GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummers HD 200.077.313
arrest van de achtste kamer van 7 augustus 2012
[APPELLANT],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann,
SEMICONDUCTOR IDEAS TO THE MARKET (ITOM) B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. S. Wouters,
op het bij exploot van dagvaarding van 12 oktober 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda gewezen vonnis van 28 juli 2010 tussen [appellant] als eiser en geïntimeerde - ItoM - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 571701/CV/09-8288)
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep en het tussenvonnis van 30 december 2009.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij arrest van dit hof van 1 maart 2011 is naar aanleiding van de door [appellant] en [gevoegde appellant] bij appeldagvaardingen ingestelde incidentele vordering tot voeging bepaald dat gelet op de verknochtheid van beide zaken deze in hoger beroep conform artikel 222 lid 1 Rv jo. artikel 353 lid 1 Rv gevoegd zullen worden behandeld. Voor de duidelijkheid zal het hof arrest in twee afzonderlijke documenten wijzen.
2.2. Bij memorie van grieven tevens wijziging van eis met producties heeft [appellant] grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van 28 juli 2010 met uitzondering van het oordeel over de onregelmatigheid van het ontslag, en opnieuw rechtdoende:
- voor recht te verklaren dat het aan [appellant] gegeven ontslag kennelijk onredelijk is;
- veroordeling van ItoM tot betaling van een schadevergoeding van € 71.197,26, waarvan € 37.169,96 bruto en € 35.027,30 netto, vermeerderd met de wettelijke rente, te betalen op een door [appellant] aan te geven wijze, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
- veroordeling van ItoM tot betaling aan [appellant] van € 1.785,-- wegens buitengerechtelijke incassokosten, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
- veroordeling van ItoM in de proceskosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord met producties heeft ItoM de grieven bestreden.
2.3. [appellant] heeft daarna een akte genomen en daarbij een productie in het geding gebracht.
2.4. ItoM heeft bij antwoordakte gereageerd.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. In beide dossiers ontbreken de producties behorend bij de inleidende dagvaardingen. Op verzoek van het hof zijn deze producties nagezonden.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. ItoM is een in 1998 opgericht bedrijf dat zich onder meer bezig houdt met de ontwikkeling van technische - aan halfgeleiders gerelateerde - producten en ideeën, het bewaken van intellectuele eigendomsrechten (beheer van octrooien) en het veiligstellen van inkomsten daaruit.
b. [appellant], geboren op [geboortedatum] 1960, is krachtens op 2 november 1998 gesloten schriftelijke arbeidsovereenkomst per 1 januari 1999 als (eerste) IC-ontwikkelaar in dienst getreden van ItoM op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tegen een salaris van laatstelijk € 5.085,57 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag. [appellant] was tevens een van de aandeelhouders van ItoM.
c. Op 25 juni 2009 heeft ItoM het UWV toestemming gevraagd voor ontslag van zes van haar elf medewerkers, waaronder [appellant], op grond van bedrijfseconomische redenen. [appellant] heeft verweer gevoerd. Op 20 augustus 2009 heeft het UWV de toestemming verleend. Bij brief van 25 augustus 2009 heeft ItoM de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd tegen 1 oktober 2009. [appellant] was ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst 49 jaar oud en bijna 11 jaar in dienst van ItoM.
4.2. Bij inleidende dagvaarding van 22 oktober 2009 heeft [appellant] onderhavige procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda en na wijziging van eis gevorderd:
- een verklaring voor recht dat het aan hem gegeven ontslag onregelmatig is in de zin van artikel 7:677 BW;
- ItoM te veroordelen tot betaling van een restant bedrag ter zake gefixeerde schadevergoeding van € 399,90 netto en € 618,88 bruto;
- voor recht te verklaren dat het aan hem gegeven ontslag kennelijk onredelijk is;
- ItoM te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van € 87.875,-- bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag wegens kennelijk onredelijk ontslag, te betalen op een door [appellant] aan te geven, fiscaal aanvaardbare, wijze;
- ItoM te veroordelen tot het betalen van buitengerechtelijke incassokosten van € 1.785,--, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- ItoM te veroordelen in de proceskosten.
