4.3 De gang van zaken was volgens [appellante]:
[appellante] heeft in 1998 een aanvang gemaakt met de studie geneeskunde aan de medische faculteit van de Universiteit. [appellante] heeft de studie inmiddels afgerond; zij heeft in augustus 2007 haar getuigschrift als arts verkregen.
Vanaf het najaar van 2002 heeft [appellante] ervaren dat de Universiteit jegens haar in verschillende opzichten en op verschillende momenten is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen op grond van de Wet op het Hoger Onderwijs en het Wetenschappelijk Onderzoek (WHW). Het handelen en nalaten van de Universiteit kwalificeert daarnaast als jegens haar onrechtmatig. [appellante] heeft als gevolg hiervan twee en een half jaar langer over de studie gedaan dan normaal. Voor de hierdoor bij [appellante] ontstane en nog te verwachten schade is de Universiteit aansprakelijk.
In 2002 bleek dat [appellante], ten gevolge van privéomstandigheden, niet het voor het vierde studiejaar verplichte aantal punten had gehaald. Dat probleem is op 11 september 2002 opgelost door een schikking met de Examencommissie. De schikking kwam erop neer dat [appellante] het vierde studiejaar zou herhalen en de mogelijkheid zou krijgen om tijdens dat vierde jaar zowel wetenschapsstage als keuzeonderwijs te volgen. De Universiteit is de gemaakte afspraken niet nagekomen. Zo is de wetenschapsstage ten gevolge van falen aan de zijde van de Universiteit pas tien maanden na de schikking afgerond.
Daarnaast heeft [appellante] onmiddellijk na het bereiken van de schikking verzocht om een stagespoor. Dat is uiteindelijk op 24 februari 2003 door [appellante] ontvangen; daarna heeft [appellante] geen stagespoor meer ontvangen, waardoor de planning van haar stages in het luchtledige heeft gehangen. Nog bij brief van 26 mei 2006 heeft [appellante] verzocht om een stagespoor.
In de kader van de overgang van het op [appellante] van toepassing zijnde ‘curriculum 1988’ op het nieuw-ingevoerde ‘curriculum 2001’ had [appellante] in 2004 de laatste kans om de ‘vaardighedentoets vierde jaar’ af te leggen. [appellante] heeft de toets niet gehaald. Tegen de desbetreffende beslissing van de Examencommissie heeft [appellante] beroep ingesteld. Op 7 april 2005 heeft het College van Beroep voor de Examens (hierna: CBE) [appellante] niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan belang. [appellante] heeft zich daarop tot de bestuursrechter gewend, die het besluit van het CBE bij uitspraak van 5 augustus 2005 heeft vernietigd. Het CBE heeft de zaak vervolgens inhoudelijk behandeld en het beroep ongegrond verklaard. Vervolgens is op 11 november 2005 een schikking getroffen met de Examencommissie. De aldus bereikte oplossing had al veel eerder kunnen worden bereikt. Op grond van de uitspraak van de bestuursrechter van 5 augustus 2005 staat de onrechtmatigheid van het handelen van de Universiteit vast.
[appellante] heeft enkele stages in het buitenland gelopen. Dienaangaande blijkt de Universiteit niet over een protocol te beschikken. De gang van zaken met betrekking tot stages in het buitenland is diffuus, onder meer waar het betreft de personen/instanties die goedkeuring moeten verlenen aan een bepaalde stage en de in te vullen formulieren. [appellante] is het spoor bijster geraakt, waarna de Universiteit haar niet op het goede spoor heeft geholpen, maar haar heeft gedwarsboomd. Zo heeft dr. [Y.] ingestemd met een stage psychiatrie in het buitenland, waarna prof. [Z.] op onjuiste gronden heeft besloten om alsnog geen goedkeuring te verlenen. [appellante] heeft niettemin een begin gemaakt met de beoogde stage in Duitsland. Daarnaast heeft [appellante] beroep ingesteld bij het CBE tegen de weigering om de stage in Duitsland goed te keuren. Het CBE heeft het beroep op
4 januari 2007 ongegrond verklaard. [appellante] heeft vervolgens beroep ingesteld bij de bestuursrechter. Hangende dat beroep heeft [appellante] een regeling getroffen met de Examencommissie. Deze regeling kwam erop neer dat [appellante] vier weken als co-assistent zou werken bij de Mondriaan-stichting in Heerlen. Het beroep bij de bestuursrechter is daarop ingetrokken. De aldus bereikte oplossing had - opnieuw - veel eerder kunnen worden bereikt. Prof. [Z.] heeft de stage in Duitsland alleen niet goedgekeurd, omdat hem niet om toestemming was gevraagd. Deze gang van zaken heeft voor een studievertraging van bijna een jaar gezorgd.
