8.1.1.In r.o. 2.1.-2.16 van het beroepen vonnis heeft de voorzieningenrechter weergegeven van welke feiten hij is uitgegaan. Deze feiten vormen ook in dit hoger beroep het uitgangspunt. Daarnaast zijn nog enkele andere feiten van belang welke hierna zullen worden weergegeven.
8.1.2.Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a) De kadastrale percelen genummerd [sectieletter] [perceel sub 1.] en [sectieletter] [perceel sub 2.] te
’s-Hertogenbosch waren oorspronkelijk in één hand. Perceel [perceel sub 1.] ([B-straat sub 1.] te [vestigingsplaats]) wordt geëxploiteerd als kledingwinkel en grenst aan de voorzijde aan de [openbare weg B.]. [Appellante sub 1. c.s.] hebben in 2009 het achterliggende perceel [perceel sub 2.] van de eigenaar van beide percelen gekocht en geleverd gekregen. Afgescheiden van perceel [perceel sub 1.] is perceel [perceel sub 2.] geheel ingesloten. Aan de achterzijde van perceel [perceel sub 2.] stroomt de Dieze, die vervolgens ondergronds gaat.
b) In de koopovereenkomst met betrekking tot perceel [perceel sub 2.] is de volgende bepaling opgenomen, welke woordelijk is overgenomen in de transportakte: “Het perceel is thans niet ontsloten vanaf de openbare weg. Verkoper zal zich inspannen om koper toegang te verschaffen tot het perceel met toestemming van de huurder van Verkoper. Verkoper kan de toegang niet garanderen. Verkoper zal zich louter inspannen om van haar huurder goedkeuring te krijgen. Koper verklaart het beroep op de huurder van verkoper tot het minimum te beperken.”
c) [Appellante sub 1. c.s.] zijn daarnaast sinds 2008 eigenaars van het kadastrale perceel (na enige splitsingen thans genummerd) [sectieletter] [perceel sub 3.] ([perceel sub 1.] te [vestigingsplaats]), dat in de lengterichting grenst aan perceel [perceel sub 2.]. Ten behoeve van de uitweg van perceel [perceel sub 3.] is sinds 1952 (en daarna woordelijk overgenomen in de respectieve transportaktes) een erfdienstbaarheid van weg gevestigd, (“erfdienstbaarheid van uitweg ook met kruiwagen, kar en handwagen en andere vehikels - om te komen van - en te gaan naar de [openbare weg A.]door de ter plaatse bestaande gang, naar en van het heersend erf”) ten laste van perceel (thans genummerd) [sectieletter] [perceel sub 4.] en perceel [sectieletter] [perceel sub 5.]. Perceel [perceel sub 4.] grenst aan de overzijde van perceel [perceel sub 2.] aan de Dieze. Perceel [perceel sub 5.] komt via een poort, die is afgesloten met een hek, uit op de [openbare weg A.]. Perceel [perceel sub 4.] behoort in eigendom toe aan geïntimeerde sub 2, hierna: Triumviraat, perceel [perceel sub 5.] behoort toe aan (leden van) geïntimeerde sub 1 hierna: de VVE.
d) Ten aanzien van de erfdienstbaarheid is voorts bepaald in de transportakte(s): “Deze erfdienstbaarheden blijven gehandhaafd ondanks verzwaring door verandering van aard of bestemming of splitsing van de heersende erven en zonder dat daaronder is begrepen een verbod om te bouwen of te verbouwen. (.)”
e) [Appellante sub 1. c.s.] wensen perceel [perceel sub 2.] te verbouwen tot woonhuis. Op 20 april 2010 schreef [X.] van notariskantoor [notariskantoor] namens [Appellante sub 1. c.s.] aan Triumviraat onder meer: “[ik] informeer bij u naar de juridische mogelijkheden om het gebruik dat de heer [appellant sub 1.] thans heeft middels een erfdienstbaarheid om te komen en te gaan naar de [openbare weg A.]uit te breiden tot een gelijk recht voor het eveneens aan hem toebehorend naast gelegen pand [perceel [perceel sub 2.], hof]. (..)
De wens bestaat tot het aanleggen van een bruggetje over de Dieze om van het perceel [[perceel sub 2.], hof] rechtstreeks (en niet via het perceel [straat sub 1.]) van en naar de [openbare weg A.]te komen en te gaan. Graag verneem ik van u of ten behoeve van het perceel [[perceel sub 2.]] een erfdienstbaarheid gevestigd mag worden ten laste van het in uw bezit zijnde perceel aan de [openbare weg A,], een en ander eventueel tegen redelijke vergoeding. (..)
