ECLI:NL:GHSHE:2012:BX0364

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.106.380
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling en inlichtingenplicht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 juli 2012, gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van appellante, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had op 25 januari 2012, op verzoek van de bewindvoerder, de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd omdat appellante haar verplichtingen niet naar behoren nakwam. Appellante, die lijdt aan een zware depressie en onder behandeling is bij een psycholoog, betoogde dat zij verschoonbare redenen had voor haar tekortkomingen en dat zij in de toekomst aan haar verplichtingen zou voldoen.

Het hof heeft de argumenten van appellante in overweging genomen, evenals de verklaringen van de bewindvoerder. Het hof constateerde dat appellante in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep had erkend dat zij zich niet aan meerdere verplichtingen had gehouden. Desondanks oordeelde het hof dat, gezien de relatief korte looptijd van de schuldsaneringsregeling en het ontbreken van een verhoor bij de rechter-commissaris, appellante een laatste kans moest worden geboden om haar verplichtingen na te komen. Het hof besloot de termijn van de schuldsaneringsregeling met een jaar te verlengen, tot 15 februari 2015, en wees het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging af.

De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenplicht van de schuldenaar en de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een verlenging van de schuldsaneringsregeling te overwegen, mits de schuldenaar zich aan de gestelde voorwaarden houdt. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Breda voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 3 juli 2012
Zaaknummer: HV 200.106.380/01
Zaaknummer eerste aanleg: 11/100 R
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. R. Bom.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Breda van 1 mei 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 mei 2012, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat de schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing blijft.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Bom,
- mevrouw G. Engbers, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 16 april 2012;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 18 mei 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 22 mei 2012;
- de brief met bijlage van de advocaat van [appellante] d.d. 29 mei 2012;
- de brief met bijlage van de advocaat van [appellante] d.d. 5 juni 2012;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 18 juni 2012.
3. De beoordeling
3.1. Bij vonnis van 15 februari 2011 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 25 januari 2012 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert.
Bij het ontbreken van voldoende baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3. [appellante] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd, dat zij bekend is met een zware depressiviteit waardoor zij niet in staat is om te voldoen aan de informatie- en sollicitatieverplichtingen als bedoeld in de WSNP.
[appellante] is sedert oktober 2011 onder behandeling bij een psycholoog, drs. [psycholoog]. [psycholoog] is werkzaam bij het Psychologisch Expertise Centrum en heeft met [appellante] wekelijks een behandelingsessie.
[appellante] merkt tot slot op dat zij absoluut verschoonbare redenen heeft en dat zij zich in de toekomst zeker zal houden aan de informatie- en sollicitatieverplichtingen als bedoeld in de WSNP.
3.4. De bewindvoerder heeft in haar brief en ter zitting haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.5.2. Het hof overweegt in de eerste plaats dat [appellante] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft erkend dat zij zich niet heeft gehouden aan meerdere, in het kader van de schuldsaneringsregeling aan haar opgelegde verplichtingen. Zo heeft [appellante] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep bijvoorbeeld toegegeven dat zij tot op heden heeft verzuimd de door de bewindvoerder verzochte rekeningafschriften, ten aanzien waarvan [appellante] heeft gesteld dat zij deze rekeningafschriften ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg bij zich had, te overleggen.
Daarnaast is de bewindvoerder door [appellante] niet op de hoogte gesteld van het feit dat zij vanaf november 2011 onder behandeling staat van een psycholoog en dat zij thans deelneemt aan een re-integratietraject.
3.5.3. Uit de inhoud van de processtukken is het hof onder meer gebleken dat de bewindvoerder bij brief van 25 januari 2012 de rechter-commissaris heeft verzocht een zitting te agenderen voor beëindiging van de regeling, omdat [appellante] nog altijd niet voldoet aan de verplichtingen, zoals deze gelden in de schuldsaneringsregeling. Vervolgens heeft de bewindvoerder bij brief van 28 februari 2012 [appellante] bericht dat, nu de verplichtingen al geruime tijd niet worden nagekomen, de rechter-commissaris is verzocht een zitting te agenderen, zodat kan worden bekeken of de schuldsaneringsregeling kan worden voortgezet.
Op de vraag van het hof ter zitting waarom, in plaats van een zitting, geen verhoor van [appellante] bij de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, heeft de bewindvoerder verklaard dat indien bij de rechtbank Breda een verzoek van een bewindvoerder wordt gedaan strekkende tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling geen verhoor door de rechter-commissaris plaatsvindt, maar dat de zaak meteen wordt verwezen naar de zitting, waarbij alsdan wordt bezien of aanleiding bestaat de schuldsaneringsregeling tussentijds te beeindigen dan wel of de saniet de gelegenheid krijgt de door de bewindvoerder geconstateerde tekortkomingen alsnog na te komen, zodat de schuldsaneringsregeling kan worden voortgezet.
3.5.4. Zoals hiervoor is overwogen heeft [appellante] erkend dat zij zich niet heeft gehouden aan meerdere uit de schuldsaneringsregeling aan haar opgelegde verplichtingen.
Gelet echter onder meer op de aard van deze tekortkomingen, de nog relatief korte looptijd van de onderhavige schuldsanering en, in dit geval, tevens rekening houdende met de omstandigheid dat voorafgaande aan de behandeling bij de rechtbank tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] geen verhoor bij de rechter-commissaris heeft plaatsgevonden, ofschoon, in het licht van het onderhavige dossier, naar het oordeel van het hof een dergelijk verhoor passender (en dus meer op maat) dan een zitting zou zijn geweest, is het hof van oordeel dat [appellante] een allerlaatste kans moet worden geboden om alsnog alle aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen. Het hof laat daarbij tevens meewegen dat de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen een eventuele verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling van [appellante], mits duidelijke afspraken worden gemaakt. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de hoogte van de schulden van [appellante], met de omstandigheid dat door de bewindvoerder geen nieuwe schulden zijn geconstateerd en met het gegeven dat de boedelrekening een voorstand heeft.
3.5.5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof, alles in onderlinge samenhang beschouwd, de termijn van de schuldsaneringsregeling van [appellante] verlengen, met dien verstande dat zij terstond na deze uitspraak alle door de bewindvoerder in de brief van 18 juni 2012 gewenste stukken in kopie dient toe te zenden.
Daarnaast dient [appellante] zich stipt te houden aan de Recofa richtlijnen, inhoudende dat zij aantoonbaar (schriftelijk) minimaal vier keer per maand aantoonbaar (schriftelijk) en gericht dient te solliciteren naar openstaande vacatures. Daarnaast dient [appellante] verificatoire bescheiden aan de bewindvoerder te overleggen dat zij conform de Recofa richtlijnen staat ingeschreven bij vier uitzendbureaus en het UWV werkplein. Ook aan de overige verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling dient [appellante] zich onverkort – te blijven – houden.
3.5.6. Op grond hiervan is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] voortgezet dient te worden nu er geen grond bestaat voor tussentijdse beëindiging van de schuldsanering.
3.6. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] zal alsnog worden afgewezen en de termijn van de schuldsaneringsregeling van [appellante] zal worden verlengd met een jaar, derhalve tot 15 februari 2015.
4. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante], wonende te [postcode] [woonplaats], aan de [woonadres];
verlengt de termijn van de schuldsaneringsregeling van [appellante] met een jaar, derhalve tot 15 februari 2015;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Breda in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, E.L. Schaafsma-Beversluis en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2012.