ECLI:NL:GHSHE:2012:BX3879

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001937-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk ongeval op de A2 te Maastricht met vrijspraak en veroordelingen voor gevaarzetting en doorrijden na ongeval

In deze zaak, die zich afspeelt rondom een dodelijk ongeval op de A2 te Maastricht op 10 mei 2008, heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 augustus 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep. De verdachte, die als bestuurder van een personenauto betrokken was bij het ongeval, werd in eerste aanleg door de rechtbank Maastricht op 20 april 2010 vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar veroordeeld voor het subsidiair ten laste gelegde feit van gevaarzetting en voor het verlaten van de plaats van het ongeval. Het Openbaar Ministerie ging in hoger beroep, maar de verdachte trok zijn hoger beroep in. Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte en het OM behandeld en kwam tot de conclusie dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. Echter, het hof achtte het subsidiair ten laste gelegde feit van medeplegen van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 en het verlaten van de plaats van het ongeval (artikel 7 van dezelfde wet) wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twee jaar. Het hof overwoog dat de verdachte, door met te hoge snelheid te rijden en door te rijden na het ongeval, gevaar op de weg had veroorzaakt en dat dit gedrag niet zonder gevolgen kon blijven. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van het handelen waardoor de schade zou zijn veroorzaakt. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact van het ongeval, waarbij drie personen om het leven kwamen en een ander zwaar gewond raakte. De uitspraak van het hof is een belangrijke reminder van de verantwoordelijkheden van verkeersdeelnemers en de gevolgen van roekeloos rijgedrag.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-001937-10
Uitspraak : 8 augustus 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 20 april 2010 in de strafzaak met parketnummer 03-702984-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1981],
wonende te [woonplaats], [adres],
waarbij verdachte ter zake het onder 1 primair ten laste gelegde feit werd vrijgesproken, het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde feit bewezen werd verklaard en de verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair werd veroordeeld tot hechtenis voor de duur van 1 maand en waarbij hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen werd ontzegd voor de duur van 1 jaar met aftrek en ten aanzien van feit 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest en waarbij hem waarbij hem de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen werd ontzegd voor de duur van 2 jaar met aftrek. De benadeelde partij, [naam benadeelde], werd door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering en de rechtbank heeft de teruggave aan verdachte gelast van een kentekenbewijs en autosleutel, behorende bij een personenauto van het merk [merk personenauto verdachte].
Hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld. Bij akte van 9 december 2010 heeft verdachte dit hoger beroep tijdig en rechtsgeldig ingetrokken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft - rekening houdend met het feit dat er inmiddels (buiten de schuld van verdachte) meer dan twee jaar is verstreken sinds het vonnis van de rechtbank en rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht - gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen, opnieuw rechtdoende het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest en – ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde – met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 5 jaren. De advocaat-generaal heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij, [naam benadeelde], dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 6.910,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en met toepassing van vervangende hechtenis van 138 dagen. De benadeelde partij dient voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering te worden verklaard. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het op de voet van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering onder verdachte in beslag genomen geldbedrag gevorderd dat het hof het beslag zal handhaven. De overige in beslag genomen voorwerpen (een kentekenbewijs en een autosleutel, behorend bij een [merk personenauto verdachte]) kunnen aan de verdachte worden teruggegeven.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich in beginsel verenigen met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de kwalificatie van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde.