Volledigheidshalve merk ik op dat de heer [Appellant sub 1.] en mevrouw [Appellante sub 2.], gezien de hiervoor genoemde erfdienstbaarheden, ook de mogelijkheid hebben om van perceel [[perceel sub 2.]] via de [straat sub 1.] de ontsluiting naar de [openbare weg A.]te realiseren. De eventuele verzwaring van de erfdienstbaarheid doet deze erfdienstbaarheid evenwel onverminderd blijven bestaan (..)”.
f) Op 18 mei 2010 antwoordde Triumviraat aan de notaris: “(..) Enkel is ten laste van [bedoeld zal zijn ten behoeve van, hof] de heersende erven, waaronder [perceel sub 1.], een erfdienstbaarheid gevestigd. [Perceel [perceel sub 2.]] is een ander perceel met een ander kadastraal nummer en betreft derhalve geen heersend erf. (..) Uw cliënten hebben niet de mogelijkheid om het perceel [[perceel sub 2.]] via de [straat sub 1.] te ontsluiten naar de [openbare weg A.].
Uit het vorenstaande kunt u afleiden dat aan het plaatsen van een bruggetje over de Dieze geen medewerking wordt verleend. (..) Tot slot deel ik u voor de goede orde mede dat het ons bekend is dat overige heersende [bedoeld zal zijn: dienende, hof] erven bezwaar maken tegen verzwaring van de erfdienstbaarheid.”
g) Op 23 juni 2011 hebben [Appellante sub 1. c.s.] aan de “buren [straat sub 1.]” geschreven: “Onlangs is ons de omgevings vergunning verleend voor het verbouwen van het pand tot woning en het is onze bedoeling aanstaande maandag met de sloop en verbouwing te starten.
(..) Graag nodigen we jullie zondag 10 juli om 3 uur ’s middags uit om onze plannen aan jullie toe te lichten. De aannemer is er die middag ook bij. We kunnen dan met elkaar bespreken hoe de overlast zo veel mogelijk te beperken. (..)”
h) [lid VVE], een van de leden van de VVE, antwoordde op 26 juni 2011: “Voor wat betreft uw streven om tijdens de verbouwing (..) de overlast zo veel mogelijk te beperken wil ik u volledigheidshalve wijzen op de (..) erfdienstbaarheid zoals die bij het pand aan de [straat sub 2.] aan de orde is. Hierbij is geen recht van overpad naar het pand [perceel [perceel sub 2.]] aan de orde.
Bij dezen meld ik u hierop geen, ook niet voor tijdelijk, uitzondering te maken. Dat betekent dat ik niet zal toestaan dat er overpad van mensen noch middelen is die zich direct of indirect toegang willen verschaffen tot het pand [perceel [perceel sub 2.]]. (..)
Tot slot wil ik niet onvermeld laten dat de andere rechthebbende partij aangaande de erfdienstbaarheid ([straat sub 3.]) in dezen mijn standpunt deelt (..)”
i) De bouwwerkzaamheden - waaronder het aanleggen van een bruggetje over de Dieze - zijn op 27 juni 2011 begonnen.
j) Op 14 juli 2011 schreef de advocaat van Triumviraat c.s. aan [Appellante sub 1. c.s.] : “U hebt kennelijk recentelijk opdracht gegeven de op uw perceel gestichte opstal te verbouwen. Tot hun ontzetting hebben cliënten moeten constateren, dat u ten behoeve van uw verbouwing door de aldaar werkzame bouwvakkers gebruik laat maken van bovengenoemde percelen (erven) van cliënten (..) zulks ondanks het feit dat op voornoemde percelen van cliënten geen erfdienstbaarheid is gevestigd ten gunste van uw perceel sectie G nummer [perceel sub 2.]. Cliënten zijn temeer verontwaardigd door uw voornoemd handelen, nu u reeds geruime tijd op de hoogte bent van het feit dat ten behoeve van uw pand geen erfdienstbaarheid of recht van overpad ten laste van de percelen van cliënten is gevestigd. Ik verwijs daartoe naar bijgaande brieven van mevrouw [X.] (..) van 20 april 2010 en de reactie daarop namens cliënten van 18 mei 2010 en 26 juni 2011. (..)” Vervolgens werden [Appellante sub 1. c.s.] gesommeerd het gebruik ten behoeve van de bouwwerkzaamheden aan perceel [perceel sub 2.] van de percelen van Triumviraat c.s. te staken.
k) Op 20 juli 2011 schreef de advocaat van [Appellante sub 1. c.s.] aan Triumviraat c.s. naar aanleiding van deze sommatie: “Ik wijs u in dat kader op het bepaalde in artikel 5:57 lid 1 BW (..). Ik neem aan dat u uw handelwijze zult staken en cliënten vrije toegang zult verlenen. (..)”
l) Op 26 juli 2011 schreef [appellant sub 1.] aan [X.] van het notariskantoor: “(..) bedankt voor de kopie van deze brief. Voor zover ik weet en me kan herinneren heb[ben] jullie mij nooit op de hoogte gesteld van deze brief en/of deze een kopie van deze brief aan mij gestuurd. Kunnen jullie dat alsjeblieft bevestigen. Voor mij is dit belangrijk te weten omdat Triumviraat deze brief nu als een argument gebruikt om mij de verbouwing van het pand (..) te beletten.”
