ECLI:NL:GHSHE:2012:BW8223

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.035.676 T
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldlening en executieopbrengst tussen broers

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingeleid door [appellant] tegen [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.]. De zaak betreft een geschil over een geldlening van € 62.056,77 die [appellant] stelt te hebben verstrekt aan zijn broer, [geintimeerde sub 1.]. De rechtbank Breda heeft in eerste aanleg de vordering van [appellant] afgewezen, omdat deze onvoldoende onderbouwd zou zijn. In hoger beroep heeft [appellant] twee grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis van de rechtbank en veroordeling van [geintimeerde sub 1.] tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente.

Het hof heeft vastgesteld dat [geintimeerde sub 1.] in hoger beroep niet is verschenen en dat de advocaat van [geintimeerde sub 2.] zich heeft onttrokken. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er mogelijk geen redelijk doel meer is voor de voortzetting van de procedure, tenzij partijen tot een overeenkomst komen over de afwikkeling van hun onderlinge relaties. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de verdere voortgang.

De zaak heeft ook betrekking op de executieopbrengst van de woning van [geintimeerde sub 1.], die openbaar is verkocht. De netto-opbrengst van deze verkoop bedraagt € 280.000,00. Het hof heeft geconstateerd dat er voldoende middelen zijn om de vorderingen van zowel [appellant] als [geintimeerde sub 2.] te voldoen, en dat er zelfs nog een bedrag overblijft voor [geintimeerde sub 1.]. Gezien deze omstandigheden heeft het hof voorlopig geoordeeld dat er geen belang meer is bij een beslissing over de vordering van [appellant].

