4.5. Ten aanzien van het door Brabant Water in eerste aanleg en hoger beroep gedane beroep op eigen schuld overweegt het hof het volgende. Ingevolge artikel 6:101 BW kan aanleiding bestaan voor vermindering van de vergoedingsplicht van de schadeveroorzaker (in dezen Brabant Water) ten aanzien van de gevorderde schade indien die schade mede een gevolg is van eigen schuld van [geïntimeerde], bijvoorbeeld omdat [geïntimeerde] onderhoudsplichtig is voor het gedeelte van de sloot dat grenst aan kavel [sectieletter] [sectienummer] en de ingetreden schade mede het gevolg is van het verzaken van die onderhoudsverplichting.
Brabant Water heeft in het kader van haar beroep op eigen schuld gewezen op een brief van het Waterschap De Dommel van 26 oktober 2007 gericht aan [geïntimeerde] (kennelijk de vader van [geïntimeerde]). Deze brief is onder meer als productie 1 bij conclusie van antwoord overgelegd. In voornoemde brief staat onder meer het volgende verwoord:
(…) Het waterschap voert jaarlijks controle uit op de onderhoudstoestand van watergangen en de daarin gelegen kunstwerken. Deze controle wordt schouw genoemd en is gebaseerd op Keur oppervlaktewateren Waterschap De Dommel 2005.
Tijdens de schouw wordt gecontroleerd of de eigenaren en/of gebruikers van de aan de watergangen grenzende gronden de watergang goed hebben onderhouden. De onderhoudsplicht van de aangrenzend grondeigenaar en/of – gebruiker strekt zich uit tot de halve breedte van de watergang.
In verband met voornoemde controle zullen wij jaarlijks watergang(en) gelegen langs uw perceel, dat kadastraal bekend is als gemeente [woonplaats]l, [sectieletter], nummer [sectienummer] (zie bijlage) bij de schouw betrekken. (…)
Wij vertrouwen erop u voldoende te hebben geïnformeerd, zodat u aan uw onderhoudsplicht kunt voldoen(…).
[geïntimeerde] heeft betwist dat hij enige onderhoudsplicht heeft met betrekking tot de hier bedoelde bermsloot, waarbij hij zich kennelijk op het standpunt stelt dat hij als niet-eigenaar van de sloot geen enkele onderhoudsverplichting heeft. Dat [geïntimeerde] geen eigenaar is van de sloot als hier aan de orde volgt uit de door [geïntimeerde] overgelegde kadastrale inmeting, waar als eigenaar van kavel [sectienummer] vermeld staat [geïntimeerde] (kennelijk de vader van [geïntimeerde]), maar dit neemt niet weg dat [geïntimeerde] wel als gebruiker (exploitant) van het perceel moet worden aangemerkt.
De in de hiervoor aangehaalde brief van het waterschap genoemde Keur kent een artikel 4 dat in de versie 2005-2009 de volgende bepalingen bevat:
“1. 1. De onderhoudsplicht van leggerwateren berust bij het waterschap, tenzij in de legger anders is vermeld.
2.2. De onderhoudsplicht van niet-leggerwateren berust bij de aangelanden.
3.3. De onderhoudsplicht van de aangelanden met gronden grenzend aan niet-leggerwateren strekt zich uit tot de halve breedte of tot een evenredig gedeelte van het aan die gronden grenzende oppervlaktewater, tenzij in de door het waterschap verleende ontheffing anders is bepaald.
4.4. Indien een perceel op een afstand van uiterlijk 0,5 meter is gelegen uit de insteek van een bermsloot wordt dat perceel, voor wat de toepassing van het vorige lid betreft, als grenzend aan de bermsloot aangemerkt.
Onder “aangelanden” in de zin van de Keur worden in artikel 1 Keur verstaan “de eigenaar, de beperkt gerechtigde en gebruiker van een aan een water grenzend perceel”.
Uit dit samenstel van regels lijkt te volgen dat niet alleen de eigenaar van een (berm)sloot gehouden is om genoegzaam onderhoud te plegen, maar dat een dergelijke verplichting ook geldt voor de gebruiker van een aan dat water grenzend perceel in de zin van de Keur.
[geïntimeerde] heeft zich voor wat betreft dit aspect tot op heden niet uitgelaten. Het hof zal hem hiertoe alsnog de gelegenheid bieden en de zaak daartoe naar de rol verwijzen voor nadere uitlating bij akte of conclusie. Brabant Water zal vervolgens op de uitlating mogen reageren.