GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.096.537
arrest van de vierde kamer van 19 juni 2012
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. I.A.C. Cools,
NS REIZIGERS B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.J. van de Graaf,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 oktober 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 24 augustus 2011 tussen appellant - [appellant] - als gedaagde en geïntimeerde - NS - als eiseres.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 226738/ HA ZA 10-2053)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het vonnis van 5 januari 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot afwijzing van de vorderingen van NS.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft NS onder overlegging van één productie de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.Op 12 april 2006 heeft [appellant] met NS voor onbepaalde tijd een vervoersovereenkomst gesloten. Het betreft een OV-jaarabonnement 1e klasse.
4.1.2.[appellant] heeft NS tot wederopzegging gemachtigd eenmaal per jaar het volledige jaarbedrag van zijn rekening af te schrijven.
4.1.3.Het jaarbedrag over de periode 20 mei 2009 tot en met 19 mei 2010, zijnde € 6.198,50, is niet voldaan.
4.1.4.Op 14 augustus 2009 is [appellant] bij open brief van Intrum Justitia, een door NS ingeschakeld incassobureau, verzocht een bedrag van € 6.960,27 binnen 10 dagen te voldoen.
4.2.1.Bij exploot van 26 oktober 2010 heeft NS [appellant] gedagvaard en gevorderd, kort gezegd, [appellant] te veroordelen tot betaling aan NS van een hoofdsom van € 6.198,50 met wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten ad € 768,00 met wettelijke rente en veroordeling van [appellant] in de proceskosten met wettelijke rente. Aan haar vordering heeft NS een niet betaalde factuur d.d. 28 april 2006 ten grondslag gelegd.
4.2.2.Bij gelegenheid van de comparitie na antwoord heeft NS een akte aanvulling grondslag eis tevens aanvulling producties tevens akte vermindering van eis genomen. NS heeft de grondslag van haar eis gewijzigd in die zin dat zij aan haar eis een factuur d.d. 5 oktober 2010 betreffende de periode 20 mei 2009 tot en met 19 mei 2010 ten grondslag heeft gelegd en de wettelijke rente vanaf 19 mei 2010 heeft aangezegd.
De eis luidt thans als volgt: [appellant] te veroordelen tot betaling van:
- de hoofdsom ad € 6.198,50 met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW tot 18 maart 2011, zijnde € 154,88;
- de wettelijke rente over de hoofdsom ex artikel 6:119 BW vanaf 18 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- de buitengerechtelijke incassokosten ad € 768,00 met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding;
- de kosten van deze procedure, met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 14 dagen na betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis.
4.2.3.[appellant] heeft een antwoordakte genomen en zich daarbij tegen de wijziging van (de grondslag van) eis verzet. [appellant] heeft daarbij tevens inhoudelijk op de gewijzigde (grondslag van) eis gereageerd.
4.2.4.De rechtbank heeft de wijziging van (de grondslag van) eis niet in strijd met een goede procesorde geoordeeld en de vorderingen van NS toegewezen. Het bij akte gevoerde verweer van [appellant] dat hij zijn OV-jaarkaart 2009-2010 niet heeft ontvangen, heeft de rechtbank niet aannemelijk geacht.
4.3.1.In hoger beroep heeft [appellant] vijf grieven gericht tegen de toewijzing van de vorderingen van NS. Door die grieven is het geschil tussen partijen in volle omvang aan het hof voorgelegd. Het hof zal de grieven daarom niet afzonderlijk behandelen.
Ten aanzien van de wijziging grondslag van eis.
4.3.2.Ten aanzien van het beroep door [appellant] op schending van de goede procesorde wegens wijziging grondslag van eis door NS, geldt dat op grond van artikel 130 lid 2 Rv geen hogere voorziening tegen de beslissing van de rechtbank op het bezwaar tegen de wijziging grondslag van eis openstaat. Overigens geldt dat het hof zich geheel verenigt met de overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot verwerping van het bezwaar van [appellant] tegen de wijziging door NS van (de grondslag van) haar vordering.
Ten aanzien van de hoofdsom.
4.3.3.[appellant] heeft aangevoerd dat hij zijn OV-jaarkaart over 2008-2009 kwijt is geraakt, dat hij nadien geen nieuwe kaart heeft ontvangen en hij er gezien zijn eerdere betalingsproblemen met NS en de aanschaf van een OV chipkaart vanuit is gegaan dat NS de overeenkomst eenzijdig heeft opgezegd en hem daarom geen OV-jaarkaart over 2009-2010 heeft toegezonden. Volgens [appellant] is het aan NS om te bewijzen dat de OV-jaarkaart over 2009-2010 wel aan hem is verstrekt.
4.3.4.NS heeft aangevoerd dat [appellant] in een gesprek op 10 juni 2009 met NS te kennen heeft gegeven zijn abonnement te willen opzeggen wegens verlies van zijn jaarkaart voor het jaar 2008-2009, maar dat geen opzegging van de overeenkomst door [appellant] heeft plaatsgevonden en in voornoemd gesprek door [appellant] ook niet is gemeld dat hij zijn jaarkaart voor het jaar 2009-2010, die op 7 mei 2009 aan hem is toegezonden, niet zou hebben ontvangen.
