GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.075.239
arrest van de eerste kamer van 5 juni 2012
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. A.J.T.M. Oudenhoven,
[Advocaten] ADVOCATEN N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J.G. Ensink,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 30 november 2010 en 13 december 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Helmond onder zaaknummer 675734 en rolnummer 674/10 gewezen vonnis van 8 september 2010. Het hof zal de nummering van de tussenarresten voortzetten.
10. Het tussenarrest van 13 december 2011
10.1. Bij genoemd arrest zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten omtrent de in rov. 8.4. vermelde doeleinden, en is iedere verdere beslissing aangehouden.
11. Het verdere verloop van de procedure
11.1. [appellant] heeft geen akte na tussenarrest genomen. [geintimeerde] heeft op 6 maart 2012 een akte genomen en daarbij één productie overgelegd.
11.2.Partijen hebben hierna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
12. De verdere beoordeling
12.1. In het tussenarrest van 13 december 2011 heeft het hof - kort weergegeven - vastgesteld dat [geintimeerde] in 2009 in opdracht en voor rekening van [appellant] werkzaamheden heeft verricht, dat [geintimeerde] daarvoor aan [appellant] declaraties heeft gestuurd tot een totaalbedrag van € 8.153,70, dat [appellant] ter zake deze werkzaamheden een voorschot van € 5.000,00 aan [geintimeerde] heeft betaald, dat [geintimeerde] dit voorschot in mindering heeft gebracht op de declaraties, en dat [appellant] een bedrag van € 3.153,70 onbetaald heeft gelaten.
12.2. Het hof heeft in rov. 8.5. van voormeld tussenarrest grief 3, die betrekking heeft op de vraag of de aan [geintimeerde] verstrekte opdracht was beperkt tot een bedrag van € 5.000,00, verworpen.
12.3. In grief 2 heeft [appellant] de hoogte van de declaraties betwist. Het hof heeft in rov. 8.4. van voormeld tussenarrest vooropgesteld dat de artikelen 32 tot en met 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (Wtbz) in een bijzondere rechtsgang voorzien voor de behandeling van geschillen over het salaris dat de advocaat aan zijn cliënt berekent, dat deze bijzondere rechtsgang voor deze geschillen moet worden gevolgd en dat de gewone rechter, die een geschil over het in rekening gebrachte salaris voorgelegd krijgt, zich onbevoegd dient te verklaren.
12.4. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag welke consequenties naar hun mening dienen te worden verbonden aan het feit dat is voorzien in een bijzondere rechtsgang en over de vraag of zij het geschil over de hoogte van de declaraties verder door het hof behandeld wensen te zien. Voor zover één partij of beide partijen dit niet wensen, dient voorts te worden nagegaan of het geschil nog door de Raad van Toezicht in behandeling zal worden genomen, waarover partijen zich ook dienden uit te laten.
12.5. [geintimeerde] heeft in haar akte na tussenarrest onder verwijzing naar een arrest van het hof Amsterdam van 1 maart 2011 (LJN: BQ4996) gesteld dat de in de Wtbz voorgeschreven procedure alleen van toepassing is op burgerrechtelijke zaken en dat, nu de onderhavige betwiste declaraties betrekking hebben op door haar aan [appellant] verleende rechtsbijstand in een bestuursrechtelijke zaak, de gewone rechter bevoegd is van dit geschil kennis te nemen. [geintimeerde] stelt - kennelijk subsidiair - dat zij ter voorkoming van een separate begrotingsprocedure en de daarmee gemoeide tijd en kosten ermee instemt dat het hof het geschil over de declaraties behandelt. [geintimeerde] heeft bij deze akte als productie een brief overgelegd van de behandelend advocaat van [appellant] van 29 februari 2012 waaruit blijkt dat ook [appellant] instemt met de verdere behandeling van het geschil door het hof.
12.6. Het hof is navolging van het hof Amsterdam in voormeld arrest van oordeel dat de in de Wtbz voorgeschreven procedure alleen van toepassing is op burgerrechtelijke zaken en niet op bestuursrechtelijke zaken. Nu [appellant] niet heeft bestreden dat de onderhavige door hem betwiste declaraties betrekking hebben op verleende rechtsbijstand in een bestuursrechtelijke zaak, is de gewone rechter bevoegd van het geschil kennis te nemen. Partijen hebben er bovendien mee ingestemd dat dit hof op het onderhavige declaratiegeschil zal beslissen en de zaak daartoe aan zich zal houden.
12.7. [appellant] heeft in de toelichting op grief 2 gesteld dat zijns inziens [geintimeerde] slechts een betrekkelijk geringe hoeveelheid werkzaamheden heeft verricht en dat enige onderbouwing en specificatie van de door [geintimeerde] verrichte werkzaamheden ontbreekt. [geintimeerde] heeft vervolgens bij memorie van antwoord een kopie van de urenlijst van het betreffende cliëntendossier overgelegd.