Nadat [appellante] aanvankelijk was toegestaan om stages interne geneeskunde en chirurgie in Duitsland te lopen, is de Examencommissie hierop in mei 2005 teruggekomen en heeft zij besloten dat [appellante] de stages in Nederland moest overdoen. Het tegen dit besluit ingestelde beroep bij het CBE is op 11 oktober 2005 ongegrond verklaard. Vervolgens is de Universiteit niettemin op haar besluit teruggekomen en heeft zij de twee buitenlandse stages bij brief van 1 augustus 2006 goedgekeurd. De stages waren in 2003 gedaan en met hoge cijfers afgesloten. Een en ander heeft betekend dat [appellante] drie jaren heeft moeten wachten op de goedkeuringen.
[appellante] heeft haar stage neurologie op 14 mei 2004 met een 9 afgesloten. Daarna diende zij nog een examen neurologie te doen. Op dat examen heeft [appellante] méér dan een jaar moeten wachten. Door de opstelling van de desbetreffende examinator, dr. [A.], heeft [appellante] het examen niet gehaald, waarna het nodig was om door middel van een schikking met de Examencommissie een oplossing te bereiken. De inhoud van de schikking (drie weken stage neurologie in het AZM gevolgd door een toets) heeft voor studievertraging gezorgd.
Ten gevolge van privéomstandigheden (een lekkende wasmachine en ernstige tandpijn) is [appellante] niet aanwezig geweest op de - verplichte - introductieweek van het co-schap huisartsgeneeskunde in oktober 2004. De reden voor de afwezigheid is de desbetreffende coördinator meegedeeld. Vervolgens is [appellante] ingedeeld bij een huisarts in Geleen. [appellante] kon alleen met het openbaar vervoer reizen en slaagde er niet in om, zoals de desbetreffende huisarts dat eiste, om 08.30 uur in Geleen te zijn. Daarop heeft de Universiteit [appellante] meegedeeld dat er een negatieve aantekening in haar dossier zou komen. [appellante] is geen nieuwe stageplaats huisartsgeneeskunde aangeboden. [appellante] heeft zelf een plek gevonden, in Vaals. Dat is in november 2004 aan het Bureau Huisartsgeneeskunde meegedeeld. Pas eind 2006 is [appellante] in de gelegenheid gesteld om de beoogde stage in Vaals te doen. Deze gang van zaken heeft ervoor gezorgd dat [appellante] pas twee jaren na de afgebroken stage in Geleen haar stage huisartsgeneeskunde heeft kunnen afronden.
[appellante] kan niet worden verweten dat zij van door de wet geboden beroepsmogelijkheden gebruik heeft gamaakt, om op te komen tegen haar onwelgevallige beslissingen. Gevolg van het instellen van beroep was niettemin dat [appellante]s studie dreigde te verzanden. [appellante] zelf heeft zich hoe dan ook voldoende inspanningen getroost om haar studie voortgang te doen vinden. Uit de overgelegde producties blijkt dat de Universiteit haar alleen maar heeft tegengewerkt en geen enkele medewerking heeft verleend aan het afstuderen van [appellante]. Door toedoen van mw. [B.], die in de zomer van 2006 was benoemd als hoofd van het onderwijsinstituut van de medische faculteit, is orde geschapen in de door de Universiteit tot dan toe veroorzaakte wanorde. Al vanaf september 2002 had de Universiteit de begeleiding van [appellante] moeten coördineren op de wijze zoals mw. [B.] dat heeft gedaan. In plaats daarvan is is [appellante] vanaf 2003 geconfronteerd met medewerkers van de Universiteit die haar hebben tegengewerkt.
Een en ander heeft geleid tot schade, bestaande uit twee en een half jaar collegegeld (€ 5.247,50), gederfde inkomsten (€ 75.000,-) en hogere premie voor de ziektekostenverzekering (€ 6.000,-). Daarnaast mist [appellante] twee en een half jaar pensioenopbouw, welke schade naar omvang nader moet worden vastgesteld in een schadestaatprocedure.