4.3.5.Het hof stelt voorop dat het onderhavige OV-jaarabonnement, een overeenkomst van binnenlands openbaar personenvervoer voor onbepaalde tijd betreft. Voor het bestaan van deze overeenkomst is een vervoerbewijs/OV-jaarkaart geen voorwaarde. Dit betekent dat wanneer er vanuit moet worden gegaan de [appellant] geen OV-jaarkaart voor het jaar 2009-2010 heeft ontvangen deze enkele omstandigheid niet meebrengt dat [appellant] niet aan zijn betalingsverplichting jegens NS zou moeten voldoen. [Vgl. HR 19 februari 1988, NJ 1989, 343]
Wel is de verschaffing van een OV-jaarkaart een verplichting van NS die onverbrekelijk met de onderhavige overeenkomst is verbonden, omdat [appellant] zonder deze kaart geen onbelemmerd gebruik van het overeengekomen vervoer kan maken.
Het is evenwel aan [appellant] om, indien er vanuit moet worden gegaan dat de kaart hem niet is verstrekt, NS te dien aanzien in gebreke te stellen. Dienaangaande heeft [appellant] geen feiten en omstandigheden aangevoerd, terwijl NS heeft aangevoerd dat [appellant] tijdens het contact op 10 juni 2009 niet heeft gemeld dat hij de kaart voor het jaar 2009-2010 niet zou hebben ontvangen.
Het verweer van [appellant] dat het aan NS is om te bewijzen dat zij [appellant] een kaart heeft verstrekt treft geen doel, daar dit eerst op zou gaan indien NS als verweer tegen een in gebreke stelling door [appellant] zou aanvoeren dat zij de kaart reeds heeft verstrekt. Daarvan is in de onderhavige procedure niet gebleken.
4.3.6.[appellant] stelt zich op het standpunt dat NS de overeenkomst eenzijdig heeft opgezegd. Hij grondt dit op de opstelling van NS naar aanleiding van de perikelen rondom zijn abonnement voor het jaar 2008-2009.
Dat de stellingen van [appellant] omtrent de vermissing van zijn OV- jaarkaart, waaromtrent aanvankelijk misverstand leek te bestaan, betrekking hebben op de kaart van 2008-2009 en niet die van 2009-2010 vindt zijn bevestiging in de als productie 5 bij inleidende dagvaarding overgelegde brief van 14 augustus 2009. In die brief is immers aan de orde een saldo dat reeds meer dan 14 maanden open staat, zodat dit kennelijk betrekking had op het voorgaande abonnementsjaar.
Daarover bestond toen discussie en in dat verband is kennelijk melding gemaakt van vermissing van de kaart.
NS deelde daarbij mede, dat er op 10 juni 2009 - dus nadat het nieuwe abonnementsjaar, dat telkens liep van 20 mei tot en met 19 mei, reeds was ingegaan - telefonisch contact was geweest. Op dat moment had de nieuwe kaart reeds door [appellant] ontvangen moeten zijn en had het niet-ontvangen daarvan [appellant] moeten zijn opgevallen. In de brief van 14 augustus 2009 wordt echter tevens opgemerkt, dat bij dat gesprek op 10 juni 2009 afgesproken is dat [appellant] zou betalen, aangifte van vermissing zou doen, en het abonnement gelijk zou opzeggen. Als dat niet zou gebeuren, zou NS de zaak uit handen geven aan Intrum Justitia.
Hoe [appellant], tegen de achtergrond van de afspraak dat hij het abonnement "gelijk" zou opzeggen, de indruk kan hebben bekomen dat NS de overeenkomst wel zou hebben opgezegd, valt bij gebreke van nadere toelichting niet goed in te zien. Andere feiten of omstandigheden waaruit [appellant] in redelijkheid af mocht leiden dat NS de overeenkomst heeft opgezegd zijn door [appellant] niet gesteld, noch zijn zodanige omstandigheden gebleken. In elk geval is noch van een expliciete opzegging van de zijde van [appellant], noch van een expliciete opzegging van de zijde van NS gebleken. Daaromtrent is ook onvoldoende gesteld en dit is ook niet gespecificeerd te bewijzen aangeboden.
4.3.7.Gezien het voorgaande dient de vordering van NS tot betaling van € 6.198,50 te worden toegewezen.
4.3.8.Ten aanzien van de vordering betreffende de wettelijke rente over het abonnementsgeld van € 6.198,50 geldt, nu door NS is gesteld en door [appellant] niet is betwist dat [appellant] tot 19 mei 2010 de tijd had om het bedrag van € 6.198,50 te betalen, dat de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 mei 2010 toewijsbaar is.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten.
4.3.9.NS heeft haar vordering aangaande buitengerechtelijke kosten gebaseerd op verrichte incassowerkzaamheden. Deze werkzaamheden zijn naar het oordeel van het hof in redelijkheid verricht, terwijl het gevorderde bedrag niet bovenmatig voorkomt, nu de incassowerkzaamheden zich, gezien productie 7 bij akte aanvulling grondslag eis tevens aanvulling producties tevens akte vermindering van eis, hebben uitgestrekt over de periode juni 2009 tot en met juni 2010 en het meerdere verrichtingen betreft.
Deze vordering dient te worden toegewezen, met wettelijke rente vanaf 26 oktober 2010.
4.3.10. Gezien het voorgaande falen de grieven 1 tot en met 3, grief 4 voor zover het de wettelijke rente betreft en grief 5. De rechtbank heeft de vordering van NS terecht toegewezen en [appellant] terecht in de proceskosten veroordeeld, hiermee faalt grief 4 voor het overige.
4.3.11.Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep van de rechtbank Breda van 24 augustus 2011 voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van NS worden begroot op € 649,00 aan verschotten en op € 632,00 aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.Th. Gründemann en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juni 2012.