GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 9 augustus 2012
Zaaknummer: HV 200.106.220/01
Zaaknummers eerste aanleg: 162245 / FA RK 11-717 en 165327 / FA RK 11-1251
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. L. Saritas.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 6 februari 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 mei 2012, heeft de vader verzocht voormelde beschikking - zoals nader toegelicht ter zitting - enkel voor zover het betreft de toewijzing van het verzoek van de vader om hem met het ouderlijk gezag over de hierna te noemen minderjarige te belasten, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de voogdij over deze minderjarige toe te kennen aan Stichting Bureau Jeugdzorg.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 juni 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Saritas;
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna: de stichting), vertegenwoordigd door de heer R. Kusters;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door mevrouw V.J.M. Boermans.
2.2.1. Als belanghebbende in deze zaak is verder aangemerkt:
- mevrouw [Y.] (hierna: [belanghebbende]). Zij is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.2.2. Het hof heeft de minderjarige in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 30 mei 2012. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 27 september 2011 en 12 december 2011;
- het faxbericht met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 25 mei 2012;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vader d.d. 13 juni 2012.
3.1. Uit de inmiddels verbroken relatie tussen de vader en [Z.] (hierna: de moeder) is geboren:
- [A.] (hierna: [zoon]), op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats], Duitsland.
De vader heeft [zoon] erkend.
3.2. Bij beschikking van 17 juni 1999 heeft de rechtbank Maastricht de moeder van [zoon] ontheven van het ouderlijk gezag over [zoon] en [belanghebbende] tot voogdes van [zoon] benoemd.
3.3. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [belanghebbende] op haar verzoek ontslagen van de voogdij over [zoon] en bepaald dat de vader alleen het ouderlijk gezag heeft over [zoon].
3.4. De vader kan zich met deze beslissing, voor zover het betreft de toekenning van het ouderlijk gezag aan hem, niet langer verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5. De vader voert, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de bestreden beschikking en dat het in het belang van [zoon] is dat niet de vader het gezag heeft, maar dat de stichting de voogdij over [zoon] uitoefent. Nog voordat de beslissing door de rechtbank in eerste aanleg is afgegeven, is namelijk gebleken dat [zoon] weer gedragsproblemen vertoont waarvoor hij in het verleden is behandeld. De vader neemt op dit moment ook niet meer de verzorging en opvoeding van [zoon] voor zijn rekening. [zoon] verblijft sinds januari 2012 wederom bij [belanghebbende]. Dit ondanks het feit dat zij geen voogdij meer heeft over [zoon]. Na onderling overleg, zijn de stichting en de vader tot de conclusie gekomen dat er voorzien dient te worden in het gezag van [zoon] in die zin dat de stichting de voogdij over [zoon] krijgt.
3.6. De jeugdreclasseringsmedewerker van de stichting heeft ter zitting - kort samengevat - aangevoerd dat het redelijk goed gaat met [zoon] sinds hij weer in het gezin van [belanghebbende] woont. Er is wekelijks contact tussen hem en [zoon] en dat verloopt goed. [zoon] krijgt binnen het gezin van [belanghebbende] de nodige structuur en begeleiding doordat er altijd iemand aanwezig is voor [zoon]. De vader kon dat niet bieden waardoor [zoon] is gaan zwerven en uiteindelijk weer bij [belanghebbende] is terechtgekomen. Er is inmiddels ook pleegzorg betrokken bij het gezin van [belanghebbende] omdat zij omwille van haar eigen kinderen geen voogdes meer van [zoon] wil zijn, maar wel als pleegouder voor [zoon] wil fungeren.
3.7. De raad heeft ter zitting - kort samengevat - aangevoerd dat er een bijzondere situatie is ontstaan. Er was niet te voorzien hoe het na de beslissing van de rechtbank zou gaan. Omdat [belanghebbende] niet meer met de voogdij belast wilde zijn, maar wel iemand anders als voogd of gezagsouder moest aanvoeren, heeft zij de vader als gezagsouder voorgedragen. Gebleken is echter dat de vader [zoon] feitelijk niet kan verzorgen en opvoeden en hij eigenlijk geen band heeft met [zoon], terwijl die band er wel is tussen [zoon] enerzijds en [belanghebbende] en haar gezin anderzijds.
3.8. Het hof overweegt het volgende.
3.8.1. Het hof stelt vast dat de vader in hoger beroep komt van een beslissing waarbij het door hem ingediende verzoek hem met het gezag over [zoon] te belasten door de rechtbank is toegewezen. Niettemin heeft de vader voldoende belang bij zijn hoger beroep. Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is immers gebleken dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden in die zin dat [zoon] niet langer bij de vader woont en dat de vader, bereid noch in staat is om [zoon] zelf te verzorgen en op te voeden. Het hof acht het voorts met name in het belang van [zoon] dat in hoger beroep een herbeoordeling van het verzoek van de vader plaatsvindt. Op grond van het voorgaande acht het hof de vader ontvankelijk in zijn hoger beroep.
3.8.2. Ingevolge artikel 1:253c van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde vader van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Uit lid 4 van dit artikel volgt dat wanneer niet in het gezag is voorzien of wanneer een voogd het gezag uitoefent, het verzoek van de vader om hem alleen met het gezag te belasten slechts wordt afgewezen, indien gegronde vrees bestaat dat bij inwilliging de belangen van het kind zouden worden verwaarloosd.
3.8.3. Volgens de vader is het - gelet op de gewijzigde omstandigheden - in het belang van [zoon] dat niet hij het gezag uitoefent, maar dat de stichting met de voogdij over [zoon] wordt belast. Ter zitting is gebleken dat de raad en de stichting dezelfde mening als de vader zijn toegedaan. Hierbij is namens de stichting opgemerkt dat de voogdij niet onder de tak jeugdreclassering valt, maar onder de tak gezinsvoogdijinstelling van de stichting en dat de stichting zich daarom niet ter zitting bereid kan verklaren om de voogdij over [zoon] te aanvaarden. Gelet op artikel 1:280 aanhef en onder b BW heeft het hof de vader ter zitting twee weken de tijd gegeven om de vereiste bereidverklaring van de stichting, afdeling gezinsvoogdijinstelling, te doen overleggen. Het hof heeft deze bereidverklaring tijdig, op 14 juni 2012, ontvangen.
3.9. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat bij voortzetting van de huidige situatie waarbij de vader met het ouderlijk gezag is belast de belangen van [zoon] worden verwaarloosd. Het hof zal de beschikking waarvan beroep dan ook met ingang van heden vernietigen voor zover het de toewijzing van het ouderlijk gezag aan de vader betreft.
3.10. Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat [zoon] niet langer onder het ouderlijk gezag zal staan, terwijl evenmin op wettige wijze in zijn voogdij is voorzien. In het licht daarvan dient er op grond van artikel 1:295 BW een voogd te worden benoemd. Het hof zal met ingang van heden de stichting als zodanig benoemen, nu zij zich door middel van een verklaring bereid heeft verklaard die benoeming op zich te nemen.
vernietigt met ingang van 9 augustus 2012 de beschikking van de rechtbank Maastricht van 6 februari 2012 doch uitsluitend voor zover daarbij de vader met het ouderlijk gezag is belast;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
benoemt met ingang van 9 augustus 2012 de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg gevestigd te Roermond tot voogdes over [zoon] geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats], Duitsland;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Vossestein, M.C. van Dijkhuizen en M.J. van Laarhoven en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2012.