ECLI:NL:GHSHE:2012:BW8525

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.090.961
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke geschil over lampenontwerpen tussen appellante en vennootschap onder firma

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is ingesteld door [appellante A.] tegen de vennootschap onder firma Light Trend v.o.f. en haar vennoten. De zaak betreft een geschil over auteursrechten op lampenontwerpen. In eerste aanleg heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante A.] afgewezen, omdat zij niet als de maakster van de ontwerpen kon worden aangemerkt. Het hof heeft in hoger beroep de ontvankelijkheid van [appellante A.] beoordeeld, waarbij het hof vaststelde dat er geen sprake was van een niet-ontvankelijkheid op grond van de betwiste identiteit van de eiseres. Het hof heeft vervolgens de grieven van [appellante A.] beoordeeld, waarbij de kernvraag was of de lampen als 'werken' in de zin van de Auteurswet konden worden aangemerkt en of [appellante A.] als auteursrechthebbende kon worden aangemerkt. Het hof concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat [appellante A.] de feitelijke maakster van de lampen is en dat zij derhalve geen auteursrecht kan claimen. De vorderingen van [appellante A.] worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Tevens wordt [appellante A.] veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.090.961
arrest van de vierde kamer van 12 juni 2012
in de zaak van
[A.], in eerste aanleg zich noemende [B.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. M. Driessen,
tegen:
De vennootschap onder firma Light Trend v.o.f.,
alsmede haar vennoten:
[C.], en [D.],
gevestigd resp. beiden wonende te [vestigings- en woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. N. Menouar,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 juni 2011 ingeleide hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch in kort geding gewezen vonnis van 25 mei 2011 tussen appellante - hierna: [appellante A.] - als eiseres en geïntimeerden - hierna in enkelvoud: LT - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 228894/KG ZA 11-241)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
Bij appeldagvaarding heeft [appellante A.] geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en toewijzing alsnog van haar vorderingen zoals in die appeldagvaarding geformuleerd, en bij memorie van grieven heeft zij ter onderbouwing daarvan tien grieven aangevoerd, zulks onder overlegging van aanvullende producties 8 tot en met 25.
Bij memorie van antwoord heeft LT de grieven bestreden onder overlegging van aanvullende producties 6 tot en met 11.
Ter voorbereiding op een te houden pleidooi heeft [appellante A.] nog aanvullende producties 26, 27 en 28 in het geding gebracht en heeft LT productie 12 in het geding gebracht.
Partijen hebben op 19 april 2012 hun standpunten doen bepleiten door hun raadslieden aan de hand van pleitnotities die bij de stukken zijn gevoegd.
Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd op basis van het ten behoeve van het pleidooi overgelegde kopiedossier.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
Ontvankelijkheid, identiteit eiseres/appellante
4.1.1. De vordering in eerste aanleg is ingesteld door een persoon, zich noemende [appellante B.].
De appeldagvaarding is uitgebracht door een persoon, zich noemende [appellante A.].
4.1.2. [appellante A.] is gehuwd geweest met [appellante B.]; het huwelijk is door echtscheiding ontbonden voordat de onderhavige procedure in eerste aanleg aanhangig werd gemaakt.
4.1.3. In hoger beroep heeft [appellante A.] gesteld dat zij in plaats van haar formele voornaam "[formele voor-naam]" de roepnaam "[roepnaam]" gebruikt, en dat zij ten tijde van haar huwelijk de familienaam van haar man voerde. [appellante A.] en [appellante B.] zijn dus, naar zij stelt, een en dezelfde persoon.
4.1.4. Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft de wederpartij, de heer [vennoot C.], desgevraagd verklaard dat hij de aldaar aanwezige appellante eenmaal eerder had gezien, op een beurs, en haar kende als "[appellante B.]". De aanwezige appellante heeft desgevraagd aan het hof haar (Nederlandse) paspoort getoond waaruit blijkt dat zij is [appellante A.], echtgenote van [appellante B.]; desgevraagd verklaarde zij dat de geldig-heidsduur van het paspoort nog niet was verlopen, reden waarom de tenaamstelling ondanks de echtscheiding nog niet was aangepast.
4.1.5. Vooralsnog is met een voor een kort geding voldoende mate van zekerheid komen vast te staan dat [appel-lante B.] en [appellante A.] een en dezelfde persoon zijn.
Zulks laat onverlet de mogelijkheid, dat LT benadeeld zou kunnen zijn door de aan de andere zijde ontstane ondui-delijkheden omtrent haar identiteit. Zodanig nadeel heeft zich uiteindelijk echter niet voorgedaan; het vonnis waar-van beroep is - zij het met enige moeite - geëxecuteerd kunnen worden ten aanzien van de proceskostenveroorde-ling.
4.1.6. Het hof komt derhalve tot de slotsom, dat van een niet-ontvankelijkheid van de eiseres in haar oorspronke-lijke vordering op de grond dat de identiteit van eiseres betwistbaar zou zijn, bij de huidige stand van zaken geen sprake kan zijn.
