ECLI:NL:GHSHE:2012:BX4873

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
K11/0424
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geweldgebruik door politieambtenaar in relatie tot proportionaliteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 augustus 2012 uitspraak gedaan in een beklagprocedure ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Klager, die in de nacht van 18 op 19 oktober 2009 door politieambtenaren werd aangehouden, heeft geklaagd over het geweld dat door de beklaagde agent is gebruikt tijdens deze aanhouding. Klager was in slaap gevallen in zijn auto en werd wakker in een gewelddadige situatie waarbij hij door de politie werd aangehouden. Getuigen, waaronder een medewerker van een bedrijf, hebben verklaard dat klager niet reageerde op de politie en dat de agenten, waaronder beklaagde, buitenproportioneel geweld hebben gebruikt. Beklaagde heeft verklaard dat hij klager moest aanhouden vanwege het wapen dat in de auto lag en dat hij geweld heeft gebruikt om klager onder controle te krijgen. Het hof heeft vastgesteld dat er aanwijzingen zijn dat beklaagde de grenzen van de proportionaliteit heeft overschreden, maar oordeelt dat vervolging niet opportuun is, gezien de disciplinaire maatregelen die al zijn genomen tegen beklaagde en het feit dat hij niet langer bij de politie werkzaam is. Het hof wijst het beklag van klager af, maar erkent de ernst van het geweldsincident en de gevolgen voor klager, die onder andere een gekneusd strottenhoofd en blijvende stemproblemen heeft opgelopen. De beslissing van het hof is dat het beklag wordt afgewezen, waarbij de omstandigheden van de zaak en de verklaringen van getuigen en beklaagde zijn meegewogen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector strafrecht
Klachtnummer: K11/0424
Beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 augustus 2012 inzake het beklag ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager],
wonende te Someren,
hierna te noemen: klager,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. N. van Vliet, advocate te Breda,
over de beslissing van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch tot het niet vervolgen van:
[beklaagde],
wonende te Veldhoven,
hierna te noemen: beklaagde,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. B.G.J. de Rooij, advocaat te Helmond,
wegens (zware) mishandeling.
De feitelijke gang van zaken.
Op 27 oktober 2009 is namens klager door diens vader aangifte gedaan van mishandeling, beweerdelijk jegens klager gepleegd door beklaagde.
Op 24 juni 2011 is door de officier van justitie aan klager bericht dat na (langdurig) vooronderzoek hij de korpsleiding op de hoogte heeft gesteld dat hij de mishandeling van klager door beklaagde in principe bewijsbaar vindt, hetgeen er uiteindelijk in heeft geresulteerd dat beklaagde niet meer bij het korps werkzaam is en hij, officier van justitie, omdat het korps zelf heeft ingegrepen, ervoor gekozen heeft niet tot strafrechtelijke vervolging over te gaan.
Hierop heeft klager bij schrijven van 23 september 2011 een klaagschrift ingediend bij het hof, ingekomen ter griffie van het hof op 23 september 2011, met het verzoek de vervolging te bevelen.
De advocaat-generaal heeft in het schriftelijk verslag van 27 december 2011 het hof geraden het beklag af te wijzen.
Op 27 maart 2012 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van klager en zijn advocate.
Bij tussenbeschikking van 24 april 2012 heeft het hof besloten beklaagde op te roepen.
Op 17 juli 2012 is het klaagschrift in raadkamer van het hof behandeld in aanwezigheid van beklaagde en zijn advocaat.
De advocaat-generaal heeft verklaard te persisteren bij het schriftelijk verslag.
De beoordeling.
1.
Aangezien klager aanvankelijk, vanwege het opgelopen letsel, nog niet in staat was om aangifte te doen, heeft de vader van klager aangifte gedaan. Later is klager alsnog zelf gehoord en heeft klager gepersisteerd bij de aangifte.