ItoM heeft verweer gevoerd. Bij tussenvonnis van 30 december 2009 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast, die op 2 maart 2010 heeft plaatsgevonden.
Het proces-verbaal van de comparitie bevindt zich niet bij de stukken. Na akte en antwoordakte heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat het gegeven ontslag onregelmatig is en ItoM veroordeeld tot betaling van € 272,28 netto, het meer of anders gevorderde afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
4.3. Het hof stelt voorop dat in het hoger beroep uitsluitend de vordering ten aanzien van het kennelijk onredelijk ontslag aan de orde is, waarbij [appellant] de in dat verband gevorderde schadevergoeding heeft verminderd van € 87.875,-- bruto naar € 71.197,26 (€ 37.169,96 bruto en € 35.027,30 netto) althans een in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2009.
Voorts heeft [appellant] de grondslagen van zijn vordering gewijzigd. Primair stelt hij dat sprake is van kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst op grond van een valse of voorgewende reden (artikel 7:681 lid 2 sub a BW), subsidiair op grond van het op onjuiste wijze toepassen van het afspiegelingsbeginsel (artikel 7:681 lid 2 sub d BW) en meer subsidiair op grond van het gevolgencriterium (artikel 7:681 lid 2 sub b BW).
4.4. Grief 1 richt zich, kort gezegd, tegen (een gedeelte van) de overweging 3.6.van de kantonrechter waarin de stelling van [appellant] dat de opzegging is geschied onder opgave van voorgewende redenen wordt verworpen.
[appellant] voert ter toelichting op de grief en onder verwijzing naar de opmerkingen van een bevriende financieel onderlegde relatie (productie 3 bij memorie van grieven) onder meer aan dat de kantonrechter te gemakkelijk over de voorlopige cijfers 2009 is heengestapt. Daarin wordt ten aanzien van de post lonen en salarissen uitgegaan van hooguit € 561.924,-- terwijl in de concept winst- en verliesrekening een bedrag van € 944.820,-- is vermeld. Bovendien valt de post “overige bedrijfskosten” van € 443.203,-- niet te verantwoorden, ook niet indien laatstgenoemd bedrag een daling ten opzichte van het jaar daarvoor inhoudt.
4.5. Het hof oordeelt als volgt. ItoM heeft, onder overlegging van de definitieve jaarrekening 2009, voldoende aannemelijk gemaakt dat haar netto bedrijfsresultaten sinds 2005 fors zijn afgenomen. De teruggang in resultaten is kennelijk veroorzaakt door het instorten van de markt voor halfgeleiders als gevolg van de - aanhoudende - economische crisis. ItoM heeft voldoende aangetoond dat onvoldoende nieuwe opdrachten zijn binnen gekomen en externe kredietaanvragen door onder meer de ABN Amro niet zijn verleend. In zowel 2008 als 2009 zijn negatieve resultaten geboekt van respectievelijk € 513.836,-- en € 551.089,--, zoals blijkt uit de definitieve jaarrekening 2009 (productie 1 bij memorie van antwoord). Onder deze omstandigheden lag het voor de hand dat ItoM teneinde de continuiteit van haar bedrijf te waarborgen medio 2009 aan het UWV toestemming heeft gevraagd de arbeidsovereenkomsten met een aantal van haar werknemers te mogen opzeggen. Het UWV heeft de door ItoM overgelegde financiële gegevens, waaronder voorlopige cijfers 2009 waartegen [appellant] verweer heeft gevoerd, voldoende adequaat kunnen oordelen. De stelling van [appellant] dat het management gelden uit de vennootschap heeft onttrokken is tegenover de gemotiveerde betwisting van ItoM onvoldoende nader onderbouwd. In 2008 en 2009 is weliswaar een bedrag van totaal € 911.343,-- (in 2008 € 351.407,- en in 2009 € 559.936) aan managementfee aan het driekoppige management betaald, doch daar staat tegenover dat eind 2009 totaal € 633.600,-- achtergesteld door het management aan de vennootschap is teruggeleend, zodat per saldo een bedrag van
€ 277.743,-- resteert dat door het management in 2008 en 2009 aan de vennootschap is onttrokken, oftewel per managementlid € 46.290,50 per jaar, inclusief auto, pensioen en kosten (productie 8 bij memorie van antwoord). De post “overige bedrijfskosten” van € 443.307,-- welk bedrag de accountant van ItoM in hoger beroep nader heeft gespecificeerd, maakt evenmin dat sprake is van een voorgewende reden.