Het beroepen vonnis en de gronden waarop dit berust behoeft evenwel, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, aanvulling. Omwille van de leesbaarheid en efficiëntie zal het hof het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 mei 2008, in de gemeente Maastricht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, [merk personenauto verdachte]), daarmede rijdende over de weg(en), de [naam weg] en/of de [weg] ([naam weg]), tezamen en in vereniging met [naam bestuurder], eveneens als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig ([merk personenauto van bestuurder]), daarmede rijdende over die zelfde weg, [naam weg] en/of de [weg] ([naam weg]) waarin die [inzittende 1] en [inzittende 2] en [inzittende 3] als inzittenden waren gezeten, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn, verdachtes, en aan zijn medeverdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [inzittende 1] en [inzittende 2] en [naam bestuurder] werden gedood en/of waardoor [inzittende 3] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, welke bovenbedoelde gedraging(en) roekeloos althans (aanmerkelijk) onvoorzichtig en/of onoplettend was/waren en hieruit heeft bestaan dat hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte, op de [naam weg] en/of de [weg]/[naam weg] (in de richting van België), ter plaatse waar de door verdachte bereden rijbaan was verdeeld in twee rijstroken, rijdende over, de gezien zijn, verdachtes, rijrichting, linker rijstrook, met hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan de aldaar ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, in elkgeval met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer naast althans (schuin) achter een met nagenoeg gelijke snelheid over de rechter rijstrook van die [naam weg] en/of [weg]/[naam weg] rijdend motorrijtuig (personenauto, merk [merk personenauto van bestuurder]) is gaan althans blijven rijden en/of waarbij hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte elkaar middels gebaren en (telkens) gas geven hebben uitgedaagd waarna op of direct na de kruising althans splitsing van die [weg]/[naam weg]/[naam weg] en de [naam weg], de medeverdachte/bestuurder van dat over de rechter rijstrook rijdend motorrijtuig (personauto, merk [merk personenauto van bestuurder]) op zodanige wijze (plotseling) naar links is gereden, althans heeft gestuurd, dat hij met zijn motorrijtuig (personenauto) door de links van die rijbaan gelegen watergoot heeft gereden althans in die watergoot is terechtgekomen en/of de bestuurder/medeverdachte naar rechts heeft gestuurd waardoor althans mede waardoor (vervolgens) dat laatstbedoelde motorrijtuig (personenauto) (gedeeltelijk) om de hoogte-as is gaan draaien en gedeeltelijk dwars op de rijrichting is gaan draaien en (vervolgens) met (de) het linker achterwiel(en) de links van de rijbaan geplaatste sluitband heeft geraakt en/of (vervolgens) naar de rechter zijde van die rijbaan op het [naam weg] is gereden althans geschoven waardoor althans mede waardoor (vervolgens) het door die medeverdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk [merk personenauto van bestuurder]), van welk motorrijtuig die [naam bestuurder] als bestuurder optrad en in welk motorrijtuig die [inzittende 1], [inzittende 2] en [inzittende 3] als passagiers waren gezeten, tegen meerdere in elk geval een aan de rechtzijde van de weg staande bo(o)m(en) is gebotst althans is aangereden althans geschoven en (vervolgens) hierna tegen een aan de rechterzijde van de weg staande geluidswal is gebotst althans is aangereden althans is geschoven;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 10 mei 2008, in de gemeente Maastricht, als bestuurder van een motorrijtuig, merk [merk personenauto verdachte]) tezamen en in vereniging met [naam bestuurder], welke eveneens een motorrijtuig (personenauto, merk [merk personenauto van bestuurder]) bestuurde, heeft gereden over de weg(en), de [naam weg] en/of de [weg]/[naam weg], ter plaatse waar de door beide verdachten bereden rijbaan van die [naam weg] en/of [weg]/[naam weg], was verdeeld in twee rijstroken, rijdend over, gezien in de rijrichting van de verdachten, de linker rijstrook, met hoge snelheid, althans met een hogere snelheid dan de aldaar ter plaatse toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer naast althans (schuin) achter een met nagenoeg gelijke snelheid over de rechter rijstrook van die [naam weg] en/of [weg]/[naam weg] rijdend motorrijtuig (personenauto, merk [merk personenauto van bestuurder]) is gaan althans blijven rijden en/of waarbij hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte elkaar middels gebaren en (telkens) gas geven hebben uitgedaagd waarna op of direct na de kruising althans splitsing van die [weg]/[naam weg]/[naam weg] en de [naam weg], de medeverdachte/bestuurder van dat over de rechter rijstrook rijdend motorrijtuig (personauto, merk [merk personenauto van bestuurder]) op zodanige wijze (plotseling) naar links is gereden althans heeft gestuurd dat hij met zijn motorrijtuig (personenauto) door de links van die rijbaan gelegen watergoot heeft gereden althans in die watergoot is terechtgekomen en/of de bestuurder/medeverdachte naar rechts heeft gestuurd waardoor althans mede waardoor (vervolgens) dat laatstbedoelde motorrijtuig (personenauto) (gedeeltelijk) om de hoogte-as is gaan draaien en gedeeltelijk dwars op de rijrichting is gaan draaien en (vervolgens) met (de) het linker achterwiel(en) de links van de rijbaan geplaatste sluitband heeft geraakt en/of (vervolgens) naar de rechter zijde van die rijbaan op het [naam weg] is door welke gedraging(en) van hem, verdachte en/of zijn medeverdachte, (telkens) gevaar op die weg werd veroorzaakt althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg (telkens) werd gehinderd althans (telkens) kon worden gehinderd;
Meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 10 mei 2008 in de gemeente Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, op de weg de [weg] ([naam weg]) een wedstrijd met voertuigen heeft gehouden en/of heeft deelgenomen aan een wedstrijd met voertuigen;
2.