Klager heeft verklaard dat hij in de nacht van 18 op 19 oktober 2009 met zijn huisgenoot een stuk is gaan rijden met de auto, met de bedoeling naar een shoarmazaak te gaan. Onderweg kwamen zij zonder benzine te staan en hebben zij de auto geparkeerd op de oprit naar het Parktheater. Vervolgens hebben zij hun weg vervolgd en wat te eten gekocht. De huisgenoot van klager is direct naar huis gelopen en klager heeft zijn broodje in de auto opgegeten, waarna hij in de auto in slaap is gevallen. Op enig moment – naar bleek tussen 03:00 uur en 03:30 uur ’s nachts – schrok klager wakker en zag hij enkele mensen rond de auto staan. Klager heeft op dat moment niet gehoord dat deze mensen iets gezegd hebben.
Het volgende dat klager zich kan herinneren is dat hij wakker werd toen hij buiten de auto op de grond lag. Klager voelde dat zijn nek werd dicht geknepen en raakte buiten bewustzijn. Toen klager weer bij kwam was hij op het politiebureau. Klager heeft later toegegeven dat hij die avond GHB heeft gebruikt.
Als gevolg van het incident is klager gewond geraakt en heeft hij een gekneusd strottenhoofd opgelopen, twee blauwe ogen en schaafplekken op de kin. Klager is op de eerste hulp behandeld en heeft vervolgens twee dagen op de Intensive Care doorgebracht. Door de zwellingen in de keel was er gevaar op verstikking. Klager heeft in raadkamer van het hof opgemerkt dat hij tengevolge van het incident thans blijvend met een hese stem spreekt.
Uit het klaagschrift d.d. 23 september 2011 kan blijken dat het beklag zich ook richt tegen het door beklaagde opgestelde proces-verbaal van bevindingen, dat naar de mening van klager valse informatie bevat met betrekking tot de geweldshandelingen.
2.
Getuige [getuige 1], medewerker van [bedrijf 1], heeft klager al slapend in de auto aangetroffen. Hij heeft verklaard dat de auto met de verlichting aan geparkeerd stond en dat klager niet reageerde op het schijnen van de lamp van getuige of op claxonneren door getuige. Getuige [getuige 1] zag een wapenstok in de auto liggen en heeft vervolgens contact opgenomen met de politie, waarna twee agenten (waaronder beklaagde) ter plaatse kwamen. Zij schenen met hun maglite naar binnen in de auto en tikten met de maglite tegen het raam. De man reageerde hier niet op. Ook op aanroepen van de agenten reageerde klager niet evenmin als op het op en neer bewegen van de auto en het hard met een ring tikken tegen het raam. Door de agenten werd besloten om klager aan te houden, wegens verboden wapenbezit (de wapenstok lag nog in de auto). De agenten wisten het portier te openen door een ruitje in te slaan. Nadat het portier was geopend zei een van de agenten hard “politie, u bent aangehouden”. Pas op dat moment werd klager wakker en begon hij wild om zich heen te slaan. De agenten wilden klager uit de auto duwen, maar dit lukte niet, omdat klager zijn gordel nog om had. Getuige [getuige 1] zag dat beklaagde met gebalde vuist, meerdere malen op het gezicht van klager sloeg. Hij raakte daarbij het rechteroog, de rechterkaak en de neus van klager. Volgens getuige [getuige 1] sloeg beklaagde behoorlijk hard. Beklaagde wist de autogordel van klager los te maken. Hiermee was het verzet van klager echter niet gebroken, dus riep de andere agent dat hij pepperspray zou toepassen. Nadat ook het gebruik van pepperspray niet het gewenste resultaat opleverde heeft beklaagde klager nog meerdere malen in het gezicht geslagen. Klager sloeg op dat moment nog wild om zich heen. Getuige [getuige 1] zag dat de agenten klager uiteindelijk uit de auto wisten te krijgen en hem op de grond werkten. Klager lag op zijn buik, met zijn gezicht op de stenen. Van de twee agentes die er inmiddels waren heeft de een de linkerarm van de man onder controle gehouden en de andere de rechterarm. Getuige [getuige 1] bood aan op de benen van klager te gaan zitten, zodat klager geboeid kon worden. Ook heeft hij meegeholpen om klager in de politieauto te krijgen.
