GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 12 juni 2012
Zaaknummer: HV 200.100.027/01
Zaaknummer eerste aanleg: 232713 FA RK 11-1276
in de zaak in hoger beroep van:
[A.],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.C.M. den Ridder-van der Meijden,
[B.],
wonende te [woonplaats],
verweerder in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. P.F.M. Gulickx.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 11 oktober 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 januari 2012, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de man tot nihilstelling, althans vermindering van de kinderalimentatie alsnog af te wijzen.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 februari 2012, heeft de man verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
Tevens heeft de man incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen en te bepalen dat de door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen vanaf 1 maart 2011 op nihil wordt gesteld, dan wel dat de onderhoudsbijdrage vanaf 1 maart 2011 zal worden vastgesteld op een bedrag per maand in goede justitie te bepalen.
2.2.1. Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op 2 april 2012, heeft de vrouw verzocht, indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in het incidenteel appel, althans zijn grieven ongegrond te verklaren.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 mei 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door mr. I.S. Kuijken, kantoorgenote van mr. den Ridder-van der Meijden;
- de man, bijgestaan door mr. Gulickx.
2.3.1. Het hof heeft de minderjarige [zoon C.] in de gelegenheid gesteld zijn mening schriftelijk kenbaar te maken.
Hij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 13 maart 2012. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 september 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de man d.d. 16 april 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 23 april 2012;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 4 mei 2012.
In het principaal en incidenteel appel
3.1. Partijen zijn op 26 juli 1985 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [C.] (roepnaam: zoon C.]), op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats];
- [D.] (roepnaam: [zoon D.]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats].
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij beschikking van 29 mei 2007 heeft de rechtbank Breda tussen partijen onder meer de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 29 mei 2007 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3. Bij deze beschikking, waarvan wijziging wordt gevraagd, heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de onderlinge regelingen in het door partijen ondertekende echtscheidingsconvenant, waarvan een door de griffier gewaarmerkt exemplaar is aangehecht, als in de beschikking overgenomen en herhaald dienen te worden beschouwd en dat deze regelingen uitvoerbaar bij voorraad zijn.
3.4. In artikel 1f van het echtscheidingsconvenant zijn partijen overeengekomen dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen moet voldoen een bedrag van € 200,-- per kind per maand met ingang van de datum dat de echtelijke woning is verkocht en de vrouw zelfstandige woonruimte heeft gevonden.
De bijdrage voor de kinderen beloopt ingevolge de wettelijke indexering € 219,21 per kind per maand in 2011 respectievelijk € 222,06 per kind per maand in 2012.
3.5. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de beschikking van 29 mei 2007 met aangehecht echtscheidingsconvenant gewijzigd en bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon C.] en [zoon D.] moet voldoen een bedrag van € 121,41 per kind per maand met ingang van 1 augustus 2011.
3.6. Partijen kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7. De grieven van de partijen betreffen - zakelijk weergegeven - :
- de behoefte van de kinderen;
- de door de rechtbank toegepaste draagkrachtvergelijking;
- de ingangsdatum van de wijziging van de onderhoudsbijdrage.
3.8. De behoefte van de kinderen is in hoger beroep in geschil. De vrouw stelt dat de bijzondere kosten met betrekking tot de kinderen als behoefteverhogend in aanmerking dienen te worden genomen, nu deze kosten zo uitzonderlijk zijn, dat deze niet zijn begrepen in de standaardbedragen voor de kosten van de kinderen. De minderjarige [zoon D.] is gediagnosticeerd met het syndroom van Gilles de la Tourrette. Verder vertoont [zoon D.] kenmerken van ADHD, PDD-NOS en de dissociatieve stoornis NAO. Hij wordt al geruime tijd begeleid door Tender en Stichting De Zuidwester en is met ingang van 1 januari 2012 geplaatst binnen de dagbehandelingsgroep in het Boddaertcentrum te [vestigingsplaats]. De behandeling zal in eerste instantie een jaar duren, maar de verwachting is dat deze behandeling vervolgens zal worden verlengd.
De dagbehandelingen zijn noodzakelijk om [zoon D.] vaardigheden te leren om op een andere wijze om te gaan met zijn boosheid en machteloosheid, zodat in de thuissituatie rust wordt gecreëerd. Het vervoer van [zoon D.] van school naar de dagbehandelingslocatie komt niet voor vergoeding in aanmerking. De kosten verbonden aan de drie dagbehandelingen en de wekelijkse psychomotorische therapie bedragen in totaal € 179,50, namelijk de reiskosten ad € 149,50 per maand en een eigen bijdrage van ongeveer € 30,-- per maand. Naast voornoemde kosten bedragen de kosten voor de medicatie voor [zoon D.] ongeveer € 80,-- per maand.