Uit het voorgaande volgt dat niet kan worden aangenomen dat sprake is geweest van een voorgewende reden. Het bestaan van een valse, niet bestaande, reden is in het geheel niet onderbouwd, zodat de vordering op die grondslag geen bespreking behoeft.
Grief I faalt.
4.6. Grief II richt zich eveneens tegen rechtsoverweging 3.6 voor zover de kantonrechter geen onderlinge uitwisselbaarheid van de functies van lay-out engineer (de functies van [appellant] en [collega 3]) en van design tools & netwerk maintenance (de functie van [collega 4]) heeft aangenomen. De kantonrechter oordeelt dat [appellant] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat het in de kern om dezelfde functies gaat. De kantonrechter heeft overwogen dat niet het wederzijds waarnemen en vervangen telt, maar de daadwerkelijke inhoud van de beide functies. En voorts dat [appellant] niet bestrijdt dat in de functie van [collega 4] bepaalde specialismen zitten maar dat hij, [appellant], deze relativeert. [appellant] voert aan dat de functies van hem en [collega 4] naar functie-inhoud, vereiste kennis en vaardigheden en competenties vergelijkbaar en naar niveau en beloning gelijkwaardig en om die reden onderling uitwisselbaar zijn. [appellant] verwijst naar de beleidsregels UWV (versie december 2009) waarin is vermeld dat ook indien functies niet in alle opzichten vergelijkbaar en gelijkwaardig zijn maar wel naar inhoud, kennis, etcetera, dicht tegen elkaar aanliggen, het redelijk is deze functies onderling uitwisselbaar te achten. Het UWV heeft volgens [appellant] ten onrechte geen onderlinge uitwisselbaarheid aangenomen. Bij de vraag of sprake is van onderling uitwisselbare functies wordt voor de bepalende essentiële functie-eisen een overdrachtsperiode van enkele dagen of enkele weken gehanteerd, dit is de periode die nodig is om in de andere functie qua essentiële functie-eisen ingewerkt te raken. De verschillen in de functies van [appellant] en [collega 4] zijn verwaarloosbaar. [appellant] heeft de functie van [collega 4] voor de komst van [collega 4] zelf vervuld. [collega 4] heeft het uit te voeren werk van hem, [appellant], geleerd.
4.7. Het hof oordeelt als volgt.
4.7.1. [appellant] heeft zijn vordering subsidiair gebaseerd op kennelijk onredelijke opzegging op grond van de anciënniteitsregeling (artikel 7:681 lid 2 sub d BW). Het hof merkt op dat in 2006 het anciënniteitsbeginsel is vervangen door het afspiegelingsbeginsel. Hoewel [appellant] niet rechtstreeks aanspraken kan ontlenen aan de beleidsregels van het UWV zal het hof bij de beantwoording van de vraag of sprake is van kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst de reden die ItoM aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd, hebben te toetsen. Daarbij zal bezien moeten worden of ItoM gelet op het afspiegelingsbeginsel tot ontslag van [appellant] had mogen overgaan. Gelet op het bepaalde in artikel 7:681 lid 2 sub d BW verwerpt het hof de stelling van ItoM dat zij, ook als zou blijken dat de ontslagvolgorde onjuist is, mocht vertrouwen op de door het UWV verleende ontslagvergunning.
Bij de toetsing of ItoM heeft voldaan aan het afspiegelingsbeginsel zal het hof in aanmerking nemen de stelling van ItoM dat binnen haar bedrijf bepaalde arbeidsplaatsen zijn vervallen op grond van bedrijfseconomische redenen. In dat geval dient bezien te worden welke werknemers uitwisselbare functies vervulden. [appellant] heeft aangevoerd dat hij verschillende functies binnen het bedrijf heeft gehad en dat zijn functie onderling uitwisselbaar is met de functie van de heer [collega 4], die later in dienst is getreden en niet is ontslagen. Toepassing van het afspiegelingsbeginsel brengt mee dat [collega 4] en niet hij, [appellant], voor ontslag voorgedragen had moeten worden.