Dat betekent dat tevens vast staat dat het vonnis waarvan beroep, [appellante A.] (als eiseres) aanging, en dat gegeven voert weer tot de conclusie dat zij terecht degene is geweest die in hoger beroep is gekomen.
Mitsdien kan zij in dat hoger beroep en in haar vordering worden ontvangen.
Inhoudelijk
4.2. Er heeft een besloten vennootschap High Surplus, tevens h.o.d.n. [E.] Interieurbouw bestaan. [appellante A.] was hierbij betrokken als bestuurder en enig aandeelhouder. High Surplus is gefailleerd.
[appellante A.] heeft vervolgens in maart 2007 een CV genaamd Fabrianoville opgericht waarbij zij beherend ven-noot was. Deze handelde tevens onder de naam [F.] Lighting.
Per 1 januari 2009 heeft zij als eenmanszaak de eertijds door de CV gedreven onderneming voortgezet, eveneens onder de naam Fabrianoville en/of [F.] Lighting.
Per 1 juli 2010 is deze eenmanszaak Fabrianoville/[F.] Lighting opgeheven en is [appellante A.] in dienst getreden bij Kinglight Factory B.V (hierna: KF).
4.2.1. Bij overeenkomst van 25 juli 2011 tussen [appellante A.] en KF erkende KF de exclusieve auteursrechten van [appellante A.] met betrekking tot de 8802 en 8801 (abusievelijk omschreven als 8810) en verleende [appellante A.] aan KF het recht om de exploitatie - waaronder de verkoop zoals die sedert juli 2010 plaats vond - voort te zetten. De licentie was niet exclusief. Optreden tegen auteursrechtinbreuk met betrekking tot de lampen zou in onderling overleg plaats vinden. [appellante A.] verleende aan KF volmacht om in rechte op te treden tegen inbreuk.
4.2.2. Door [appellante A.] is niets gesteld omtrent de wijze waarop de beëindiging van de CV en de doorstart als eenmansbedrijf vorm is gegeven: onbekend is of sprake is geweest van een overdracht - hetzij onder bijzondere titel, hetzij onder algemene titel - van de activa van de CV, waaronder een eventueel auteursrecht. [appellante A.] gaat er klaarblijkelijk als vanzelfsprekend van uit dat eventuele aan de CV toekomende auteursrechten automatisch bij haar, [appellante A.], terecht zijn gekomen; LT betwist dat die auteursrechten op die wijze aan [appellante A.] toegevallen kunnen zijn. Waar nodig komt het hof hierop terug.
4.3. Het gaat in dit geval om drie hanglampen. De eerste twee hebben nummers 8802L12 en 8802C12; het betreft twee varianten van een zelfde basisidee. Er bestaat ook een lamp 8802P12 uit dezelfde serie, maar daarop heeft dit geschil geen betrekking.
De derde hanglamp waarop inbreuk zou zijn gemaakt draagt nummer 8801L24 en betreft een geheel ander model.
Voor de leesbaarheid neemt het hof beide eerste modellen samen en zal het hof deze aanduiden als de 8802, terwijl het derde model wordt aangeduid als de 8801. Overigens wordt de 8801 op diverse plaatsen ook aangeduid als de 8810.
4.3.1. De 8802 zou dateren uit april 2008 of daaromtrent (zie de data op prod. 12 in hoger beroep, de stellingen als opgenomen in de memorie van grieven sub 18, de verklaring van de fotograaf die als prod. 13 is overgelegd, de datum van de registratie in augustus 2008 en de datum van de eerste factuur die als prod. 15 is overgelegd; deze stukken komen verderop uitgebreider aan de orde), heeft een verticale hangstang/buis met een ronde doorsnede; onderaan zit een cilindervormige bus. Vanuit die bus lopen radiaal twaalf buizen naar buiten. Deze buizen verlopen eerst een klein stukje horizontaal, en buigen daarna ofwel eerst omlaag en daarna omhoog, ofwel eerst omhoog en daarna omlaag en hebben aldus een S-vorm. De buizen die eerst omhoog lopen en de buizen die eerst omlaag lopen wisselen elkaar af. Aan het einde van de buizen zitten lampjes, vermoedelijk halogeen. De buizen zijn vier-kant van doorsnede en de lampjes aan de uiteinden eveneens. De lamp is uitgevoerd in RVS.
Het verschil tussen de 8802C12 en 8802L12 is daarin gelegen dat bij de C12 de stangen gelijkmatig rondom zijn verdeeld, zodat de lamp als geheel cirkelvormig is, terwijl bij de L12 zes stangen/lampen aan een zijde van de cilindervormige onderbus zijn geconcentreerd en zes andere aan de andere zijde, zodat de lamp als geheel een langwerpige vorm heeft gekregen.