Getuige [getuige 1] heeft drie keer een verklaring afgelegd.
In zijn eerste verklaring, die hij dezelfde nacht nog heeft afgelegd, heeft [getuige 1] verklaard: “dat de man belachelijk veel verzet bood tegen zijn aanhouding, hij was vanaf het eerste contact met de politie helemaal door het dolle heen.”
Bij de rijksrecherche heeft [getuige 1] verklaard dat hij vond dat beklaagde buitenproportioneel geweld heeft toegepast. Beklaagde sloeg te lang en te hard.
Dit heeft [getuige 1] herhaald bij de rechter-commissaris. [getuige 1] had het idee dat klager dronken was en dat hij wakker werd geslagen en geschopt. Het om zich heen slaan door klager was meer een reactie op het geweld van de politie, aldus getuige [getuige 1].
3.
Beklaagde heeft verklaard dat hij naar aanleiding van een melding van getuige [getuige 1] samen met zijn collega [verbalisant 1] ter plaatse is gegaan. Klager reageerde niet op aanroepen door beide agenten. Beklaagde zag in de auto een wapenstok van ongeveer dertig centimeter liggen. Na overleg met [verbalisant 1] is besloten om klager aan te houden. Nadat het portier geopend was heeft beklaagde een armoverstrekking toegepast op klager. Dit is een zeer pijnlijke pijnprikkel. Beklaagde en [verbalisant 1] wilden klager uit de auto trekken, maar dit lukte niet omdat de gordel nog vast zat. Klager wilde niet mee werken door zijn gordel los te maken en sloeg wild om zich heen. Daarbij raakte klager [verbalisant 1] in het gezicht. Ook beklaagde kreeg een klap in het gezicht, waarna beklaagde klager in het gezicht heeft geslagen. Omdat beklaagde dacht dat klager de auto wilde starten heeft beklaagde, na waarschuwing, pepperspray gebruikt. Hierdoor werd het verzet van klager alleen maar heftiger. Op dat moment kwamen twee collega’s, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], ter plaatse. [verbalisant 1] wist de gordel van klager los te maken, waarna beklaagde de man naar buiten trok. Klager kwam op zijn buik terecht, maar draaide zich direct op zijn rug en nam een gevechtshouding aan. Beklaagde heeft klager vervolgens twee of drie keer in het gezicht geslagen, waarna ze klager op de buik wisten te draaien en hebben afgevoerd. Daarbij heeft [verbalisant 1] de benen gefixeerd en [verbalisant 3] en [verbalisant 2] hebben de armen van klager vast gepakt. Beklaagde heeft een nekklem aangelegd, waarna men klager wist te boeien.
Beklaagde heeft ter zitting in raadkamer van het hof d.d. 17 juli 2012 verklaard dat sprake was van een geweldsspiraal, omdat de heftige reacties van klager aanleiding gaven steeds meer geweld te gebruiken om hem onder controle te krijgen. Beklaagde heeft daarbij verklaard dat hij uit vrees dat klager de auto zou starten en zou wegrijden, zich niet kon distantiëren van de situatie.
4.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat klager zich hevig verzette. Beklaagde is op enig moment in de auto gedoken, waarbij beklaagde klager volgens [verbalisant 1] een keer op de kaak heeft geslagen. Op dat moment wist [verbalisant 1] de gordel van klager los te maken. [verbalisant 1] heeft de man vervolgens uit de auto geduwd, waarna klager door [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] is gefixeerd en door beklaagde een nekklem is aangelegd.
5.
