ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7511

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-001110-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval onder invloed van alcohol met zwaar lichamelijk letsel en verlaten van de plaats van het ongeval

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte is veroordeeld voor het veroorzaken van een verkeersongeval op 16 november 2009 te Uden, waarbij zij onder invloed van alcohol verkeerde. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte, als bestuurder van een motorrijtuig, geen voorrang heeft verleend aan een ander voertuig, wat resulteerde in een aanrijding waarbij een van de inzittenden, [slachtoffer 1], zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De verdachte heeft na het ongeval de plaats van het ongeval verlaten, wat haar een extra straf opleverde. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou bevestigen, maar het hof heeft besloten om de straffen te verhogen. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, een geldboete van EUR 3.000, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren, waarvan 1 jaar voorwaardelijk. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en de verkeersveiligheid. De verdachte had geen eerdere strafblad en bekleedde een managementfunctie, wat het hof in overweging heeft genomen bij de strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001110-11
Uitspraak : 5 juni 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 8 maart 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-856145-09 tegen:
[VERDACHTE],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [postcode woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen behoudens ten aanzien van de opgelegde straffen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende de verdachte ter zake van de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot:
- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;
- een geldboete ter hoogte van EUR 3.000,00 subsidiair 40 dagen hechtenis;
- ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
en ter zake van de onder 4. ten laste gelegde overtreding de verdachte schuldig zal verklaren zonder oplegging van straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft:
- het standpunt ingenomen dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1. ten laste gelegde roekeloosheid en van hetgeen onder het vierde streepje van feit 4 ten laste is gelegd;
- zich met betrekking tot de bewezenverklaring voor het overige gerefereerd aan het oordeel van het hof;
- met betrekking tot de op te leggen straf bepleit dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf buitenproportioneel zou zijn en dat zal worden volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, althans met een geclausuleerde rijontzegging inhoudende dat aan de verdachte niet de bevoegdheid wordt ontzegd naar en voor haar werk te rijden;
- met betrekking tot een eventueel op te leggen geldboete bepleit dat de verdachte wordt toegestaan die in termijnen te voldoen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij, verkerende onder (aanmerkelijke) invloed van een stof als bedoeld in artikel 8 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 (alcohol) op of omstreeks 16 november 2009 te Uden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg(en), de Heinsbergenstraat en/of de Cimbaallaan en/of de President Kennedylaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen als volgt:
verdachte is vanaf de Heinsbergenstraat (uitweg) de kruising met de Cimbaallaan en/of de President Kennedylaan (voorrangsweg) op en/of over en/of in gereden en/of (waarbij) verdachte geen voorrang heeft verleend aan een motorrijtuig rijdende op de Cimbaallaan en/of President Kennedylaan, althans voornoemd voertuig geen vrije doorgang heeft verleend en/of waardoor (vervolgens) een aanrijding en/of botsing is ontstaan
waardoor een ander (genaamd [naam slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer gebroken rib(ben), en/of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan,
zulks terwijl zij, verdachte, ten tijde van dit ongeval, voornoemd motorrijtuig bestuurde na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8 lid 2, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 735 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
zij op of omsteeks 16 november 2009 te Uden als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval, of door wier gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, op de Cimbaallaan en/of Kennedylaan en/of Heinsbergenstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl bij dat ongeval, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander of anderen (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1]) letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand heeft achter gelaten;
3.
zij op of omstreeks 16 november 2009 te Uden als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 735 microgram, in elk geval hoger dan 220 microgram, alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
4.
zij op of omstreeks 16 november 2009 te Uden als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee heeft gereden op de weg(en), de President Kennedylaan en/of de Heinsbergstraat en/of de Cimbaallaan, zonder bijzondere voorzichtigheid in acht te nemen en/of niet de handelingen heeft verricht die van haar werden vereist, immers heeft/is zij, verdachte,
- vanaf de Heinsbergstraat (uitweg) de Cimbaallaan en/of de President Kennedylaan (voorrangsweg) op en/of over en/of in gereden en/of
- (vervolgens) geen voorrang verleend aan een zich op de Cimbaallaan/President Kennedylaan bevindend voertuig, althans voornoemd voertuig geen vrije doorgang verleend en/of
- (vervolgens) een aanrijding en/of botsing is ontstaan, waarbij tengevolge van deze aanrijding en/of botsing [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1]letsel heeft/hebben bekomen en/of schade heeft/hebben geleden en/of
- (vervolgens) de controle over het door haar, verdachte, bestuurde voertuig verloren en/of van de weg geraakt en/of (vervolgens) door/over de naast de weg gelegen berm/gras haar weg vervolgd en/of (terwijl) haar voertuig zwaar beschadigd was en/of haar zicht belemmerd werd, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg(en) werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
zij, verkerende onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8 lid 2 Wegenverkeerswet 1994 (alcohol) op 16 november 2009 te Uden als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de wegen, de Heinsbergenstraat en de Cimbaallaan zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, te handelen als volgt:
verdachte is vanaf de Heinsbergenstraat (uitweg) de kruising met de Cimbaallaan (voorrangsweg) op gereden waarbij verdachte geen voorrang heeft verleend aan een motorrijtuig rijdende op de Cimbaallaan en waardoor vervolgens een aanrijding is ontstaan waardoor een ander (genaamd [slachtoffer 1]) zwaar lichamelijk letsel, te weten gebroken ribben, werd toegebracht,
zulks terwijl zij, verdachte, ten tijde van dit ongeval, voornoemd motorrijtuig bestuurde na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8 lid 2, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 735 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
2.