hij op of omstreeks 10 mei 2008 in de gemeente Maastricht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk [merk personenauto verdachte]) betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de [weg]/ [naam weg] (vlak) achter de kruising althans splitsing van die [weg]/[naam weg]/[naam weg] en de [naam weg] de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden een ander (te weten [inzittende 1] en/of [inzittende 2] en/of [naam bestuurder]) is gedood en/of aan [inzittende 3] letsel was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen omtrent het bewijs
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde – het medeplegen van het (culpoos) veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijk en/of zwaar lichamelijk letsel – bewezen kan worden verklaard. De advocaat-generaal heeft in dit verband aangevoerd dat op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen is gebleken dat verdachte minstens 90 kilometer per uur heeft gereden waar 50 kilometer per uur was toegestaan en dat verdachte gedurende een grotere afstand op de linkerbaan is blijven rijden, naast de auto ([merk personenauto van bestuurder]) die werd bestuurd door [naam bestuurder], terwijl er voldoende mogelijkheid was om op de rechter rijstrook te gaan rijden. Door met twee auto’s naast elkaar te rijden, waarbij beide bestuurders elkaar hebben uitgedaagd door steeds af te remmen en op te trekken en met een snelheid te rijden die de maximaal toegestane snelheid ter plaatse ruim te boven ging, hebben zowel verdachte als [naam bestuurder] op zijn minst met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid gereden, waardoor beiden welbewust het risico op het ernstige ongeval met dodelijke afloop hebben genomen, aldus de advocaat-generaal.
De raadsman heeft vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. Verdachte kan niet verweten worden het ongeval met dodelijke afloop te hebben veroorzaakt. Verdachte werd in zijn auto belaagd door de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder], [naam bestuurder]. Als er al sprake was van een race, dan werd deze eenzijdig gehouden door de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder]. Van een nauwe en bewuste samenwerking met de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder] was geen sprake. Verdachte heeft slechts gereageerd op dit gedrag door met zijn auto gas bij te geven of juist terug te nemen, ter de-escalatie van de situatie. Verdachte heeft daarmee gedaan wat hij kon en moest doen.
Het feit dat verdachte te hard heeft gereden legt onvoldoende gewicht in de schaal om hem strafrechtelijk een verwijt te maken. Het is juist de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder] die als de veroorzaker van het ongeval moet worden aangewezen, nu deze uiteindelijk de auto van verdachte de weg heeft afgesneden met een manoeuvre naar links, waarbij hij de controle over de [merk personenauto van bestuurder] heeft verloren met alle gevolgen van dien.
Het hof overweegt met de rechtbank het navolgende.
Op 10 mei 2008 heeft er op de [weg] voorbij de kruising met het [naam weg]/[naam weg] in de gemeente Maastricht een ongeval plaatsgevonden waarbij een personenauto van het merk [merk personenauto van bestuurder] is betrokken. Ten gevolge van dit ongeval is de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder], [naam bestuurder], om het leven gekomen. Ook zijn twee van de drie overige inzittenden van de [merk personenauto van bestuurder], [inzittende 1] en [inzittende 2], overleden. Een vierde inzittende, [inzittende 3], is bij het ongeval zwaar gewond geraakt.
Bij de toedracht van dit ongeval was verdachte als bestuurder van een [merk personenauto verdachte] betrokken. Er waren diverse getuigen van het ongeval.