m) [X.] antwoordde op 1 augustus 2011: “Ik realiseer me nu dat we inderdaad op 18 mei 2010 de brief van Triumviraat hebben ontvangen. Mijn oprechte excuses dat deze nooit is doorgezonden. Het was de bedoeling dat notaris [notaris] en ik eerst de inhoud zouden beoordelen, maar dit is er kennelijk bij ingeschoten. (..)”
n) Triumviraat c.s. hebben [Appellante sub 1. c.s.] in rechte betrokken. In het kort geding vonnis van 26 augustus 2011 heeft de voorzieningenrechter [Appellante sub 1. c.s.] verboden om gebruik te maken van de percelen van Triumviraat c.s. ten behoeve van perceel [perceel sub 2.] en daarbij onder meer overwogen:
“4.1. (..) [Appellante sub 1. c.s.] beroepen zich evenwel op de mogelijkheid van artikel 5:57 BW tot het aanwijzen van een noodweg. Dit verweer treft geen doel.
4.2. Artikel 5:57 BW voorziet in de mogelijkheid (..) te allen tijde aanwijzing van een noodweg ten dienste van zijn erf te vorderen tegen vooraf te betalen of te verzekeren vergoeding van de schade welke door hun noodweg wordt berokkend.
4.3. Nu niet is gesteld of gebleken dat [Appellante sub 1. c.s.] het aanwijzen van een noodweg hebben gevorderd van Triumviraat c.s., moet er voorshands van worden uitgegaan dat zij thans zonder recht of titel gebruik maken van de percelen van Triumviraat c.s. (..)
4.5. (..) In de omstandigheid dat [Appellante sub 1. c.s.] welbewust voorbij zijn gegaan aan het bepaalde in artikel 5:57 BW en reeds zijn begonnen met de bouw- en sloopwerkzaamheden, daarbij gebruikmakend van de percelen van Triumviraat c.s., ziet de voorzieningenrechter aanleiding een dwangsom op te leggen van € 25.000,-- voor iedere dag (..) ”.
o) Op 31 augustus 2011 schreef de advocaat van [Appellante sub 1. c.s.] aan Triumviraat c.s. : “(..) Namens cliënten vorder ik hierbij, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5:57 BW, van u als eigenaar van een van de naburige erven, aanwijzing van een noodweg ten dienste van hun erf. Zulks tegen, indien daarvan sprake mocht zijn, vooraf te betalen of te verzekeren vergoeding van de schade welke u door die noodweg wordt berokkend. (..)”
p) Hierop hebben partijen gecorrespondeerd over het feit dat [Appellante sub 1. c.s.] bij de bouw van het bruggetje schade zouden hebben toegebracht aan de aan Triumviraat toebehorende kademuur. Triumviraat heeft [Appellante sub 1. c.s.] enige malen gesommeerd de kademuur in de oude staat te herstellen. [Appellante sub 1. c.s.] hebben daaraan voldaan, maar niet tot genoegen van Triumviraat c.s.
q) Op 13 september 2011 schreef [Y.] namens de eigenaar van het pand [B-straat sub 1.] (de verkoper van perceel [perceel sub 2.]) aan [Appellante sub 1. c.s.] dat het correct was dat het volstrekt onbespreekbaar en niet onderhandelbaar was om ten behoeve van perceel [perceel sub 2.] een doorgang te creëren via het pand [B-straat sub 1.] : “Een ontsluiting van dit perceel via de winkel en/of voorzijde van het pand was toen en is ook nu buiten alle grenzen van redelijkheid mijns inziens en bovendien niet te verwezenlijken.”
r) [Appellante sub 1. c.s.] hebben op 21 september 2011 Triumviraat c.s. in rechte in het onderhavige geschil betrokken. Hangende de procedure in eerste aanleg heeft de advocaat van [Appellante sub 1. c.s.] op 7 oktober 2011 nog aan Triumviraat c.s. geschreven: “(..) Namens cliënten verzoek ik u hierbij, zoals eerder verzocht, om cliënten toe te staan de verbouwing uit te laten voeren door gebruik te maken van de toegang als voornoemd en daarbij eveneens onder andere gebruik te maken van de kademuur in verband met het gebruik van de steiger. Cliënten zijn uiteraard bereid de schade die daarvan het gevolg is te vergoeden (..)”. Bij brief van 16 november 2011 is dit verzoek herhaald. Daar is bij vermeld dat de bouwwerkzaamheden vier tot zes maanden zouden duren.
s) Na het ten deze beroepen vonnis en voordat appel was ingesteld, alsmede na de comparitie na aanbrengen in hoger beroep hebben [Appellante sub 1. c.s.] aan Triumviraat c.s. - tevergeefs - om een noodweg verzocht, de eerste maal tegen betaling van € 70.000,-- aan een goed doel, de tweede maal tegen betaling van € 30.000,-- aan Triumviraat c.s.