zij op 16 november 2009 te Uden als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval, of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, op de Cimbaallaan en/of Heinsbergenstraat, de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl bij dat ongeval, naar zij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander of anderen (te weten [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 1]) letsel was toegebracht, die ander of anderen in hulpeloze toestand heeft achter gelaten;
3.
zij op 16 november 2009 te Uden als bestuurder van een voertuig, (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van haar adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 735 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
4.
zij op 16 november 2009 te Uden als bestuurder van een voertuig (personenauto)
- vanaf de Heinsbergstraat (uitweg) de Cimbaallaan is opgereden en
- geen voorrang heeft verleend aan een zich op de Cimbaallaan bevindend voertuig,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Opgave van de door het hof gebruikte bewijsmiddelen
(t.a.v. de onder 1., 2. 3. en 4. ten laste gelegde feiten:)
1. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District De Leijgraaf, team Uden Landerd, nr. 2009129587-10, d.d. 17 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1 en verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie (p. 5-6 van het proces-verbaal met zaaknr. 2010014345), inhoudende het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten.
2. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District De Leijgraaf, team Uden Landerd, nr. 2009129587-1, d.d. 16 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1 en verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie (p. 7-10 van het proces-verbaal met zaaknr. 2010014345), inhoudende het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten.
3. Het ambtsedig proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse van Politie Brabant Noord, District De Leijgraaf, team Uden, BVH-nr. 2009129566, d.d. 31 december 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], brigadier (p. 33-56 van het proces-verbaal met zaaknr. 2010014345, in het bijzonder de pagina’s 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 51, 52 en 62), inhoudende het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisanten.
4. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een fotokopie van een Aanvraagformulier Medische Informatie, d.d. 27 november 2009 (met bijlage ‘visitegegevens’), betreffende [slachtoffer 1] (p. 30-32 van het proces-verbaal met zaaknr. 2010014345).
5. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een fotokopie van een Aanvraagformulier Medische Informatie, d.d. 8 januari 2010 (met bijlage ‘visitegegevens’), betreffende [slachtoffer 2] (p. 24-26 van het proces-verbaal met zaaknr. 2010014345).
6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een fotokopie van een Aanvraagformulier Medische Informatie, d.d. 8 januari 2010 (met bijlage ‘visitegegevens’), betreffende [slachtoffer 3] (p. 27-29 van het proces-verbaal met zaaknr. 2010014345).
7. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een fotokopie van een ademanalyseformulier, d.d. 16 november 2011, betreffende het ademalcoholgehalte van de verdachte (p. 15 van het proces-verbaal met zaaknr. 2010014345).
8. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een Registratieset Aanrijding van Politieregio Brabant-Noord, District De Leijgraaf, team Uden Landerd, nr. 2009129566-1, betreffende een aanrijding ’verkeersongeval met letsel’ op 16 november 2009 (p. 57-61 van het proces-verbaal met zaaknr. 2010014345, in het bijzonder p. 60 en 61).
9. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District De Leijgraaf, team Uden Landerd, nr. 2009129566-9, d.d. 9 februari 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], hoofdagent van politie (p. 32A-32B van het proces-verbaal met zaaknr. 2010014345), inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1].
10. Het ambtsedig proces-verbaal van Politieregio Brabant-Noord, District De Leijgraaf, team Uden Landerd, nr. 2009129566-2, d.d. 16 november 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1 en verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie (p. 11-13 van het proces-verbaal met zaaknr. 2010014345), inhoudende de verklaring van de verdachte.
11. De verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 22 februari 2011.
12. De bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van dit gerechtshof van 22 mei 2012.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. en 3. bewezen verklaarde levert op:
De eendaadse samenloop van:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van deze wet,
en
Overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 4. bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan -kort gezegd-:
1. het veroorzaken van een verkeersongeval terwijl zij onder invloed van alcohol verkeerde, tengevolge waarvan [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen;
2. het verlaten van de plaats van de aanrijding;
3. het besturen van een motorrijtuig onder invloed van alcohol, waarbij het alcoholgehalte in haar adem 735 microgram per liter uitgeademde lucht bedroeg, zijnde meer dan driemaal de toegestane hoeveelheid;
4. het veroorzaken van gevaar op de weg door aan het voertuig waarin [slachtoffer 1] was gezeten geen voorrang te verlenen.