4.3.2. De 8801 zou dateren uit mei 2009 of daaromtrent (zie de data op prod. 12, de datum van de tweede registra-tie, en van de tweede bij prod. 15 overgelegde factuur; deze stukken komen verderop uitgebreider aan de orde) en heeft twee verticale, evenwijdige hangstangen/buizen. Onderaan zit een lange, horizontale buis met een vierkante doorsnede. Op gelijkmatige afstand van elkaar zitten aan weerszijden van die horizontale buis telkens zes vierkante buisjes, dus twaalf in totaal. Deze dwarsbuisjes zijn in telkens in het midden ervan, naar het hof begrijpt draaibaar, verbonden met de vierkante horizontale buis. Aan de uiteinden van de dwarsbuisjes zitten (eveneens vierkante) lampjes, dus 24 in totaal. Ook deze lamp is uitgevoerd in RVS.
4.4. [appellante A.] brengt deze lampen op de markt, LT brengt daarop gelijkende lampen op de markt; [appellante A.], die stelt maakster van de lampen te zijn, beticht LT van auteursrechtinbreuk althans slaafse nabootsing, doordat LT (nagenoeg) identieke lampen aanbiedt. Voorts verwijt zij LT dat deze niet voldoet aan het nader te noemen bindend advies van de Kommissie Modellenbescherming.
4.5. LT betwist dat de lampen als "werken" in de zin van de Auteurswet zouden zijn aan te merken, stelt dat er eerder andere, identieke althans (zeer) sterk gelijkende lampen op de markt waren, betwist het makerschap en het auteursrecht van [appellante A.], betwist de slaafse nabootsing, en stelt dat het bindend advies partijen in deze procedure niet bindt.
4.6. De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen; de voornaamste grond voor afwijzing was dat [appellante A.] (door de rechtbank [appellante B.] genoemd) geen maakster van de ontwerpen was. De overige gronden voor afwijzing komen verderop aan de orde.
De grieven
4.7. Grieven 1 en 10 zijn vrijwel gelijkluidende verzamelgrieven en behoeven geen afzonderlijke bespreking.
Grief 2 is gericht tegen de feitenvaststelling. Deze grief behoeft geen afzonderlijke bespreking maar wel dient waar nodig bij de beoordeling van de overige grieven van de aangevulde feitenweergave te worden uitgegaan, voor zover deze komt vast te staan.
4.8. Grieven 3 tot en met 7 raken de kern van het geschil en hebben uiteindelijk alle betrekking op de vraag of en op welke wijze [appellante A.] als auteursrechthebbende op de lampen kan worden aangemerkt. Daarbij komen aan de orde
- de vraag of de lampen als "werken" in de zin van de Auteurswet zijn aan te merken
- het bewijsvermoeden van art. 4 Aw.,
- het bewijsvermoeden van art. 8 Aw. in samenhang met de overgang van een auteursrecht op [appellante A.], eventueel mede in verband met art. 7 Aw.,
- de vraag of er voldoende aanwijzingen voorhanden zijn voor het oordeel dat, ook buiten enig bewijsvermoeden om, [appellante A.] als feitelijk ontwerpster/maakster (het hof bezigt die termen hierna door elkaar heen) van de lampen moet worden aangemerkt.
4.9. Grief 7 stelt voorts aan de orde dat [appellante A.] modelrechthebbende zou zijn.
Grief 8 heeft betrekking op slaafse nabootsing.
Grief 9 heeft betrekking op een in de procedure overgelegd bindend advies van de Kommissie Modellenbescher-ming.
Werk in de zin van de Auteurswet
4.10. In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter in het midden gelaten of de lampen als "wer-ken" in de zin van de Auteurswet kunnen worden aangemerkt. Veronderstellenderwijze ervan uitgaande dat zulks het geval zou zijn, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat [appel-lante A.] als maakster en auteursrechthebbende moet worden aangemerkt en voorts geoordeeld dat ook onvol-doende van onrechtmatige slaafse nabootsing was gebleken, en heeft hij de vorderingen van [appellante A.] afge-wezen.
4.11. In de toelichting bij grief 3 (randnummer 42) stelt [appellante A.] dat het om werken in de zin van de Au-teurswet gaat en in randnummers 3.19 e.v. van de memorie van antwoord wordt zulks door LT bestreden.
4.11.1. Voor zover LT zich op het standpunt zou stellen dat er hoe dan ook geen auteursrecht op deze lampen zou kunnen rusten op de grond dat er geen enkele creatieve arbeid aan ten grondslag heeft gelegen of dat het puur gaat om een sinds jaar en dag gangbare vorm, geldt het volgende.
