GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.096.024
arrest van de eerste kamer van 19 juni 2012
1. [Appellante sub 1.],
2. [Appellant sub 2.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. A.J. Exterkate,
1. COÖPERATIEVE RABOBANK PEEL NOORD U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. E.M.J.M. van Heesen,
2. DE NEDERLANDSE VOORSCHOT BANK B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 september 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 22 juni 2011 tussen appellanten - [appellanten] c.s. - als eisers en geïntimeerden - de Rabobank en DNV - als gedaagde respectievelijk als gevoegde partij aan de zijde van gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 206175 / HA ZA 10-246)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het vonnis in het incident van 19 mei 2010, waarbij DNV is toegestaan zich te voegen aan de zijde van de Rabobank.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven hebben [appellanten] c.s. één grief aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van hun vordering, met hoofdelijke veroordeling van geïntimeerden in de proceskosten van beide instanties.
2.2. De Rabobank en DNV hebben bij afzonderlijke memorie van antwoord de grieven bestreden.
2.3. [appellanten] c.s. en DNV hebben daarna de gedingstukken overgelegd. Partijen hebben uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1.In overweging 2. van het bestreden vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal de feiten hierna kort weergeven.
4.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) [appellanten] c.s. hebben medio oktober 2009 via tussenkomst van Kredietshop een kredietaanvraag ingediend bij DNV (prod. 4 bij incidentele conclusie DNV).
(ii) DNV heeft deze kredietaanvraag gehonoreerd en op 22 oktober 2009 met [appellanten] c.s. een doorlopende kredietovereenkomst gesloten, waarbij een krediet werd verleend tot een maximumbedrag van € 50.000,00 (prod. 1 bij incidentele conclusie DNV).
(iii) Op of omstreeks 22 oktober 2009 heeft DNV in opdracht van [appellanten] c.s. een bedrag van € 44.722,00 overgeboekt naar een door [appellanten] c.s. bij de Rabobank gehouden rekening met nummer [rekeningnummer].
(iv) Kort daarna is bij DNV een vermoeden van fraude gerezen gepleegd door [appellanten] c.s. bij het aangaan van de kredietovereenkomst. DNV heeft hierop de opnamemogelijkheid van het krediet van [appellanten] c.s. geblokkeerd en de Rabobank verzocht voormeld bedrag van € 44.722,00 aan haar terug te boeken. DNV heeft de Rabobank daarbij gevrijwaard ter zake van de eventuele nadelige gevolgen van die terugboeking (prod. 4 bij inleidende dagvaarding).
(v) De Rabobank heeft aan het verzoek van DNV voldaan door het op dat moment aanwezige saldo op de door [appellanten] c.s. bij haar gehouden rekening van € 29.103,60 aan DNV over te maken. De Rabobank heeft op 5 november 2009 de bankrekening van [appellanten] c.s. met dit bedrag gedebiteerd.
(vi) De advocaat van [appellanten] c.s. heeft de Rabobank herhaalde malen schriftelijk gesommeerd tot terugboeking van het door de Rabobank van de bankrekening van [appellanten] c.s. aan DNV overgemaakte bedrag van € 29.103,60 (prod. 3 bij inleidende dagvaarding).
(vii) De Rabobank heeft niet aan deze sommaties voldaan.
4.3. [appellanten] c.s. hebben de Rabobank bij dagvaarding van 15 januari 2010 in rechte betrokken en gevorderd veroordeling van de Rabobank tot betaling aan [appellanten] c.s. van een bedrag van € 29.103,60, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2009, en met veroordeling van de Rabobank in de proceskosten.
[appellanten] c.s. hebben aan hun vordering ten grondslag gelegd dat de Rabobank jegens hen wanprestatie heeft gepleegd, althans onrechtmatig heeft gehandeld, door zonder toestemming of opdracht van [appellanten] c.s. het op 5 november 2009 aanwezige saldo op hun bankrekening bij de Rabobank van € 29.103,60 over te boeken naar DNV en de rekening van [appellanten] c.s. met dit bedrag te debiteren, waardoor [appellanten] c.s. tot voormeld bedrag schade hebben geleden.
4.4.Nadat de Rabobank en DNV - als gevoegde partij aan de zijde van de Rabobank -tegen de vordering gemotiveerd verweer hadden gevoerd, heeft de rechtbank bij vonnis waarvan beroep de vordering van [appellanten] c.s. afgewezen, met veroordeling van [appellanten] c.s. in de proceskosten.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellanten] c.s. de stelling dat zij door voormeld handelen van de Rabobank schade hebben geleden niet nader hebben onderbouwd en dat derhalve in rechte niet is komen vast te staan dat sprake is van schade.
De grief richt zich de afwijzing van de vordering van [appellanten] c.s.
Het hof overweegt als volgt.
4.5.Vaststaat dat de Rabobank, zonder daartoe van [appellanten] c.s. een geldige opdracht te hebben gekregen, een bedrag van € 29.103,60 heeft betaald aan DNV, dat de Rabobank deze betaling ten laste van het saldo van de bij haar op naam van [appellanten] c.s. geadministreerde bankrekening heeft gebracht en dat zij daartoe het betaalde bedrag van die rekening heeft afgeschreven.