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van de onder 1., 2. en 3. bewezen verklaarde feiten veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis en een geldboete van EUR 3.000,00 subsidiair 40 dagen hechtenis en ter zake van het onder 1. bewezen verklaarde tot ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 179, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ter zake van de onder 4. bewezen verklaarde overtreding heeft de rechtbank de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het hof de verdachte ter zake van de onder 1., 2. en 3. ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot :
- een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen hechtenis;
- een geldboete ter hoogte van EUR 3.000,00 subsidiair 40 dagen hechtenis;
- ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
en ter zake van de onder 4. ten laste gelegde overtreding de verdachte schuldig zal verklaren zonder oplegging van straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de mate waarin de verdachte schuld heeft aan het door haar veroorzaakte verkeersongeval;
- de omstandigheid dat de verdachte het ongeval heeft veroorzaakt terwijl zij verkeerde onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol;
- de mate waarin de door de wetgever gestelde norm van hoeveelheid alcohol per liter uitgeademde lucht door de verdachte is overschreden;
- de omstandigheid dat de verdachte, nadat zij het onderhavige ongeval had veroorzaakt, de plaats van het ongeval onmiddellijk heeft verlaten en de inzittenden van de door haar aangereden personenauto aldaar in hulpeloze toestand heeft achtergelaten;
- de ernst van het letsel dat bij het slachtoffer [slachtoffer 1] door het ongeval is ontstaan en de ingrijpende en langdurige gevolgen die het ongeval voor haar heeft (gehad);
- de mate waarin door de bewezen verklaarde feiten de verkeersveiligheid in gevaar is gebracht.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het haar betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
15 mei 2012, waaruit blijkt dat zij niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest;
- de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, in het bijzonder de omstandigheid dat zij een managementfunctie bekleed bij een internationaal farmaceutisch bedrijf, alsmede de omstandigheden dat zij kostwinner is en schulden heeft.
Het hof heeft wat betreft de op te leggen strafsoort en hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij sprake is van een grove verkeersfout, zwaar lichamelijk letsel en alcoholgebruik waarbij het ademalcoholgehalte meer dan 570 microgram per liter uitgeademde lucht bedraagt.
Genoemde oriëntatiepunten geven als indicatie voor de op te leggen straf:
- een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren onvoorwaardelijk.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder de omstandigheid dat zij niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest en het feit dat zij kostwinner is, zijn voor het hof aanleiding om in plaats van de overwogen gevangenisstraf, te beslissen tot de oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor het hierna te vermelden aantal uren. Het hof is van oordeel dat nu alleen al voor overtreding van artikel 6 WVW als hier aan de orde, als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden geldt en gezien het bewezenverklaarde onder 2. en 3., niet kan worden volstaan met de oplegging van een (maximale) werkstraf, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd. Het hof zal dan ook aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.
Voor het geval de verdachte de taakstraf niet naar behoren vervult, zal het hof bevelen dat aan haar vervangende hechtenis zal worden opgelegd voor de hierna te vermelden duur.
Met de oplegging van bovendien een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof voor een duur zoals hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
Met betrekking tot de op te leggen ontzegging van de rijbevoegdheid zal het hof op grond van het onderzoek ter terechtzitting voormeld oriëntatiepunt, te weten een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaren onvoorwaardelijk, als uitgangspunt nemen met dien verstande dat -gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte- het hof de rijontzegging voor een deel voorwaardelijk zal opleggen.
Gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten, waarbij het hof de verdachte zwaar aanrekent dat zij als bestuurder van haar personenauto aan het verkeer heeft deelgenomen onder invloed van een aanzienlijke hoeveelheid alcohol en dat zij, na een ernstig verkeersongeval te hebben veroorzaakt, de plaats van het ongeval heeft verlaten en de slachtoffers in hulpeloze toestand heeft achtergelaten, acht het hof de door de verdediging voorgestelde geheel voorwaardelijke dan wel geclausuleerde rijontzegging in geen enkel opzicht een passende reactie. Als uitgangspunt voor alleen al de overtreding van artikel 6 WVW, als hier aan de orde geldt een ontzegging voor de duur van 3 jaren onvoorwaardelijk geldt. Het hof ziet evenwel in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding een deel van de rijontzegging voorwaardelijk op te leggen.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze terzake van feit 1 opgelegde bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Met oplegging van een deels voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof ziet, mede gelet op voormelde oriëntatiepunten (die immers geen oplegging van een geldboete voorschrijven) en hetgeen omtrent de financiële situatie van verdachte is gebleken, geen aanleiding om, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, aan de verdachte een geldboete op te leggen.
Ter zake van het onder 4. bewezen verklaarde is het hof met de rechtbank van oordeel dat, gelet op de omstandigheid dat de bewezenverklaring dezelfde gedragingen omvat als de bewezenverklaring ter zake van het onder 1. bewezen verklaarde, aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9a, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 57 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 6, 7, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1., 2., 3. en 4 . ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het onder 1., 2., 3. en 4. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het onder 1.,2. en 3. bewezen verklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat aan de verdachte terzake van het onder 4. bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. M. Rutgers en mr. M.I.A. Schlaghecke-Bouman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 5 juni 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Schlaghecke-Bouman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.