4.11.2. Om in aanmerking te komen voor auteursrechtelijke bescherming dient een werk de uitdrukking te vormen van de eigen intellectuele schepping van de maker van dit werk, dat wil zeggen dat het werk een eigen, oorspronke-lijk karakter dient te bezitten en het persoonlijk stempel van de maker dient te dragen. (1)
Het bezitten van een eigen oorspronkelijk karakter houdt kort gezegd in dat de vorm niet ontleend mag zijn aan die van een ander werk (vgl. art. 13 Aw). (2)
De eis dat het voortbrengsel het persoonlijk stempel van de maker moet dragen betekent dat sprake moet zijn van een vorm die het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en dus van creatieve keuzes en die aldus het voortbrengsel is van de menselijke geest. Daarbuiten valt in elk geval al hetgeen een vorm heeft die zo banaal of triviaal is, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt te aan te wijzen. (3)
4.11.3. Getoetst aan vorenomschreven criteria komt het hof tot het volgende oordeel.
Van een vorm die zo banaal of triviaal is, dat daarachter geen creatieve arbeid van welke aard ook valt te aan te wijzen, is evident geen sprake. De vorm is onmiskenbaar het resultaat is van scheppende menselijke arbeid en van creatieve keuzes, en aldus het voortbrengsel van de menselijke geest.
In zoverre kan in redelijkheid niet betwijfeld worden dat het gaat om een werk in de zin van de Auteurswet.
4.11.4. In het onderhavige geval liggen de vragen, enerzijds of de ontwerpen aan andere, eerdere ontwerpen zijn "ontleend" - in welk geval zij in weerwil van de voorgaande rechtsoverweging niet als "werken" in de zin van de Auteurswet zijn aan te merken - en anderzijds of [appellante A.] als ontwerpster van die lampen kan worden aan-gemerkt, voor een deel in elkaars verlengde.
Het hof zal de hiermee samenhangende kwesties bespreken in het kader van de vraag of [appellante A.] als maak-ster kan worden aangemerkt.
4.11.5. Dat betekent dat de vraag of sprake is van ontlening vooralsnog in het midden wordt gelaten; waar nodig komt het hof daarop terug.
Makerschap
4.12. Nu [appellante A.] stelt maakster (in de zin van: ontwerpster) van de lampen te zijn, doordat zij deze daad-werkelijk zelf met behulp van een 3D CAD-programma op de computer heeft ontworpen (hetgeen LT gemotiveerd betwist) is het uitgangspunt dat [appellante A.] haar makerschap dient aan te tonen, tenzij zij zich zou kunnen be-roepen op enig vermoeden van makerschap als bedoeld in art. 4 Aw, dan wel op een vermoeden van makerschap bij een rechtspersoon (art. 8 Aw.) gevolgd door overdracht van het auteursrecht.
Vermoeden van makerschap/auteursrecht
Art. 4 Aw.
4.13. De naam van [appellante A.] is niet op de lampen vermeld; in zoverre kan zij zich dus niet beroepen op een bewijsvermoeden als bedoeld in genoemd artikel.
Mitsdien is het de vraag of zij bij de openbaarmaking kenbaar is gemaakt als de maker van lampen.
4.13.1. [appellante A.] heeft zich in dat verband beroepen op registraties bij de belastingdienst. Zij heeft als prod. 14 bij memorie van grieven overgelegd een brief van [F.] Lighting aan de Belastingdienst van 1 augustus 2008 met als bijlagen drie foto's van lampen model 8802, met het verzoek deze te registreren, waarop blijkens een afdruk op die foto's deze zouden zijn geregistreerd op 5 augustus 2008, en een brief van 21 januari 2010 betreffende de 8801, met foto, welke zou zijn geregistreerd op 22 januari 2010.
LT heeft gemotiveerd de echtheid van die registraties betwist.
4.13.2. Wat er van dat laatste verweer van LT zij, de door [appellante A.] overgelegde registraties bewijzen niets meer dan dat [appellante A.] in 2008 en 2010 foto's bij de Belastingdienst heeft gedeponeerd.
Het bewijsvermoeden van art. 4 Aw. gaat - anders dan waarvan [appellante A.] in de memorie van grieven sub 65 lijkt uit te gaan - niet zover dat elkeen die op enig willekeurig moment stelt maker te zijn, op zijn woord wordt ge-loofd. Het gaat om de openbaarmaking van de werken zelf en de bekendmaking van de maker daarbij. Het zenden van de brieven aan de Belastingdienst kwalificeert niet als een openbaarmaking en bewijst dus niet dat bij enige openbaarmaking van de lampen [appellante A.] als ontwerpster is gepresenteerd.
Overigens is de brief uit 2010 betreffende de 8802 afkomstig van [F.] Lighting, zijnde toen de handelsnaam van Fabrianoville c.v.; als er al sprake zou zijn van openbaarmaking presenteerde daarmee niet [appellante A.], doch de cv zich als auteursrechthebbende.
Voorts wordt in geen van beide brieven een maker genoemd: noch [appellante A.], noch [F.] Lighting, noch Fabria-noville.
4.13.3. Andere aanwijzingen waaruit blijkt dat [appellante A.] bij de (eerste) openbaarmaking als "maakster" van de lampen bekend is gemaakt, zijn gesteld noch gebleken.
4.13.4. Het vorenoverwogene voert tot de conclusie dat de situatie dat [appellante A.] op grond van art. 4 Aw. wordt vermoed de maakster te zijn, zich niet voordoet.