4.6.De Hoge Raad heeft in rov. 3.4.1 van zijn arrest van 26 januari 2001, NJ 2002, 118 (LJN: ZC3408) geoordeeld dat indien een bank een girale betaling verricht ten laste van de rekening van een rekeninghouder die, zoals in het onderhavige geval, daartoe geen geldige opdracht had gegeven, de bank het aldus door haar betaalde bedrag niet ten laste van deze rekeninghouder zal mogen brengen.
De Hoge Raad overweegt voorts dat een dergelijke betaling evenwel tot gevolg kan hebben dat de rekeninghouder ongerechtvaardigd wordt verrijkt, bijvoorbeeld indien door de betaling een schuld van de rekeninghouder is tenietgaan. In zodanig geval zal de bank niet kunnen verlangen dat de rekeninghouder zonder meer het op de rekening van de begunstigde bijgeschreven bedrag aan de bank vergoedt. Wel zal de bank op de voet van artikel 6:212 BW, voor zover dit redelijk is, vergoeding kunnen verlangen van de schade die zij daardoor heeft geleden, tot het bedrag waarmee de rekeninghouder is verrijkt. Daarbij is het aan de bank te stellen en te bewijzen dat aan de vereisten van artikel 6:212 BW is voldaan.
Het is een bank ook niet toegestaan een ten onrechte betaald bedrag te boeken in het debet van een eventueel tussen haar en de rekeninghouder bestaande rekening-courant. Is een zodanige boeking desalniettemin verricht, dan zal de bank die boeking ongedaan dienen te maken. Doorgaans zal uit de aard van de overeenkomst tussen een bank en haar cliënt voortvloeien dat ook een vordering tot vergoeding van schade op de voet van artikel 6:212 BW niet in de rekening-courant thuis hoort. In dat geval zal de vordering tot vergoeding van schade in beginsel ook niet op de voet van artikel 6:130 BW (het hof leest: artikel 6:140 BW) voor verrekening vatbaar zijn, aldus de Hoge Raad in voormeld arrest.
4.7.Uit het voorgaande volgt dat de Rabobank de ten laste van de bankrekening van [appellanten] c.s. verrichte ongeautoriseerde betaling van € 29.103,60 ongedaan zal dienen te maken. Anders dan [appellanten] c.s. hebben betoogd gaat het hier niet om vergoeding van schade (gelijk aan het bedrag van de debitering op 5 november 2009) die zij als gevolg van het handelen van de Rabobank zouden hebben geleden. Het gaat hier immers om een onbevoegde debitering van de rekening die geen effect heeft gesorteerd, hetgeen betekent dat het bedrag van € 29.103,60 geacht wordt steeds op de rekening van [appellanten] c.s. te hebben gestaan. Deze onbevoegde debitering van de rekening zal administratief wel moeten worden gecorrigeerd. Het hof begrijpt de vordering van [appellanten] c.s. aldus dat zij ongedaanmaking verlangen van de onbevoegde debitering, welke vordering voor toewijzing gereed ligt. De grief slaagt derhalve.
4.8.Het feit dat het hier om een frauduleuze boeking zou gaan, zoals de Rabobank en DNV stellen, maar [appellanten] c.s. betwisten, leidt niet tot een ander oordeel. Het is niet aan de Rabobank en DNV om - weliswaar na eigen onderzoek, maar zonder rechterlijke toetsing - eigenmachtig de gevolgen van de gestelde fraude te corrigeren door het debiteren van de desbetreffende rekening.
4.9.Het hof merkt nog op dat de Rabobank niet heeft gesteld dat [appellanten] c.s. in dezen ongerechtvaardigd zijn verrijkt en dat de Rabobank uit dien hoofde een vordering tot schadevergoeding tegen [appellanten] c.s. toekomt. De Rabobank heeft daartoe ook overigens geen (reconventionele) vordering ingesteld.
4.10.Uit het voorgaande volgt dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
De Rabobank en DNV zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep. Deze proceskostenveroordeling is niet hoofdelijk toewijsbaar.
vernietigt het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 juni 2011;
verstaat dat de ten name van [appellanten] c.s. bij de Rabobank geadministreerde rekening met nummer [rekeningnummer] op 5 november 2009 door de Rabobank onbevoegd is gedebiteerd door een bedrag van € 29.103,60 ten laste van deze rekening te brengen, en dat deze onbevoegde debitering geen effect heeft gesorteerd;
gelast de Rabobank de onbevoegde debitering ten laste van de bij haar ten name van [appellanten] c.s. geadministreerde rekening met nummer [rekeningnummer] administratief te corrigeren;
veroordeelt de Rabobank en DNV in de proceskosten van de eerste aanleg, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellanten] c.s. worden begroot op € 846,93 aan verschotten en op € 1.158,00 aan salaris advocaat, op de voet van artikel 243 Rv (oud) te voldoen aan de griffier van de rechtbank ’s-Hertogenbosch;
veroordeelt de Rabobank en DNV in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellanten] c.s. worden begroot op € 374,81 aan verschotten en op € 1.158,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, Th.C.M. Hendriks-Jansen en S. Riemens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juni 2012.