3.9. De man betwist dat de bijzondere kosten van de kinderen een behoefteverhogend effect hebben en stelt dat deze worden vergoed door de zorgverzekeraar. Verder voert de man aan dat de behandelingen van [zoon D.] in het Boddaertcentrum slechts van tijdelijke aard zijn zodat het onredelijk is om deze kosten als behoefteverhogend in aanmerking te nemen.
3.10. Het hof overweegt het volgende.
3.10.1. Het hof is van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er extra kosten voor [zoon D.] worden gemaakt die als behoefteverhogend kunnen worden aangemerkt. Het betreffen uitzonderlijke kosten die niet in de, in het convenant overeengekomen, behoefte zijn verdisconteerd. Het hof zal derhalve tot 1 januari 2012 rekening houden met een bedrag van € 80,-- per maand (medicijnen) en met ingang van 1 januari 2012 met een (afgerond) bedrag van € 250,--, nu gebleken is dat de vrouw met ingang van deze datum naast de kosten van de medicijnen tevens daadwerkelijk kosten maakt in verband met het vervoer van [zoon D.] naar het Boddaertcentrum, die niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Met betrekking tot [zoon C.] zijn door de vrouw geen bijzondere kosten aangevoerd.
3.10.2. Rekening houdende met het vorenstaande blijft de geïndexeerde behoefte van [zoon C.] ongewijzigd en bedraagt de geïndexeerde behoefte van [zoon D.] in 2011 € 299,21 en in 2012 € 472,06.
3.11. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 121,41 per kind per maand te voldoen.
3.12. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de gegevens over 2011. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
3.13.1. De man ontvangt een WW-uitkering van € 984,14 bruto per vier weken en een WAO-uitkering van € 1.078,-- bruto per maand, welke laatste uitkering wordt vermeerderd met vakantietoeslag. Beide uitkeringen dienen vermeerderd te worden met de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
3.13.2. De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank met betrekking tot het inkomen uit vermogen ten onrechte rekening heeft gehouden met een vermogen van € 60.000,-- en een forfaitair rendement van 4%. De man stelt dat hij zijn vermogen heeft opgesoupeerd; hij heeft onder meer een andere auto, diverse huishoudelijke apparaten, een computer en een duivenhok gekocht. Subsidiair stelt hij, dat ook de vrouw een gelijk vermogen heeft ontvangen bij de echtscheiding en dat het redelijk is ook bij haar draagkracht rekening te houden met dit vermogen.
3.13.3. De vrouw heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
3.13.4. Het hof houdt rekening met een vermogen van € 60.000,--. Het hof stelt vast dat de man in 2008 een bedrag heeft ontvangen van € 76.637,- en dat het spaargeld van de man blijkens het door de man overgelegde financieel jaaroverzicht 2011, zijnde het jaar dat de man de procedure is gestart, in 2011 met een bedrag van ongeveer € 47.211,-- is verminderd, door uitgaven waarvan hij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze noodzakelijk zijn en voorrang zouden moeten hebben op de onderhoudsverplichting van de man jegens de kinderen.
Gelet op de huidige rentestand is het hof van oordeel dat de man in redelijkheid een rendement kan genereren van 2,5%, waarmee het hof voor de gehele periode rekening zal houden.
3.14. De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
3.15. Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
3.16.1. De man stelt dat zijn huidige partner niet in staat is om voor de helft bij te dragen in de woonlasten. De huidige partner van de man heeft hoge kosten inzake de opvoeding en verzorging van haar kinderen uit een vorig huwelijk en ontvangt geen kinderalimentatie voor de kinderen.
3.16.1. De vrouw heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
3.16.2. Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, bij het bepalen van de draagkracht van de man geen rekening heeft gehouden met de huidige partner van de man. De helft van de woonlasten wordt aan de partner toegerekend. Het hof houdt aldus rekening met een huurlast van € 261,-- per maand.
3.17.1. Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 120,-- aan basispremie Zorgverzekeringswet (ZVW) en aanvullende premie;
€ 14,-- (2011) aan verplicht eigen risico;
minus € 45,-- (2011) zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande;
te verminderen met € 32,--, zijnde de zorgtoeslag.
3.17.2. Het hof houdt geen rekening met de door de man gestelde extra medische kosten, welke inmiddels zouden zijn verhoogd tot een bedrag van € 80,53 per maand, nu deze kosten geen voorrang behoren te hebben boven de dringende verplichting van de man om in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen te voorzien. Weliswaar is gebleken dat de man medische kosten maakt, maar deze zijn niet van zodanig bijzondere aard, dat deze kosten als afzonderlijke last in de draagkrachtberekening in aanmerking moeten worden genomen.