Art. 8 Aw.
4.14. Volgens [appellante A.] worden de lampen gepresenteerd in brochures. Dat in die brochures, welke - zo begrijpt het hof - op naam van [F.] Lighting staan - enige natuurlijke persoon - zoals [appellante A.] - als maakster zou zijn aangeduid is gesteld noch gebleken; dat betekent dat (in elk geval in de periode dat achter [F.] Lighting een cv schuil ging) de in art. 8 Aw. omschreven situatie zich zou kunnen voordoen, als de openbaarmaking van die brochures voldoende komt vast te staan.
4.14.1. Met betrekking tot de lampen uit de 8802-serie (in de periode waarin deze zouden zijn ontworpen en op de markt zouden zijn gebracht was er nog sprake van een cv) heeft [appellante A.] gesteld, zie memorie van grieven sub 18, dat deze voorkomen in een uit 2008 daterende brochure op naam van [F.] Lighting welke brochure zij heeft laten maken. Zij heeft als productie 11 enkele fotokopieën uit die brochure overgelegd, en als prod. 13 een verkla-ring van de fotograaf.
Dit bewijst echter onvoldoende dat de situatie van art. 8 Aw. aan de orde is. De kopieën zijn ongedateerd, een datum van de brochure is er evenmin op te zien, en een bewijs van openbaarmaking kan aan die fotokopieën niet worden ontleend. Op zichzelf is dat nog overkomelijk, nu LT de aangehaalde stelling van [appellante A.] niet gemo-tiveerd heeft betwist.
Omtrent de verspreiding van die brochures is echter niets gesteld. [appellante A.] stelt enkel dat zij die brochures "in 2008" heeft laten maken en dat daartoe op 17 september 2008 foto's zijn gemaakt. Of die brochures zijn verspreid, [appellante A.]neer en in welk gebied, blijft daarbij geheel in het midden. Dat betekent dat van "openbaarmaking" door of vanwege de cv niet is gebleken, zodat reeds daarom de situatie waarop art. 8 Aw. doelt niet aan de orde is.
4.14.2. Het vorenstaande geldt in nog sterkere mate voor de 8801, waaromtrent in het geheel geen concrete feiten of omstandigheden zijn gesteld, waaruit zou kunnen volgen dat de rechtspersoon zich bij de openbaarmaking als auteursrechthebbende had opgesteld. Overigens bestond ten tijde van het beweerde ontwerpen van de 8801 de cv niet meer, zodat daarop art. 8 Aw. ook niet van toepassing zou kunnen zijn.
4.14.3. Mitsdien is niet met een voor een kort geding voldoende mate van zekerheid komen vast te staan dat de rechtspersoon de werken als van haar afkomstig openbaar heeft gemaakt, zodat de rechtspersoon niet op voorhand op basis van art. 8 Aw. als de auteursrechthebbende kan worden aangemerkt.
4.14.4. Overigens leidt dit tevens tot de slotsom, dat de vraag of en op welke wijze [appellante A.] de rechtheb-bende kan zijn geworden van een eerder aan [F.] Lighting toekomend auteursrecht geen bespreking meer behoeft.
Art. 7 Aw.
4.15. Niet geheel duidelijk is of en in hoeverre [appellante A.] zich op dit artikel beroept. Wat daarvan zij, het artikel regelt slechts de vraag of een auteursrecht op een werk, indien dit is vervaardigd door een persoon in dienst-betrekking, aan die persoon dan wel aan de werkgever toekomt. In beide gevallen is het wel een noodzakelijke voorwaarde dat die natuurlijke persoon feitelijk als maker kan worden aangemerkt. Mitsdien dient die vraag als eerste aan de orde te worden gesteld voordat wordt bezien of art. 7 toepasselijk kan zijn en waar dat toe leidt. Het hof komt hier in r.o. 4.22 op terug.
Feitelijk makerschap van [appellante A.]
4.16. Het hiervoor overwogene betekent dat [appellante A.] niet op basis van enig bewijsvermoeden, al dan niet gekoppeld aan enige rechtsopvolging, als maakster/auteursrechthebbende kan worden aangemerkt. Dat betekent weer dat zij overeenkomstig de hiervoor weergegeven hoofdregel aannemelijk dient te maken dat zij feitelijk de maakster was.
4.16.1. Als prod. 12 in hoger beroep heeft [appellante A.] een aantal screenshots overgelegd. Zeven daarvan dateren blijkens de vermelding rechts onderaan op de statusbalk van 15 september 2011. Het betreft screenshots uit Windows Photo Viewer en tonen ontwerpen van lampen, blijkbaar vervaardigd met een programma genaamd "Autodesk 3ds Max Design 2009". Drie van die afbeeldingen - betreffende de 8802 - vermelden in het submenu "eigenschappen" een aanmaakdatum van 27 april 2008, de andere vier - betreffende de 8801 - vermelden een aanmaakdatum van 26 mei 2009.