4.7.2. [appellant] heeft voorts aangevoerd dat het door ItoM aan het UWV overgelegde organogram (productie 7 bij inleidende dagvaarding) niet correspondeert met de werkelijkheid daar hij en de heer [collega 4] (nagenoeg) dezelfde werkzaamheden uitvoerden. [appellant] wijst er op dat binnen ItoM steeds werd uitgegaan van drie functie-groepen: software, hardware en lay-out. Ter gelegenheid van de ontslagaanvraag heeft ItoM een verdeling gemaakt naar taken, te weten Analog Design, Software, Layout en RF Design en - losgekoppeld van “Design” - de taken Design Tools & Network Maintenance (met [collega 4] als enige werknemer) en Digital Design. Daarbij heeft ItoM [appellant], tezamen met
[collega 3], ingedeeld in de functie van Lay-out Engineer en gesteld dat deze taak/functie kwam te vervallen.
4.7.3. ItoM heeft de stelling van [appellant] dat de functies van hem en [collega 4] naar functie-inhoud, vereiste kennis en vaardigheden en competenties vergelijkbaar en naar niveau en beloning gelijkwaardig zijn, gemotiveerd betwist. De functie van [collega 4] is naar ItoM stelt uniek en niet uitwisselbaar met de functie van [appellant] daar [collega 4] zich als enige werknemer bezig houdt met unix-systemen en met io-ring en overigens met lay-out.
4.7.4. [appellant] betwist dit zijnerzijds gemotiveerd. [appellant] stelt dat ten behoeve van de klanten van ItoM een combinatie van het unix-server-client systeem en één of meer Cadence applicaties werden gebruikt, waarbij [appellant] de verantwoordelijkheid droeg voor - bijvoorbeeld - de Sanyo Unix server-client computer systems met bijbehorende Cadence application, terwijl [collega 4] de verantwoordelijkheid had voor de ST Microelectronics Unix server-client computer systems met bijbehorende Cadence applications. De verschillen in de gehanteerde systemen en applicaties zijn verwaarloosbaar. [appellant] en [collega 4] waren dan ook elkaars back-up. Voorts betreffen de io-ring werkzaamheden bij uitstek lay-out werkzaamheden die ook [appellant] zeer goed kan uitvoeren. Hij, [appellant], heeft de functie van [collega 4] zelf uitgeoefend tot de komst van [collega 4].
4.7.5. Het hof acht (voorshands) gelet op de door partijen aangevoerde technische specificaties van de functies van [appellant] en [collega 4] een deskundigenonderzoek noodzakelijk. Indien komt vast te staan dat beide functies onderling uitwisselbaar zijn, kwam [collega 4] gelet op de datum van zijn indiensttreding (1 januari 2003) eerder voor ontslag in aanmerking dan [appellant] en is het ontslag gegeven in strijd met het in de wet onder 7:681 lid 2 sub d BW opgenomen anciënniteits (afspiegelings) beginsel. Dat zwaarwichtige gronden aanwezig zijn om van dit beginsel af te wijken is niet gesteld of gebleken.
4.8. Partijen wordt verzocht ten behoeve van het deskundigenbericht een functieomschrijving in het geding te brengen van de functies IC-ontwikkelaar, Lay out Engineer en Design tools & netwerk maintenance. ItoM wordt verzocht zich uit te laten over de vraag vanaf wanneer het door haar aan het UWV toegestuurde organogram bestond. Tot slot wordt beide partijen verzocht zich uit te laten over aantal, deskundigheid (discipline) en - bij voorkeur eensluidend - de persoon van de te benoemen deskundige(n). Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
Het hof is voornemens de kosten van de deskundige(n) voorshands ten laste van [appellant], die de bewijslast heeft, te brengen. Het hof kan thans niet uitsluiten dat, alvorens tot een deskundigenbericht kan worden overgegaan, eerst bewijslevering dient plaats te vinden over de inhoud van de functies. Evenmin valt uit te sluiten dat een deskundigenbericht (toch) niet noodzakelijk zal zijn.