3.18.1. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte rekening heeft gehouden met een bedrag van € 50,-- per maand aan kosten verbonden aan de zorgregeling en is van mening dat uitgegaan dient te worden van een bedrag van € 10,-- per maand.
3.18.2. De man stelt zich op het standpunt dat rekening dient te worden gehouden met een bedrag ad € 80,-- per maand aan kosten verbonden aan de zorgregeling. Voorts is de man van mening dat rekening moet worden gehouden met de reiskosten in het kader van de zorgregeling.
3.18.3. Het hof overweegt dat de rechtbank Breda op 19 april 2012 een beschikking heeft gegeven inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft bij deze beschikking het verzoek tot vaststelling van een contactregeling met [zoon C.] buiten behandeling gesteld nu [zoon C.] in staat moet worden geacht om het contact met de man zelf vorm te geven. De man heeft thans geen contact met [zoon C.]. Verder heeft de rechtbank heeft bepaald dat de man gerechtigd is tot contact met [zoon D.] eenmaal per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur.
3.18.4. Het hof houdt in redelijkheid rekening met een bedrag van € 20,-- per maand aan verblijfkosten verbonden aan de zorgregeling, waarbij het hof voorts rekening houdt met een herstel van het contact tussen de man en [zoon C.].
Ten aanzien van de door de man gestelde reiskosten in het kader van de zorgregeling overweegt het hof dat - zoals de vrouw terecht heeft aangevoerd - deze kosten gelet op de aanbeveling van de Werkgroep Alimentatienormen 2010 sedert 1 augustus 2009 in beginsel bij de bepaling van de draagkracht niet meer in aanmerking worden genomen. De man heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld, op grond waarvan het redelijk is om wel rekening te houden met een bedrag aan reiskosten.
Vaststelling van de draagkracht van de man
3.19. Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 1.579,-- per maand, waarbij rekening is gehouden met de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskorting.
3.20. Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 527,-- per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage, te weten € 369,-- per maand.
3.21. Met betrekking tot de voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdrage heeft de man recht op persoonsgebonden fiscale aftrek. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de minderjarigen. Rekeninghoudend met dit (forfaitaire) fiscale voordeel, heeft de man een totale draagkracht van € 476,- per maand.
3.22. De stelling van de man, inhoudende dat bij de verdeling van zijn draagkracht tevens rekening dient te worden gehouden met de kosten van de twee stiefkinderen van de man, behoeft geen verdere bespreking nu ter zitting in hoger beroep is komen vast te staan dat de stiefkinderen niet tot het gezin van de man behoren en de man aldus niet onderhoudsplichtig is jegens hen.
3.23. Met betrekking tot de financiële situatie van de vrouw gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
3.24. Het inkomen van de vrouw voor de periode van 1 maart 2011 tot 1 april 2012 staat in hoger beroep niet ter discussie, zodat het hof zal uitgaan van het inkomen zoals is gehanteerd door de rechtbank, te weten:
- voor de periode van 1 maart 2011 tot 1 augustus 2011 een inkomen uit WW-uitkering van € 1.032,-- netto per maand;
- voor de periode van 1 augustus 2011 tot 1 april 2012 een inkomen uit dienstbetrekking van € 1.329,-- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag, een inkomensvergoeding van € 26,96 per maand, een eindejaarsuitkering van € 1.005,-- bruto per jaar, en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
Met ingang van 1 april 2012 is de dienstbetrekking van de vrouw beëindigd. De vrouw ontvangt thans opnieuw een WW-uitkering die in dezelfde orde van grootte ligt als de uitkering die de vrouw in de periode van 1 maart 2011 tot 1 augustus 2011 ontving.
3.25. Het hof is, anders dan de man, van oordeel dat in de draagkrachtberekening van de vrouw geen rekening dient te worden gehouden met een inkomen uit vermogen. De vrouw heeft gedurende de eerste jaren na de echtscheiding slechts 10 uur per week gewerkt en heeft voor haar levensonderhoud en dat van haar vier kinderen (de twee kinderen van partijen alsmede twee kinderen uit een eerdere relatie van de vrouw voor wie zij geen alimentatie ontving) op haar vermogen moeten interen. In hoger beroep is voor het overige het oordeel van de rechtbank dat de vrouw geen draagkracht heeft om bij te dragen in de kosten van de kinderen in de periode dat zij was aangewezen op een WW-uitkering niet bestreden. Het hof gaat er daarom van uit, dat de vrouw in de periode van 1 maart 2011 tot 1 augustus 2011 en met ingang van 1 april 2012 geen bijdrage kan leveren.
Voor de periode van 1 augustus 2011 tot 1 april 2012 heeft de rechtbank de draagkracht van de vrouw vastgesteld op € 435,-- per maand. De vrouw heeft hiertegen drie grieven aangevoerd.