Voorts heeft [appellante A.] overgelegd zes screenshots uit Windows Picture and Fax Viewer, welke eveneens ontwerpen van lampen, blijkbaar vervaardigd met een programma genaamd "Autodesk 3ds Max Design 2009" vertonen. Uit de submenu's "properties" leidt het hof af dat de getoonde afbeeldingen laatstelijk waren bewerkt op 29 april 2008, en op 16 en 17 september 2011 weer zijn geopend en "vervaardigd". Deze afbeeldingen betreffen de 8802 C12, L12 en P12.
4.16.2. Bewijs valt hieraan onvoldoende te ontlenen. Deze screenshots bewijzen niet dat het [appellante A.] was die de 8802 en de 8801 heeft ontworpen.
Diverse scenario's zijn in dat verband denkbaar:
- de screenshots kunnen afkomstig zijn van een andere computer dan die van [appellante A.];
- de ontwerpen kunnen door een ander vervaardigd zijn op [appellante A.]s computer;
- de afbeeldingen kunnen afkomstig zijn van bestanden welke elders, op een andere computer of door iemand anders, zijn vervaardigd en vervolgens op deze computer zijn gezet en al dan niet (op al dan niet onderge-schikte onderdelen) zijn aangepast,
- ongeacht wie de op de screenshots zichtbare ontwerpen heeft "vervaardigd" kan het ook gaan om het resultaat van een poging om lampen welke degene die achter de computer zat elders had gezien na te maken;
- de datum op de computer kan zijn gemanipuleerd.
4.16.3. Opgemerkt dient te worden, dat er geen concrete aanwijzingen voorhanden zijn (en zelfs niet door LT zijn gesteld) dat een van de hiervoor genoemde hypothetische situaties zich heeft voorgedaan. Het gaat er slechts om duidelijk te maken dat de herkomst van deze afbeeldingen met zoveel onzekerheden is omgeven, dat bewijs om-trent het makerschap van [appellante A.] daaraan vooralsnog niet kan worden ontleend.
4.17. Als prod. 15 heeft [appellante A.] twee facturen van "East Raise Development" uit [vestigingsplaats] aan Fabrianoville overgelegd. De eerste dateert van 7 september 2008 en vermeldt een drietal types uit de 8802-serie. De tweede dateert van 7 februari 2010 en vermeldt de 8801. Op zichzelf stroken de data van deze facturen wel met de data als prod. 12 overgelegde afbeeldingen,
Uit deze facturen blijkt slechts dat de genoemde lampen aan Fabrianoville zijn geleverd, doch deze facturen bieden echter geen enkel aanknopingspunt voor de vraag wie ontwerper is van de lampen.
4.18. [appellante A.] heeft zich nog beroepen op een verklaring van [G.], prod. 16 bij memorie van grieven, doch deze verklaart niets omtrent de vraag wie de maker was van de lampen 8802 en 8801.
4.19. [appellante A.] heeft zich ook beroepen op een verklaring van [H.], prod. 17 bij memorie van grieven, maar die verklaring behelst - voor zover voor deze zaak relevant - niet meer dan dat de lampen welke door [roepnaam] (=[appellante A.]) werden ontworpen een eigentijdse vorm hadden. Bewijs dat de 8802 en 8801 door [appellante A.] zijn ontworpen ligt daarin niet besloten.
Aanwijzingen voor het tegendeel
4.20. Hiervoor overwoog het hof reeds, dat de vragen of de lampen aan andere ontwerpen waren ontleend en of [appellante A.] als ontwerpster van de lampen heeft te gelden, deels in elkaar opgaan.
In dat verband zijn van belang de door LT aangedragen aanwijzingen voor ontlening.
4.20.1. LT heeft als prods. 1 en 2 in eerste aanleg en prod. 8 in hoger beroep enkele ontwerptekeningen in het geding gebracht. Prod. 1 en de eerste helft van prod. 8 betreffen de 8802 of daarop gelijkende lampen, prod. 2 en het tweede deel van prod. 8 de 8801 of daarop gelijkende lampen.
4.20.2. Prod. 1 bestaat uit een ontwerptekening van een op de 8802 lijkende lamp, voorzien van het nummer [nummer 1.] en de datum 12 augustus 2005, en is voorzien van een erover heen getypte tekst luidende: "I certify that my factory have this lamp since August of 2005". De (in de Chinese taal gestelde) rechterhelft behelst kennelijk een materiaal- en onderdelenlijst.
Verder bestaat prod. 1 uit een foto van een op de 8802-serie lijkende lamp met daaroverheen getypt de tekst lui-dende: "This lamp were produced by my factory since May of 2005",
Prod. 2 bestaat uit een ontwerptekening van een op de 8801 lijkende lamp, voorzien van het nummer [nummer 2.] en de datum 16 oktober 2008, en is voorzien van een erover heen getypte tekst luidende: "I promise my factory has the lamp since October 2008". De (in de Chinese taal gestelde) rechterhelft behelst kennelijk een materiaal- en onderdelenlijst.