Een en ander zal afhankelijk zijn van hetgeen partijen over de inhoud van de functies naar voren brengen. De beslissing hierover zal worden aangehouden.
Overigens zal het eventuele deskundigenbericht gecombineerd worden met het deskundigenbericht in de zaak van [gevoegde appellant].
4.9. [appellant] heeft aan zijn vordering meer subsidiair ten grondslag gelegd dat het ontslag kennelijk onredelijk is op grond van het gevolgencriterium. Het hof zal deze grondslag reeds thans beoordelen voor het geval de vordering op de subisidiaire grondslag (4.7. ev) geen doel treft. [appellant] voert ter onderbouwing van deze stelling aan dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst mede gelet op het gebrek aan de voor hem, [appellant], getroffen voorzieningen en het gebrek aan mogelijkheden om ander (passend) werk te vinden voor hem zwaarder weegt dan het belang dat ItoM bij de opzegging heeft. [appellant] stelt dat uitgangspunt is dat een opzegging op grond van bedrijfseconomische redenen in de risicosfeer van ItoM als werkgeefster valt. Voorts betwist [appellant] dat een economische noodzaak voor het ontslag bestond. [appellant] wijst op het plotseling gegeven ontslag na een dienstverband van bijna elf jaar (langste dienstverband van alle werknemers) met een bijna onberispelijke staat van dienst. En voorts op zijn leeftijd bij einde dienstverband (49 jaar), een leeftijd die binnen de IT-sector waar de voorkeur van werkgevers naar jongere werknemers gaat, moeilijk is. Ook wijst [appellant] op de omstandigheid dat hij de Nederlandse taal slecht beheerst, hetgeen het voor hem lastiger maakt om een vergelijkbare dienstbetrekking te vinden en op het feit dat ItoM geen pogingen heeft ondernomen ander passend werk binnen of buiten ItoM voor hem te vinden. Hij had ook binnen ItoM herplaatst kunnen worden daar hij alle functies (met uitzondering van directiefuncties en software functies) kon uitvoeren waarbij [appellant] opmerkt dat de werkzaamheden van ItoM “meer van hetzelfde” waren.
ItoM heeft geen outplacement aangeboden. [appellant] betwist dat ItoM hem telefoonnummers en contactpersoonsgegevens van NXP in verband met daar openstaande vacatures heeft gegeven. ItoM heeft [appellant] niet in de gelegenheid gesteld cursussen en/of opleidingen te volgen met uitzondering van enkele 1-daagse cursussen of trainingen met weinig toegevoegde waarde, gegeven door afnemers van ItoM. [appellant] voert tot slot aan dat hij na het ontslag gedurende 13 maanden - ondanks pogingen werk elders te vinden - een WW-uitkering heeft ontvangen, aanzienlijk in inkomen achteruit is gegaan mede als gevolg van het missen van onkostenvergoedingen, een auto en telefoon van de zaak en voorts pensioenschade heeft opgelopen. Hij heeft per 1 december 2010 ander (passend) werk in België gevonden, waar hij een bruto uurtarief ontvangt en geen pensioenopbouw, vakantiebijslag, vakantiedagen, of doorbetaling loon tijdens ziekte ontvangt. Bovendien betaalt hij in België extra huisvestingskosten.
4.10. Het hof oordeelt als volgt. Voorop staat dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst kennelijk onredelijk in de zin van art. 7:681 lid 2 sub b BW (gevolgencriterium) kan zijn indien de gevolgen daarvan voor de werknemer te ernstig zijn afgezet tegen het belang van de werkgever. Bij de beantwoording van de vraag of de opzegging ingevolge het gevolgencriterium kennelijk onredelijk is, moeten alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking genomen worden. Zo zijn de duur van het dienstverband, de leeftijd van de werknemer, zijn vooruitzichten op de arbeidsmarkt, de hoogte van het salaris, de financiële toestand van de werkgever, de redenen voor en de bijzonderheden rond het ontslag omstandigheden die in dit kader worden meegewogen. Het enkele feit dat een vergoeding ontbreekt maakt een opzegging niet kennelijk onredelijk. Bij de beoordeling dienen alle omstandigheden van het geval ten tijde van de opzegging in aanmerking te worden genomen. Later gebleken omstandigheden kunnen een aanwijzing opleveren voor de situatie ten tijde van het ontslag.
