanden onder toezicht was gesteld en dat gedwongen ontheffing mogelijk is indien er gegronde vrees bestaat dat de ondertoezichtstelling - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
3.8.4. Het hof is van oordeel dat aan de genoemde voorwaarden voor een gedwongen ontheffing is voldaan en overweegt daartoe het volgende.
[dochter] is een meisje van zestien jaar met een lichte verstandelijke beperking en heeft een belast verleden. Zij is opgegroeid bij haar moeder die kampt met persoonlijke en psychiatrische problematiek. Als gevolg hiervan is [dochter] opgegroeid onder moeilijke en risicovolle omstandigheden en is er sprake van parentificatie. De ontwikkeling van [dochter] is niet leeftijdsadequaat verlopen; zij heeft een lage eigenwaarde en wantrouwt andere mensen. Verder is gebleken dat [dochter] functioneert op een moeilijk lerend niveau. Met betrekking tot haar lichamelijke gezondheid is gebleken dat [dochter] last heeft van sikkelcelanemie, waarvoor zij medicijnen moet innemen.
[dochter] staat sinds 7 oktober 2008 onder toezicht van de stichting en verbleef in de afgelopen jaren diverse malen op verschillende locaties in verband met psychoses en opnames van de moeder. Zij woonde regelmatig tijdelijk in diverse opvang- en leefgroepen. Sinds eind juni 2011 woont [dochter] (op vrijwillige basis) samen met haar halfbroertje [halfbroertje] bij de stiefvader die zij als haar vader beschouwt. Bij de stiefvader ontwikkelt [dochter] zich positief.
3.8.5. Uit de inhoud van de rapporten van de raad van 19 oktober 2011 en 10 mei 2012 is voldoende gebleken dat de moeder ongeschikt dan wel onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van [dochter] te vervullen. De moeder is gediagnosticeerd met paranoïde schizofrenie en zij heeft last van psychoses en wanen. De moeder heeft een beperkt sociaal inzicht, is cognitief beperkt, en heeft veel herhaling nodig voordat hulpverlening beklijft. De moeder beschikt ten gevolge van haar psychiatrische problematiek over onvoldoende pedagogische vaardigheden om [dochter] de voor haar noodzakelijke (basale) verzorging en opvoeding te kunnen bieden. Zo is zij niet in staat [dochter] emotionele warmte te geven en kan zij niet leeftijdsadequate regels en grenzen stellen. Daar komt bij dat de moeder een andere cultuur als referentiekader heeft, zij slecht is geïntegreerd, de Nederlandse taal onvoldoende beheerst en geen sociaal netwerk heeft.
De moeder is in juni 2011 met een inbewaringstelling en daarna met een rechterlijke machtiging gedwongen opgenomen in het Psychiatrisch Centrum van de Mondriaan Zorggroep, locatie Vijverdal. Ten aanzien van de moeder is tevens beschermingsbewind uitgesproken.
3.8.6. Het hof overweegt dat de situatie van de moeder, anders dan dat zij thans op vrijwillige basis op Vijverdal verblijft, niet is veranderd. Weliswaar heeft de moeder sedertdien enige vooruitgang geboekt als gevolg waarvan nu sprake is van een vrijwillige opname in Vijverdal, maar die is onvoldoende om [dochter] zelfstandig te kunnen verzorgen en opvoeden. Verder is uit hetgeen de raad en de stichting hebben verklaard voldoende komen vast te staan dat hulpverlening niet toereikend is. De moeder is, mede als gevolg van haar psychische gesteldheid, niet bereikbaar voor de hulpverlening en komt haar afspraken niet na.
Indien de moeder uit Vijverdal wordt ontslagen is het de bedoeling om toe te werken naar een plaatsing binnen de Regionale Instelling Beschermende Woonvormen Heuvelland en Maasvallei, een instelling voor mensen met een psychische handicap, die begeleiding en bescherming nodig hebben.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de moeder ook in de toekomst de dagelijkse verzorging en opvoeding van [dochter] niet zelfstandig op zich zal kunnen nemen.
3.8.7. Het hof is van oordeel dat het voor [dochter] van belang is dat zij thans duidelijkheid over haar toekomstperspectief krijgt. Aangezien de stiefvader al geruime tijd op een positieve wijze de rol van opvoeder vervult en voor [dochter] altijd de vaderrol heeft vervuld, behoort het opvoedingsperspectief van [dochter] bij de stiefvader te liggen. Voorts is het van belang dat de stiefvader niet alleen feitelijk maar ook juridisch verantwoordelijk voor [dochter] is en noodzakelijke beslissingen ten aanzien van [dochter] kan nemen, temeer nu ter zitting is gebleken dat [dochter] in het najaar een rugoperatie moet ondergaan, waarbij het van belang is dat deze in alle rust en zonder problemen zal kunnen plaatsvinden.
De stiefvader is bereid de voogdij op zich te nemen. Het hof is gebleken dat de behuizing van de stiefvader thans niet optimaal is, maar gaat ervan uit dat hierin op korte termijn verbetering zal komen, wanneer de stiefvader in samenwerking met de stichting actief op zoek zal gaan naar geschikte woonruimte. Ook [dochter] kan instemmen met een ontheffing van de moeder van het ouderlijk gezag over haar en het belasten van de stiefvader met de voogdij.
3.8.8. Het hof is in dit specifieke geval, waarin vast staat dat de moeder thans en ook in de toekomst niet in staat is [dochter] de voor haar noodzakelijke opvoeding en verzorging te bieden, van oordeel dat de huidige maatregel van ondertoezichtstelling onvoldoende is om de ernstige bedreiging van de geestelijke belangen en de gezondheid van [dochter] af te wenden. Het belang van [dochter] verzet zich niet tegen ontheffing van de moeder van het gezag.
3.8.9. Het hof stelt vast dat de moeder ook na de ontheffing moeder blijft van [dochter]. Het behoud van het contact tussen de moeder en [dochter] blijft dan ook onverminderd van belang.
3.9. Het vorenstaande leidt ertoe dat de beschikking waarvan beroep dient te worden vernietigd en het inleidend verzoek van de raad alsnog dient te worden toegewezen.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 20 februari 2012;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog toe het inleidende verzoek van de raad om de moeder te ontheffen van het ouderlijk gezag over:
[dochter], geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats];
met benoeming van de heer [stiefvader] tot voogd;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Arnhem.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Bijleveld-van der Slikke, E.F.G.M. Gelderman en C.E.M. Renckens in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2012.