Zij stelt dat met de bijzondere kosten van [zoon D.] rekening dient te worden gehouden; nu deze kosten evenwel naar het oordeel van het hof leiden tot een hogere behoefte van [zoon D.] dienen deze kosten bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw buiten beschouwing te blijven.
Zij stelt voor zichzelf niet door de zorgverzekeraar vergoede ziektekosten te hebben; niet is vast komen te staan dat deze kosten van zodanig bijzondere aard zijn, dat deze kosten zouden moeten prevaleren boven de onderhoudsverplichting ten opzichte van de kinderen;
Zij stelt dat de man de kosten van de kinderen volledig voor zijn rekening dient te nemen, nu zij voor zichzelf geen aanspraak maakt op alimentatie; het hof is met de rechtbank van oordeel, dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd, waarom zij – indien zij over draagkracht beschikt – niet ook zou moeten bijdragen in de kosten van de kinderen.
Nu de grieven van de vrouw falen, gaat ook het hof uit van de draagkracht van de vrouw in deze periode van € 435,-- per maand.
3.26. Het hof overweegt dat de bestreden beschikking van de rechtbank met betrekking tot de periode van 1 maart 2011 tot 1 augustus 2011 ongewijzigd blijft, nu de grieven die betrekking hebben op deze periode weliswaar invloed hebben op de draagkracht van de man, maar niet zodanig dat de man onvoldoende draagkracht heeft om de door de rechtbank vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon C.] en [zoon D.] te voldoen. Het hof zal het verzoek van de man in incidenteel appel om 1 maart 2011 te hanteren als ingangsdatum voor de nihilstelling dan wel wijziging van de onderhoudsbijdrage dan ook afwijzen.
Het hof gaat gelet op het vorenstaande evenals de rechtbank uit van 1 augustus 2011 als ingangsdatum voor de wijziging van de eerder vastgestelde onderhoudsbijdrage.
Vaststelling van de alimentatie
3.27.1. Nu de vrouw geen draagkracht heeft over de periode vanaf 1 april 2012, dient er slechts een draagkrachtvergelijking te worden gemaakt voor de periode van 1 augustus 2011 tot 1 april 2012.
3.27.2. Na vergelijking van de draagkracht van partijen komt het hof tot het oordeel dat de man met ingang van 1 augustus 2011 tot 1 april 2012 52% dient bij te dragen in de behoefte van de kinderen. In de periode vanaf 1 april 2012 dient de man met zijn volledige beschikbare draagkrachtruimte bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, nu is vastgesteld dat de vrouw geen draagkrachtruimte heeft in deze periode.
3.27.3. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemende het verschil in behoefte van de kinderen, zou de man maandelijks
- met ingang van 1 augustus 2011 tot 1 januari 2012 dienen bij te dragen in de behoefte van de kinderen met een bedrag van € 114,-- voor [zoon C.] en een bedrag van € 156,-- voor [zoon D.].
- met ingang van 1 januari 2012 dienen bij te dragen in de behoefte van de kinderen met een bedrag van € 115,-- voor [zoon C.] en een bedrag van € 245,-- voor [zoon D.]; nu de vrouw niet in hoger beroep is gekomen, zal het hof het inleidend verzoek van de man met ingang van 1 januari 2012 afwijzen en de alimentatie voor [zoon D.] handhaven op het ten tijde van de echtscheiding vastgestelde bedrag, hetwelk na indexering in 2012 € 222,06 bedraagt.
3.27.4. Met ingang van 1 april 2012 dient de man het volledige bedrag van zijn draagkracht aan te wenden voor de bijdrage voor de kinderen. De man is in staat de bijdrage voor de beide kinderen tot een bedrag van € 222,06 ongewijzigd te betalen.
3.28. Omwille van de leesbaarheid van de beschikking zal het hof in de beschikking de diverse bijdragen over de te onderscheiden periodes opnemen.
op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Breda van 11 oktober 2011,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 29 mei 2007 van de rechtbank Breda en het tussen partijen gesloten echtscheidingsconvenant, voor zover het betreft de onderhoudsbijdrage voor de kinderen als volgt:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon C.], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats]:
- met ingang van 1 augustus 2011 tot 1 januari 2012 op € 114,-- per maand;
- met ingang van 1 januari 2012 tot 1 april 2012 op € 115,-- per maand;
- met ingang van 1 april 2012 op € 222,06, per maand;
voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon D.], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats]:
- met ingang van 1 augustus 2011 tot 1 januari 2012 op € 156,-- per maand;
- met ingang van 1 januari 2012 op € 222,06, per maand;
voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, E.L. Schaafsma-Beversluis en P.C.G. Brants en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2012.