4.11. Het hof is voorshands van oordeel dat de vordering op de meer subsidiaire grondslag en derhalve voor zover gebaseerd op het gevolgencriterium, niet toewijsbaar is. De wederzijdse belangen afwegend zijn de gevolgen van de opzegging voor [appellant] niet te ernstig in vergelijking met het belang van ItoM bij de opzegging.
Daartoe oordeelt het hof onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder rov 4.5. is overwogen met name van belang dat ItoM gelet op de waarborging van de continuïteit van haar bedrijf genoodzaakt was tot forse personeelsinkrimping (zes van de elf werknemers) over te gaan. In zoverre bestond een economische noodzaak voor het gegeven ontslag. Voorts oordeelt het hof dat gelet op met name de leeftijd van [appellant] ten tijde van het ontslag (49) weliswaar kan worden aangenomen dat [appellant] moeite zou hebben op de arbeidsmarkt een baan te vinden met (nagenoeg) gelijke arbeidsvoorwaarden maar de stelling van [appellant] dat hij gelet op zijn leeftijd (vrijwel) kansloos was op de arbeidsmarkt heeft hij niet dan wel onvoldoende onderbouwd. Het feit dat [appellant] inmiddels een baan heeft gevonden, hetgeen ten tijde van het ontslag te verwachten was, wijst op het tegendeel. Anders dan [appellant] kennelijk meent, maakt de omstandigheid dat een andere baan minder gunstige arbeidsvoorwaarden heeft, niet dat die baan niet als passend kan worden beschouwd. Voorts kunnen de taalproblemen die [appellant] voorzienbaar heeft ervaren bij het vinden van ander werk niet aan ItoM worden tegengeworpen alleen al omdat [appellant] reeds 13 jaar in Nederland woonde voordat hij bij ItoM in dienst trad. Het niet beheersen van de Nederlandse taal dient voor rekening en risico van [appellant] te komen. Evenmin kan de stelling van [appellant] dat ItoM bij hem het vertrouwen heeft gewekt dat zijn dienstverband nog lange tijd zou voortduren en dat tijdens het kerstdiner 2008 is gezegd dat het goed ging met ItoM tot het oordeel leiden dat de opzegging kennelijk onredelijk is. De stelling dat er geen kritiek was op het functioneren van [appellant], is door ItoM gemotiveerd betwist en overigens niet als reden aan de opzegging ten grondslag gelegd. De overige genoemde omstandigheden, waaronder de duur van het dienstverband, het feit dat ItoM geen outplacement noch een financiële vergoeding heeft aangeboden terwijl [appellant] behoorlijk financieel nadeel heeft van de opzegging, alsmede de door ItoM betwiste stelling dat [appellant] onvoldoende cursussen/opleidingen tijdens het dienstverband zijn aangeboden, doen de weegschaal niet ten gunste van [appellant] doorslaan.
4.12. Partijen dienen bij akte een functieomschrijving in het geding te brengen van de functies IC-ontwikkelaar, Lay out Engineer en Design tools & netwerk maintenance, ItoM dient zich uit te laten over de vraag vanaf wanneer het door haar aan het UWV toegestuurde organogram bestond en partijen dienen zich uit te laten over aantal, deskundigheid en – bij voorkeur eensluidend – over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
Het hof is voornemens de kosten van de deskundige(n) voorshands ten laste van [appellant], die de bewijslast heeft, te brengen.
4.13. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
verwijst de zaak naar de rol van 11 september 2012 voor uitlating partijen, te beginnen met [appellant] in verband met de in rechtsoverwegingen 4.8 en 4.12 aangegeven doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-Van der Weijden, E.A.G.M. Waaijers en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 augustus 2012.