Verder bestaat prod. 2 uit een ontwerptekening van een op de 8801 lijkende lamp, voorzien van het nummer [num-mer 3.] en de datum 12 juli 2007, met daar overheen getypt een tekst luidende: en "This lamp were produced by my factory since July of 2007". Slechts op deze tekening komt een in Romeinse letters leesbare naam voor, luidende "Chang Sheng".
De herkomst van deze verklaringen is niet duidelijk gemaakt. Wie de verklaringen heeft opgesteld blijft in het mid-den. Enige controle daarop is niet uitgevoerd. Tot slot wijst [appellante A.] erop dat het vóórkomen van de naam van Chang Sheng op stukken van voor 2010 niet valt te rijmen met een door haar opgevraagd (en op haar verzoek vertaald) uittreksel betreffende bedrijfsregistraties in China, waaruit volgt dat Chang Sheng pas in 2010 is opgericht.
4.20.3. De eerste schets van prod. 8 (en de daarop betrekking hebbende vertaling) bestaat uit een ontwerpteke-ning van een op de 8802 lijkende lamp, voorzien van het nummer [nummer 4.], de naam van de ontwerper [ontwer-per] en de datum 13 september 2003. Deze tekening wijkt sterk af van de tekening die als prod. 1 werd overgelegd.
De tweede schets van prod. 8 bestaat uit een ontwerptekening van een op de 8801 lijkende lamp, voorzien van het nummer [nummer 5.] en de datum 12 juli 2007. Ook deze tekening vermeldt de naam van de ontwerper [ontwerper]. Ofschoon de nummers afwijken, gelijkt de tekening vrij sterk op de tekening zoals die te zien is op de tweede teke-ning van prod. 2; ook de data op beide stukken zijn identiek.
Het laatste deel van prod. 8 bestaat uit een verklaring van [ontwerper] van 25 oktober 2011, inhoudende dat hij tot april 2011 bij Dongdi werkte als ontwerper, dat hij aldaar de ontwerpen [nummer 4.] en [numme 5.] heeft ontworpen, dat hij in maart 2011 bij Dongdi is weggegaan en met toestemming van dit bedrijf de tekeningen van deze ontwer-pen heeft meegenomen, dat hij vanaf april 2011 werkt bij Changsheng, dat hij aldaar de lampen opnieuw laat ma-ken en het modelnummer laat wijzigen in een modelnummer van Changsheng.
4.20.4. De bewijskracht van dergelijke schriftelijke verklaringen is niet groot, nu noch de rechter, noch de weder-partij in de gelegenheid zijn gesteld kritische vragen te stellen. Het verschil in model tussen de lampen, te zien in het eerste deel van prod. 1 en het eerste deel van prod. 8 is niet toegelicht. Hetzelfde geldt voor de data: 12 augustus 2005 tegenover 13 september 2003 als ontwerpdatum voor het op de 8802 gelijkende model.
Op het eerste deel van prod. 2 komt trouwens ook een datum voor (voor de op de 8801 lijkende lamp) die afwijkt van de datum van 12 juli 2007, namelijk 16 oktober 2008.
4.20.5. Als prod. 9 heeft LT nog een stuk overgelegd, bestaande uit twee stukken: een foto en een blad met verklaringen, namen en stempels, waarbij opmerking verdient dat het origineel bij gelegenheid van het pleidooi is getoond, en toen bleek dat het ging om één stuk, waarbij de handtekeningen en stempels voorkomen op de achter-kant van de foto van de lamp. De op de achterkant weergegeven korte, gestempelde en/of getekende verklaringen voor, houden zakelijk weergegeven in dat de op de foto zichtbare lamp (gelijkend op de 8802, doch met anders gevormde lampjes aan de uiteinden) reeds 10 tot 12 jaar op de markt was (de verklaringen dateren blijkbaar van 2011 of daaromtrent) en door de bedrijven Alfil en/of Kolarz, althans door bedrijven uit Italië en/of Spanje op de markt waren gebracht.
4.20.6. Ook hiervoor geldt dat de bewijskracht van deze in zeer algemene bewoordingen gestelde, en overigens zeer summiere verklaringen (die niet eens geheel met elkaar sporen) zeer beperkt is te achten.
4.20.7. Het hof acht deze aanwijzingen op zichzelf niet doorslaggevend, maar alle aanwijzingen samen leiden tot twijfel omtrent het door [appellante A.] gepretendeerde makerschap.
Conclusie ten aanzien van het feitelijke makerschap
4.21. Alles in aanmerking genomen zijn er onvoldoende aanwijzingen die erop wijzen dat [appellante A.] als feitelijke maakster van de werken dient te worden aangeduid.
Dat betekent dat ook niet is komen vast te staan dat [appellante A.] auteursrechthebbende is op basis van art. 1 Aw.