Uit de analyse van het ongeval die door de politie is gemaakt, is gebleken dat de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder] ter hoogte van het kruisvlak [naam weg]/[naam weg] uiterst links op de linker rijstrook van de weg heeft gereden. Daarbij is de auto met de linkerwielen door de links van de rijbaan gelegen watergoot gereden. Op dat moment heeft de bestuurder naar rechts ingestuurd, waarbij het linker achterwiel met de betonnen sluitband van de goot in contact is gekomen. Vervolgens is de [merk personenauto van bestuurder] om de hoogte-as gedraaid en dwars op de rijrichting gaan schuiven naar de rechterzijde van de weg, overgaand in een slip. Uiteindelijk heeft de [merk personenauto van bestuurder] met de linkerzijde een boom geraakt en vervolgens een betonnen geluidswal.
De botssnelheid van de [merk personenauto van bestuurder] kon door de ongevalanalisten niet worden vastgesteld, maar heeft, gelet op de stand van de snelheidsmeter van de [merk personenauto van bestuurder], vermoedelijk om en nabij de 60 km per uur gelegen. Gezien de sporen op het wegdek, de schade en de vervorming van de [merk personenauto van bestuurder] én deze vermoedelijke botssnelheid, kan met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden gesteld dat de aanvangssnelheid van de [merk personenauto van bestuurder] aan het begin van de sporen aanzienlijk hoger is geweest dan de maximum snelheid van 50 km per uur die ter plaatse geldt.
De kernvraag in dezen is of het ongeval dat heeft plaatsgevonden valt toe te rekenen aan roekeloos, dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend verkeersgedrag van verdachte.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg over het ongeval en wat daaraan voorafging het volgende verklaard.
Verdachte heeft ter plekke op de [weg] ongeveer 80 à 90 km per uur gereden en reed steeds op de linkerrijbaan. De bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder] reed voortdurend rechts naast hem of probeerde naast hem te komen. Als verdachte remde of optrok, remde ook de [merk personenauto van bestuurder] gelijk of trok deze weer op. Verdachte kan zich voorstellen dat getuigen dit weggedrag als een race hebben ervaren, maar wat verdachte betreft was het geen race; verdachte wilde de [merk personenauto van bestuurder] ontwijken. Verdachte wilde niet dat de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder], die volgens verdachte wilde praten, op deze manier contact zocht, omdat verdachte in een auto reed die niet van hem was en hij schade aan deze auto vreesde, mede omdat de inzittenden van de [merk personenauto van bestuurder] lawaai maakten en mogelijk dronken waren. Ter hoogte van de kruising [naam weg]/[naam weg] opende de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder] het raam, maakte een “peace-teken” en reed vervolgens van de auto van verdachte weg, waarna de [merk personenauto van bestuurder] verongelukte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte – zakelijk weergegeven – aan zijn verklaring nog toegevoegd dat de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder] bij het naderen van de kruising [naam weg]/[naam weg] naar links reed, waardoor verdachte werd gedwongen de linker rijstrook voor rechtdoorgaand verkeer te verlaten en uiterst links op de uitvoegstrook voor het verkeer dat linksaf zou slaan te gaan rijden. De [merk personenauto van bestuurder] is daarbij ook op/tegen die uitvoegstrook gaan rijden, naast de auto van verdachte. Verdachte heeft de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder] vervolgens ruimte gegeven door nog op het kruisingsvlak zelf sterk af te remmen, waarop de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder] op het kruisingsvlak gas heeft gegeven en in rechtdoorgaande richting over de kruising is gereden. Onmiddellijk na de kruising gaat de weg van vier rijstroken over in twee rijstroken als gevolg waarvan de [merk personenauto van bestuurder] – die voor de kruising nagenoeg op/tegen de rijstrook voor linksafslaand verkeer reed – als het ware min of meer recht op de middengeleider afreed. Vlak na de kruising is de [merk personenauto van bestuurder] in de aan de linkerzijde van de weg, tegen de middengeleider aan gelegen watergoot terechtgekomen, in een slip geraakt en vervolgens verongelukt, aldus verdachte.
Het weggedrag van de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder] en van verdachte, zoals verdachte dit schetst, vindt bevestiging in de verklaringen van getuigen die zich allen ter hoogte van de kruising [naam weg]/[naam weg] bevonden toen het ongeval plaatsvond. Over het weggedrag van de beide auto’s kan op basis van hun verklaringen van het volgende worden uitgegaan.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 3] geven aan dat de snelheid waarmee verdachte en de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder] reden ter plekke van het ongeval in elk geval hoger was dan 50 km per uur. De getuigen [getuige 2] en [getuige 1] beschrijven verder dat de beide auto’s naast elkaar reden en zij spreken over een straatrace. Ook volgt uit de getuigenverklaringen dat de auto van verdachte (eerst) op de linkerrijbaan reed en de [merk personenauto van bestuurder] op de rechterrijbaan.