Verbalisante [verbalisant 2] kwam later ter plaatse en heeft over de geweldshandelingen verklaard dat beklaagde probeerde de ruit van het rechterportier in te slaan. Toen hem dit niet lukte heeft hij met [verbalisant 1] van positie gewisseld. [verbalisant 1] had een armoverstrekking aangelegd bij klager, deze werd door beklaagde niet overgenomen. [verbalisant 2] zag dat beklaagde de man minimaal vier keer met kracht in het gezicht sloeg. Klager maakte op dat moment schoppende bewegingen, maar niet in de richting van de agenten. Dit waren ongecontroleerde bewegingen. Op het moment dat beklaagde klager sloeg, heeft [verbalisant 2] gezegd “ho ho, rustig. Hij kan niet uit die auto omdat hij nog vast zit in de gordel”. [verbalisant 2] zag dat beklaagde vervolgens met zijn linkerhand het geopende portier vastpakte en met zijn rechterhand de deurstijl van de auto vast pakte. [verbalisant 2] zag vervolgens dat beklaagde hard tegen de borst van klager trapte. Op dat moment wist [verbalisant 1] de gordel los te maken en hebben zij klager na een worsteling onder controle weten te krijgen.
Tijdens een verhoor bij de rechter-commissaris heeft verbalisante [verbalisant 2] verklaard dat zij het optreden van beklaagde buitenproportioneel vond.
6.
Verbalisante [verbalisant 3] heeft een soortgelijke verklaring afgelegd als verbalisante [verbalisant 2].
Ook zij heeft tijdens een verhoor bij de rechter-commissaris verklaard dat zij het optreden van beklaagde buitenproportioneel vond.
7.
Als gevolg van het interne onderzoek naar het politieoptreden is beklaagde uiteindelijk disciplinaire bestraffing, in de vorm van een terugplaatsing in functie voor de duur van twee jaren, aangezegd. Vervolgens heeft beklaagde zelf ontslag genomen bij het politiekorps.
Het hof overweegt als volgt:
Vooropgesteld dient te worden dat slechts geklaagd kan worden over strafbare feiten waarvan aangifte is gedaan. Voor zover het klaagschrift betrekking heeft op een beweerdelijk door beklaagde gepleegde valsheid in geschrift, dient klager in zijn beklag niet-ontvankelijk te worden verklaard aangezien niet gebleken is dat daarvan aangifte is gedaan. In zoverre is klager niet-ontvankelijk in het beklag.
Met betrekking tot het geweldsincident overweegt het hof dat aannemelijk is dat de situatie, zoals deze ontstond in de nacht van 18 op 19 oktober 2009, geweldstoepassing door beklaagde en zijn collega(’s) noodzakelijk maakte, gezien de noodzaak tot ingrijpen en het verzet door klager zoals dat door de diverse getuigen en door beklaagde wordt gemeld.
Het hof merkt daarbij op dat klager zich daarvan weliswaar niets meer kan herinneren – hij verklaart dat hij wakker schrok toen hij mensen om zijn auto zag staan en weet daarna alleen nog dat hij op de grond naast de auto lag – maar dat kan wellicht veroorzaakt zijn door het gebruik van GHB. Er is dan, zeker bij de aanvang van het incident, wellicht geen sprake geweest van bewust verzet, het wil in elk geval niet zeggen dat klager zich niet heeft verzet.
De vraag is echter of bij die geweldstoepassing door beklaagde (steeds) aan het proportionaliteitsvereiste is voldaan.
Naar het oordeel van het hof zijn er aanwijzingen dat beklaagde tijdens zijn optreden de grenzen van de proportionaliteit in meer of mindere mate heeft overschreden.
Het hof kan onder die omstandigheden de tuchtrechtelijke reactie die zijdens de politie is verkozen billijken.
Gelet hierop, alsmede gelet op de omstandigheid dat beklaagde niet langer bij de politie werkzaam is, acht het hof het alsnog vervolgen van beklaagde onvoldoende opportuun.
Gelet op het vorenstaande dient het beklag te worden afgewezen.
De beslissing.
Het hof wijst het beklag af.
Aldus gegeven door
mr. J.P.F. Rijken, voorzitter,
mr. E.J.M. Boogaard-Derix en mr. F.J.M. Walstock, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier.
op 14 augustus 2012.