Het hof heeft de zaak aangehouden voor uitlating van partijen en houdt iedere verdere beslissing aan. De uitspraak is gedaan op 12 juni 2012 door de drie rechters van het hof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.035.676
arrest van de vierde kamer van 12 juni 2012
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. S.M.E. van Fraaijenhove van der Maas,
tegen
1. [Y.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
verstek verleend,
en
2. [Z.],
wonende te [woonplaats], Marrakech, Marokko,
geïntimeerde,
advocaat: S. Schuurman, onttrokken,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 juni 2009 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 4 maart 2009 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - [geintimeerde sub 1.] - als gedaagde en geïntimeerde - [geintimeerde sub 2.] - als interveniënt.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 177001/ HA ZA 07-1091)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar de tussenvonnissen van 31 oktober 2007 en 19 maart 2008.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven aangevoerd, één productie overgelegd, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [geintimeerde sub 1.] om aan hem te voldoen een bedrag van € 62.056,77 te vermeerderen met de contractuele rente ad 4,9 % per jaar vanaf 1 juni 2004 tot de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] in kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.2.Aan [geintimeerde sub 1.] is verstek verleend.
2.3. De advocaat van [geintimeerde sub 2.] heeft zich ontrokken.
2.4. [appellant] heeft daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.[appellant] en [geintimeerde sub 1.] zijn broers.
4.1.2.Op 31 januari 2005 heeft [geintimeerde sub 2.] de woning van [geintimeerde sub 1.] aan de [adres] te [woonplaats], in conservatoir beslag genomen.
4.1.3.Op 2 mei 2007 is [geintimeerde sub 1.] door de deurwaarder ten verzoeke van [geintimeerde sub 2.] aangezegd dat voormeld beslag ten gevolge van de betekening van het vonnis van de rechtbank Breda van 11 oktober 2006 tussen [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] is overgegaan in een executoriaal beslag en is [geintimeerde sub 1.] gesommeerd tot betaling aan [geintimeerde sub 2.] van een bedrag ad € 117.470,39 met rente en kosten. Tevens is aangezegd dat bij niet voldoening tot de openbare verkoop van de woning van [geintimeerde sub 1.] zal worden overgegaan.
4.1.4.Op 13 juni 2007 heeft [appellant] de woning van [geintimeerde sub 1.] aan de [adres] te [woonplaats], in conservatoir beslag genomen.
4.1.5.Op 13 juni 2007 is de woning van [geintimeerde sub 1.] openbaar verkocht. De netto-opbrengst van de executie bedraagt € 280.000,00.
4.1.6.Bij brief van 22 juni 2007 heeft de raadsman van [appellant], mr. N. van Bruggen, [geintimeerde sub 1.] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 71.839,59 uit hoofde van geldlening. Dit bedrag bestaat uit de hoofdsom ad € 62.056,77 vermeerderd met de rente vanaf 1 juni 2004 tot 22 juni 2007 ad € 9.782,82.
4.1.7.Op 19 november 2007 is door de rechtbank Breda de staat van verdeling opgemaakt. De onderlinge rangregeling is als volgt: Allereerst dient uit de netto executie-opbrengst de preferente vordering van BLG Hypotheken ad € 126.956,98 integraal te worden voldaan. Daarna kunnen de vorderingen van [appellant] ad € 74.839,68 en [geintimeerde sub 2.] ad € 120.000,00 die in rang gelijk zijn ponds-ponds gewijs uit de netto executieopbrengst worden voldaan.
4.1.8.Op 16 februari 2008 is het proces-verbaal van rangregeling gesloten en is de houder van de netto executieopbrengst gelast de hiervoor vermelde schuldeisers volgens de staat van verdeling uit te betalen.
4.2.1.Op 26 juni 2007 heeft [appellant] [geintimeerde sub 1.] gedagvaard en gevorderd [geintimeerde sub 1.] te veroordelen om aan [appellant] te voldoen een bedrag van € 62.056,77 te vermeerderen met de contractuele rente van 4,9 % vanaf 1 juni 2004 uit hoofde van geldlening.
4.2.2.Bij vonnis in het incident van 31 oktober 2007 heeft de rechtbank Breda op grond van artikel 271 Rv [geintimeerde sub 2.] toegestaan in de procedure tussen [appellant] en [geintimeerde sub 1.] tussen te komen, nu [geintimeerde sub 2.] om benadeling of verlies van een hem toekomend recht te voorkomen belang had bij het tussen [appellant] om [geintimeerde sub 1.] aanhangige geding.
4.2.3.Bij vonnis (in de hoofdzaak) van 4 maart 2009 heeft de rechtbank Breda de vordering van [appellant] tegen [geintimeerde sub 1.] afgewezen. Tegen [geintimeerde sub 1.] is verstek verleend. Volgens de rechtbank heeft [appellant] zijn stelling dat hij, uit hoofde van een met [geintimeerde sub 1.] gesloten overeenkomst van geldlening, een bedrag van € 62.056,77 te vermeerderen met de contractuele rente van [geintimeerde sub 1.] te vorderen had, onvoldoende onderbouwd.
4.3.1.Bij arrest van dit hof van 25 augustus 2009 heeft het hof het hierboven genoemde vonnis van 11 oktober 2006 tussen [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] vernietigd, en [geintimeerde sub 1.] veroordeeld om aan [geintimeerde sub 2.] te betalen een bedrag, groot € 15.882,31, zijnde het equivalent van ƒ 35.000,00.
4.3.2.Gegeven de executieopbrengst groot € 280.000,00 en de preferente vordering van BLG groot € 126.956,98 resteert een voor verdeling tussen [appellant] en [geintimeerde sub 2.] meer dan toereikend bedrag groot € 153.043,02. Immers, [appellant] maakt aanspraak op € 62.056,77 met rente en [geintimeerde sub 2.] heeft recht op € 15.882,31, samen € 77.939,08, zodat zelfs nog € 75.103,94 voor [geintimeerde sub 1.] over zou blijven. Daarop komt de rente over € 62.056,77 vanaf 1 juni 2004 nog in mindering.
4.3.3.Tegen deze achtergrond heeft naar 's hofs voorlopig oordeel geen van partijen belang bij een beslissing omtrent de vraag of de door [appellant] op [geintimeerde sub 1.] gepretendeerde vordering een al dan niet "echt" bestaande vordering is. Hooguit bestaat er nog belang in verband met de proceskosten.
4.3.4.Uit het dossier blijkt dat [geintimeerde sub 2.] tegenwoordig in Marokko woont, zodat het gelasten van een comparitie van partijen niet zinvol is.
4.3.5.Bij deze stand van zaken verwijst het hof de zaak naar de rol teneinde alle drie de partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten omtrent de verdere voortgang van de procedure.
Het is het hof bekend dat [geintimeerde sub 1.] in hoger beroep niet is verschenen en dus geen procesvertegenwoordiger heeft en het is het hof eveneens bekend dat de procesvertegenwoordiger van [geintimeerde sub 2.] zich heeft onttrokken. Dat betekent dat, indien de drie betrokken partijen tot het inzicht zouden komen dat voortzetting van de procedure geen redelijk doel dient, zulks bewerkstelligd zou kunnen worden door eventuele intrekking van het hoger beroep, indien en voor zover ten genoegen van de eiser/appellant, [appellant] - aan wie waar nodig (naar aangenomen moet worden) voldoende mogelijkheden ten dienste staan om de standpunten van [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.], ook ten aanzien van de proceskosten, te vernemen - tussen de betrokken partijen nadere afspraken zijn gemaakt ter afwikkeling van de tussen hen bestaande relaties.
5. De uitspraak:
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 10 juli 2012 voor uitlating aan de zijde van partijen, appellant als eerste;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.M.A. de Groot-van Dijken en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juni 2012.