Volgens [getuige 2], [getuige 1] en [getuige 3] was het de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder] die bij de kruising van de [weg] met de [naam weg] te Maastricht vanaf de rechterrijbaan naar de linkerrijbaan week, in de richting van de auto van verdachte, en snijdend voor verdachte langs de linkerrijbaan opreed. Het ongeval voltrok zich direct daarna.
De ongevalsanalyse bevestigt wat de getuigen hebben gezien. De analyse bevestigt in de eerste plaats dat de snelheid van de [merk personenauto van bestuurder] hoog moet zijn geweest. Verder volgt uit de analyse dat de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder], na de manoeuvre van rechterrijbaan naar linkerrijbaan, vervolgens waarschijnlijk weer abrupt naar rechts heeft gestuurd, waarop hij met het linkerachterwiel de betonnen sluitband langs de middenberm raakte, waardoor (kort gezegd) zijn auto is gaan driften en in een slip is geraakt met alle gevolgen van dien.
Met de rechtbank komt het hof tot de conclusie dat de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder], [naam bestuurder], op de kruising zijn weggedrag tot dan toe plotseling heeft gewijzigd en de auto van verdachte rechts heeft ingehaald en daarbij de auto van verdachte heeft gesneden. Deze manoeuvre en gedragingen zijn, ook naar het oordeel van het hof, niet veroorzaakt door het weggedrag van verdachte, maar primair door [naam bestuurder] zelf. Tevens vormen zij ook, met name het –waarschijnlijk– abrupte sturen naar rechts, de directe oorzaak van het verongelukken van de [merk personenauto van bestuurder]. De invloed van het rijgedrag van verdachte hierop is te gering om verdachte geheel verantwoordelijk te stellen voor het ontstaan van het ongeluk.
Wél moet worden vastgesteld dat het weggedrag van verdachte niet zonder invloed is geweest op de toedracht het ongeval. De conclusie van de rechtbank alsook van het hof luidt dat verdachte en [naam bestuurder] elkaar hebben uitgedaagd. Verdachte heeft niet inzichtelijk gemaakt welk concreet gevaar er was, dat hem noopte om zijn snelheid tot 80/90 km per uur te verhogen, waar een snelheid van slechts 50 km per uur is toegestaan en wat het doel was van het accelereren tot die snelheid. Voor zover verdachte op die wijze had willen ontkomen aan de auto van [naam bestuurder], ontbeert het relaas logica, aangezien een dergelijke snelheid daarvoor evident onvoldoende was. Indien er al geen mogelijkheid voor verdachte bestond om naar de rechterrijbaan terug te keren, was de voor de hand liggende keuze – die verdachte met het oog op de van iedere verkeersdeelnemer te vergen voorzichtigheid ook had moeten maken – om dan met de toegestane maximumsnelheid van 50 km per uur naast [naam bestuurder] te (blijven) rijden.
In het licht van het rijgedrag van [naam bestuurder], die bij remmen en optrekken door verdachte steeds probeerde naast verdachte te blijven rijden, gaat naar het oordeel van de rechtbank en van het hof van het opvoeren van de snelheid tot 80/90 km per uur door verdachte ook de uitdaging naar [naam bestuurder] uit om eveneens tot die snelheid op te trekken. Door aldus met twee auto’s naast elkaar, afremmend en optrekkend en uiteindelijk met een snelheid van ruim boven de toegestane maximumsnelheid ter plekke te rijden, heeft verdachte tezamen met [naam bestuurder] dan ook het gevaar gezet zoals hem ten laste is gelegd, waarbij het hof met de rechtbank het als een feit van algemene bekendheid beschouwt dat een hogere snelheid dan toegestaan de kans op ongevallen doet toenemen.