12.8. Het hof stelt voorop dat blijkens de opdrachtbevestiging van 27 februari 2009 (prod. 1 bij conclusie van repliek) partijen zijn overeengekomen dat [geintimeerde] de werkzaamheden zou verrichten op basis van uren x tarief, dat het tarief van mr. Ensink € 170,00 per uur bedroeg en dat van mr. Van Dun € 250,00 per uur, en dat het honorarium zou worden vermeerderd met 6% aan verschotten en btw. Vaststaat dat [geintimeerde] aan [appellant] declaraties heeft gestuurd tot een totaalbedrag van € 8.153,70, inclusief verschotten en btw. Dit betekent dat € 6.464,00 voor honorarium, € 387,84 aan verschotten en € 1.301,85 aan btw in rekening is gebracht. Uit de door [geintimeerde] overgelegde urenlijst blijkt dat door mr. Van Dun 4.18 uren aan de zaak zijn besteed, hetgeen neerkomt op een honorarium van € 1.075,00 en door mr. Ensink 31.54 uren, hetgeen volgens de urenlijst neerkomt op een honorarium van € 5.389,00, derhalve een totaalbedrag van € 6.464,00. Hieruit volgt dat de declaraties in elk geval corresponderen met de urenlijst en met de gemaakte afspraken ter zake het uurloon.
12.9. [appellant] heeft nog niet op deze urenspecificatie kunnen reageren en zal daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld. Teneinde [appellant] in staat te stellen adequaat op de urenlijst en de declaraties te reageren zal [geintimeerde] eerst bij akte een schriftelijke toelichting dienen te geven op de zaak waarvoor zij de declaraties heeft gestuurd, waarbij onder meer dient te worden ingegaan op de verrichte werkzaamheden, de aard van de werkzaamheden en het verloop van de zaak. Het hof geeft partijen in verband met de kosten in overweging de zaak thans in onderling overleg te regelen daar niet valt uit te sluiten dat voor de begroting van het honorarium mogelijk alsnog een deskundigenbericht zal dienen plaats te vinden.
12.10. Het hof zal thans grief 1 bespreken. Met deze grief stelt [appellant] aan de orde dat de kantonrechter heeft gehandeld in strijd met het recht op hoor en wederhoor door acht te slaan op een door [geintimeerde] genomen akte waarvan [appellant] niet in kennis is gesteld en waarop hij niet heeft mogen en kunnen reageren.
12.11. Vooropgesteld dient te worden dat het beginsel van hoor en wederhoor, zoals neergelegd in artikel 19 Rv, met zich brengt dat partijen in de gelegenheid moeten worden gesteld zich uit te laten over al hetgeen in de procedure naar voren komt en dat de rechter zijn oordeel ten nadele van een der partijen niet mag baseren op stukken waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten.
12.12. Niet in geschil is dat de akte van [geintimeerde] van 14 juli 2010, waarin [geintimeerde] reageerde op de door [appellant] bij conclusie van dupliek overgelegde productie, niet aan [appellant] is verstrekt, maar dat kantonrechter blijkens het vermelde in rov. 1. van het bestreden vonnis deze akte wel als gedingstuk heeft aangemerkt en bij de beoordeling van de zaak heeft betrokken. Vaststaat dat deze akte het laatste processtuk was in de procedure in eerste aanleg. Het betreft hier, zoals de kantonrechter terecht heeft vastgesteld, het eindpunt van de schriftelijke discussie in eerste aanleg. Dit betekent enerzijds dat de wederpartij van de partij die als laatste aan het woord is gekomen niet meer kan reageren op het laatste processtuk en anderzijds dat de rechter eventuele nieuwe stellingen in dit laatste processtuk niet, althans niet zonder die wederpartij de gelegenheid te hebben gegeven zich daaromtrent uit te laten, als vaststaand mag aanmerken, en zijn beslissing daarop mag baseren. Uit het vonnis blijkt dat de kantonrechter zijn oordeel met betrekking tot de omvang van de opdracht heeft gebaseerd op producties die bij conclusies van antwoord en repliek waren overgelegd en op stellingen die [geintimeerde] bij conclusie van repliek naar voren had gebracht, waarop [appellant] bij conclusie van dupliek heeft kunnen reageren. Zo moet worden aangenomen dat het beginsel van hoor en wederhoor in eerste aanleg is geschonden, is het hof van oordeel dat nu [appellant]
in hoger beroep alsnog in de gelegenheid is geweest om op de akte te reageren grief 1 faalt.
12.13. In afwachting van de door partijen te nemen akte zal het hof de verdere bespreking van de grieven aanhouden.
verwijst de zaak naar de rol van 3 juli 2012 voor akte aan de zijde van [geintimeerde] met de hiervoor in 12.9. vermelde doeleinden, waarna [appellant] in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, Th.C.M Hendriks-Jansen en S. Riemens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 juni 2012.