4.22. Voorts betekent dit - het hof verwijst naar r.o. 4.15 - dat haar werkgeefster niet op de voet van art. 7 Aw. auteursrechthebbende is geworden op een feitelijk door [appellante A.] in dienstbetrekking vervaardigd werk.
Dat betekent dat ook in verband met deze kwestie de vraag naar een eventuele overgang of overdracht van het auteursrecht op c.q. aan [appellante A.] geen bespreking meer behoeft (zie ook r.o. 4.14.4).
4.23. Nu dus onvoldoende aannemelijk is geworden dat aan [appellante A.] een auteursrecht op de bewuste lampen toekomt uit welken hoofde dan ook, zijn haar op zodanig auteursrecht gestoelde vorderingen niet toewijs-baar. Aan de vraag of er sprake is van inbreuk komt het hof dus niet toe.
Modelrecht, grief 7
4.24. [appellante A.] heeft gesteld dat zij als ontwerpster bescherming van het ongeregistreerde model krachtens de BVIE zou genieten. Nu echter niet is komen vast te staan dat zij de ontwerpster was, komt haar reeds daarom geen bescherming uit dezen hoofde toe.
Slaafse nabootsing, grief 8
4.25. Het hof komt evenmin toe aan de vraag of er sprake is van slaafse nabootsing. Nu immers niet blijkt dat aan [appellante A.] enig recht op de ontwerpen toe komt, valt ook niet in te zien waarom het [appellante A.] zou zijn die een vordering uit hoofde van slaafse nabootsing zou kunnen instellen. Daartoe is althans door haar onvoldoende gesteld.
Kommissie Modellenbescherming, grief 9
4.26. Het gaat hierbij om een bindend advies van de Kommissie Modellenbescherming in de Meubelbranche, welk advies dateert van 28 september 2010.
4.26.1. Dit advies is gegeven in een klacht, ingediend door KF tegen LT, dus niet door [appellante A.]. [appellante A.] wijst erop dat KF deze klacht als licentieneemster heeft ingediend.
Krachtens de hiervoor in r.o. 4.2.1 weergegeven overeenkomst was KF daartoe inderdaad bevoegd.
4.26.2. Dat betekent echter nog niet dat [appellante A.] aan de uitspraak rechten kan ontlenen. KF heeft de klacht geheel op eigen naam en niet namens [appellante A.] ingediend. Reeds daarom komt daaraan geen bindende kracht tussen partijen toe. Bovendien is de vraag of en in hoeverre [appellante A.] de ontwerpster was daarbij in het geheel niet aan de orde gekomen.
Resumé
4.27. Nu niet is gebleken dat aan [appellante A.] enig voor de beslissing van deze zaak relevant recht toekomt, zijn haar vorderingen terecht door de rechtbank afgewezen. Alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd en [appellante A.] zal worden verwezen in de kosten van het hoger beroep.
4.28. Wat de proceskosten betreft: de declaratie van de advocaat van LT gaat uit van een uurtarief van € 180,-- te verhogen met 5 % kantoorkosten, hetgeen voor een zaak van een complexiteit en met een omvang als de onderha-vige niet onredelijk of ongebruikelijk is. De advocaat van [appellante A.] rekende € 215,--.
Het aantal uren is niet gemotiveerd betwist en komt voorshands niet onredelijk voor. In verband met het pleidooi wordt 18 ½ uur begroot. In de periode vanaf het vonnis tot aan het pleidooi worden ruim 31 uren berekend. Alles bij elkaar dus omstreeks 50 uren. Dat dit aantal uren feitelijk niet besteed zou zijn of in redelijkheid niet besteed had kunnen worden is door [appellante A.] niet gesteld. De advocaat van [appellante A.] rekende 24 uren voor het plei-dooi en in de periode van het vonnis in eerste aanleg tot aan het pleidooi ruim 40 uren, samen dus ruim 64 uren.
Een minieme correctie is op zijn plaats: als gevolg van een kennelijke typefout neemt (de advocaat van) LT een bedrag op van € 765,--; dat dient € 756,-- te zijn. Het totale bedrag wordt dus € 9.527,11, te vermeerderen met btw.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep;
veroordeelt appellante in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van geïntimeerde begroot op € 649,-- aan verschotten en € 9.527,11 (te vermeerderen met de btw) voor salaris advocaat;
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.M. Huijbers-Koopman en T.E. Deurvorst en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juni 2012.
-------------------------
1) HvJ EG 16 juli 2009, C-5/08, AMI 2009/20 Infopaq/Danske Dagblades Forening, ro. 39-40, HR 4 januari 1991, LJN ZC0104, NJ 1991, 608 en HR 24 februari 2006, LJN AU7508, NJ 2007, 37 ro. 3.5
2) HR 30 mei 2008, LJN BC2153, IER 2008, 58, ‘Endstra Tapes’, ro. 4.5.1
3) HR 30 mei 2008, LJN BC2153, IER 2008, 58, ‘Endstra Tapes’, ro.4.5.1