Het door de verdediging ter zitting geschetste beeld dat [naam bestuurder] met de door hem bestuurde auto steeds op de rechterbaan om de auto van verdachte heen zwermde en hem aldus dwong om op de linkerrijbaan te blijven rijden en afwisselend bij te remmen en op te trekken tot (uiteindelijk) hoge snelheid, een en ander uit vrees voor een botsing of een confrontatie met de inzittenden van de andere auto, vindt naar het oordeel van het hof geen bevestiging in de zich in het dossier bevindende stukken en verklaringen en de verklaring van de verdachte ter zitting.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof acht evenals de rechtbank wel bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit overweegt het hof met de rechtbank het navolgende. Gelet op het hiervoor bij feit 1 weergegeven bewijs, staat vast dat verdachte betrokken was bij het ongeval. Verdachte heeft bekend dat hij is doorgereden na het ongeval. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat hij het ongeluk voor zich heeft zien gebeuren en dat hij vreesde dat de brokstukken van de door [naam bestuurder] bestuurde auto zijn auto zouden raken. Eerder verklaarde verdachte te hebben geweten dat het een zwaar ongeluk was.
Uit het vorenstaande volgt dat verdachte wist of in ieder geval redelijkerwijs moet hebben vermoed dat bij het ongeval een ander is gedood of letsel was toegebracht.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
op 10 mei 2008, in de gemeente Maastricht, als bestuurder van een motorrijtuig, merk [merk personenauto verdachte], tezamen en in vereniging met [naam bestuurder], welke eveneens een motorrijtuig (personenauto, merk [merk personenauto van bestuurder]) bestuurde, heeft gereden over de wegen, de [naam weg] en de [weg]/[naam weg], ter plaatse waar de door beide verdachten bereden rijbaan van die [naam weg] en [weg]/[naam weg], was verdeeld in twee rijstroken, rijdend over, gezien in de rijrichting van de verdachte, de linker rijstrook, met hoge snelheid naast een met nagenoeg gelijke snelheid over de rechter rijstrook van die [naam weg] en [weg]/[naam weg] rijdend motorrijtuig (personenauto, merk [merk personenauto van bestuurder]) is blijven rijden en waarbij hij, verdachte, en zijn medeverdachte elkaar middels (telkens) gas geven hebben uitgedaagd, waarna op of direct na de kruising van die [weg]/[naam weg]/[naam weg] en de [naam weg], de medeverdachte/bestuurder van dat over de rechter rijstrook rijdend motorrijtuig (personenauto, merk [merk personenauto van bestuurder]) op zodanige wijze plotseling naar links is gereden dat hij met zijn motorrijtuig (personenauto) door de links van die rijbaan gelegen watergoot heeft gereden en de bestuurder/medeverdachte naar rechts heeft gestuurd waardoor vervolgens dat laatstbedoelde motorrijtuig (personenauto) gedeeltelijk om de hoogte-as is gaan draaien en gedeeltelijk dwars op de rijrichting is gaan draaien en vervolgens met het linker achterwiel de links van de rijbaan geplaatste sluitband heeft geraakt en vervolgens naar de rechter zijde van die rijbaan op het [naam weg] is geschoven, door welke gedragingen van hem, verdachte, en zijn medeverdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt;
2.
op 10 mei 2008 in de gemeente Maastricht als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto merk [merk personenauto verdachte]) betrokken bij een verkeersongeval op de [weg]/[naam weg] (vlak) achter de kruising van die [weg]/[naam weg]/[naam weg] en de [naam weg] de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden een ander (te weten [inzittende 1] en/of [inzittende 2] en/of [naam bestuurder]) is gedood en aan [inzittende 3] letsel was toegebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof komt – anders dan de advocaat-generaal heeft gevorderd – niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit en zal om die reden ook een lagere straf opleggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het zwaarste verwijt dat het hof – evenals de rechtbank – verdachte maakt, is dat hij is doorgereden na een ongeval. Dat is een ernstig misdrijf. Daarnaast heeft verdachte door zijn rijgedrag gevaar op de weg veroorzaakt. Dit laatste feit is een overtreding en wordt doorgaans met een geldboete afgedaan.
In de onderhavige zaak is het hof met de rechtbank echter van oordeel dat het om een ernstige overtreding gaat. Verdachte is immers met te hoge snelheid in een gevaarlijke interactie met de bestuurder van de [merk personenauto van bestuurder] verwikkeld geraakt en heeft zich daar niet aan onttrokken.
Nadat verdachte heeft gezien dat de [merk personenauto van bestuurder] verongelukte, is hij doorgereden, terwijl hij wist dat het om een zwaar ongeval ging, zoals hiervoor reeds weergegeven. De opmerking van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg dat er genoeg mensen ter plaatse waren en dat hij mede daarom en uit angst is doorgereden, wijst erop dat verdachte niet begrijpt hoe ernstig dit delict is en het laakbare van zijn gedrag kennelijk niet inziet. Iedere verkeersdeelnemer dient zijn verantwoordelijkheid te nemen, wanneer hij op enigerlei wijze betrokken is bij een ongeval. Dit geldt temeer als het voor de betrokkene duidelijk is dat het een ernstig ongeval betreft. Op zijn minst dient een verkeersdeelnemer zijn identiteit kenbaar maken ten behoeve van de afwikkeling van eventuele schade. Verdachte is echter niet alleen doorgereden, maar is vervolgens, nadat hij naar huis was gereden, met een taxi teruggekeerd naar de plaats van het ongeluk. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard toen begrepen te hebben dat er drie doden te betreuren waren. Desondanks heeft verdachte zich op geen enkel moment bij de politie gemeld. Evenals de rechtbank rekent het hof hem dit zwaar aan.
Ook kan het hof evenals de rechtbank bij het bepalen van de straf niet voorbij gaan aan het feit dat het ongeval voor drie personen een dodelijke afloop heeft gehad en dat een inzittende van de [merk personenauto van bestuurder] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
In het voordeel van verdachte weegt het hof evenals de rechtbank mee dat hij niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
Alles overziend acht het hof met de rechtbank voor beide feiten een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf geboden. Voor de overtreding zal het hof een hechtenis opleggen van 1 maand en voor het doorrijden na een ongeval een gevangenisstraf van 3 maanden. Daarbij acht het hof de oplegging van rijontzeggingen voor de totale duur van 3 jaar noodzakelijk om recht te doen aan de ernst van de feiten en ter bescherming van andere verkeersdeelnemers.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze ontzeggingen van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen in mindering worden gebracht.
Het verweer dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen wordt door het hof verworpen omdat:
- het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het
belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te
bepalen tijdvak;
- de verdachte reeds eerder terzake verkeersdelicten werd veroordeeld en het hof
onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid noodzakelijk acht om de
verdachte de onjuistheid van de bewezen verklaarde handelwijze te doen inzien;
- niet aannemelijk is geworden dat tijdens de ontzegging voor het door de
verdachte genoemde doel redelijkerwijs geen andere vervoersmogelijkheid ter
beschikking staat.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn met een periode van 110 dagen is geschonden, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat door de rechter in eerste aanleg een eindvonnis is gewezen.
Het hof zal echter, gelet op de relatief geringe duur van de overschrijding, volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Het hof komt dan ook tot dezelfde strafoplegging als de rechter in eerste aanleg.
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 22.880,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, wordt vrijgesproken, kan de benadeelde partij [naam benadeelde] in haar vordering niet worden ontvangen.
Beslag
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zullen aan de verdachte worden teruggeven. Ten aanzien van de in beslag genomen personenauto zal het hof – net als de rechtbank – geen beslissing nemen, nu in eerste aanleg door de officier van justitie is medegedeeld dat deze auto al is vervreemd en het hof – gelijk de rechtbank – hieruit begrijpt dat de beslaglijst met betrekking tot deze auto als ingetrokken moet worden beschouwd.
Wat betreft het beslag op een geldbedrag € 2012,80 stelt het hof vast dat dit conservatoir van aard is, gegrond op artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Gelet op het bepaalde in artikel 353 van het Wetboek van Strafvordering dat inhoudt dat slechts een beslissing dient te worden genomen op in beslag genomen voorwerpen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, zal het hof op dit conservatoir beslag geen beslissing nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 (twee) jaren.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde
Veroordeelt de verdachte tot hechtenis voor de duur van 1 (één) maand.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1 (één) jaar.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straffen geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
20300184659 1 1.00 STK Kentekenbewijs Kl: roze, Fahrzeugschein [merk personenauto verdachte]; 20300184659 2 1.00 STK Sleutel, autosleutel [merk personenauto verdachte].
Vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij, [naam benadeelde], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. E.J.M. Boogaard-Derix en mr. G.P.M.F. Mols, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 8 augustus 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.P.M.F. Mols is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.