ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7429

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/0528 (beklagzaak); 168-08-2012 (wraking)
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen mr. J.P.F. Rijken door Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak hebben de verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], op 17 april 2012 een beklagzaak behandeld door de beklagkamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, voorgezeten door mr. J.P.F. Rijken. Na de behandeling hebben de verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. Rijken, omdat zij twijfelden aan zijn onpartijdigheid. Mr. Rijken heeft op 18 april 2012 schriftelijk laten weten niet in de wraking te berusten. Het hof heeft het wrakingsverzoek op 10 mei 2012 behandeld, waarbij de verzoekers hun standpunt nader toelichtten.

De verzoekers voerden aan dat mr. Rijken hen niet de gelegenheid had geboden om te reageren op het standpunt van de advocaat-generaal en dat hij suggestieve vragen had gesteld die hun inbreng zouden ontkrachten. Daarnaast stelden zij dat mr. Rijken niet inging op door hen aangeboden bewijzen van valsheid in geschrift. De advocaat-generaal, mr. W.P.A. Korver, concludeerde tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek beoordeeld aan de hand van de artikelen 512 e.v. van het Wetboek van Strafvordering. Het hof oordeelde dat de enkele omstandigheid dat verzoekers niet in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op het advies van de advocaat-generaal, geen blijk van vooringenomenheid opleverde. Ook de andere aangevoerde gronden werden niet als voldoende geacht om de onpartijdigheid van mr. Rijken in twijfel te trekken. Het hof heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH
meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Registratienummer : 168-08-2012
Datum uitspraak : 24 mei 2012
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de beklagzaak met klachtnummer 11/0528 van klagers:
[verzoeker 1]
en
[verzoeker 2]
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van [naam],
te [postcode] Someren, [adres].
hierna te noemen: “de verzoekers”,
strekkende tot wraking van mr. J.P.F. Rijken, raadsheer, voorzitter van de beklagkamer van de strafsector van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
1. Het procesverloop
Op 17 april 2012 vond de behandeling van de beklagzaak van de verzoekers door de beklagkamer van dit hof plaats. Deze zitting werd voorgezeten door mr. J.P.F Rijken. Na behandeling van de beklagzaak heeft mr. Rijken het onderzoek ter terechtzitting gesloten en medegedeeld dat de beklagkamer binnen 4 weken uitspraak zal doen.
Bij brief van 17 april 2012 met bijlage hebben de verzoekers schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend bij het hof.
Mr. J.P.F. Rijken heeft op 18 april 2012 schriftelijk te kennen gegeven dat hij niet in de wraking berust. Daarnaast heeft hij bij brief van 18 april 2012 schriftelijk gereageerd op voornoemd wrakingsverzoek.
Voorts heeft de wrakingskamer de navolgende stukken ontvangen:
- de aantekeningen van de griffier van de beklagkamer van de zitting van 17 april 2012;
- een pleitnotitie door klagers overgelegd ter zitting van 17 april 2012;
- een op 9 mei 2012 door [verzoeker 1] aan [wrakingscoördinator] verzonden e-mail met als bijlage een brief van verzoekers van 9 mei 2012 waarin zij reageren op de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek door mr. J.P.F. Rijken en de bij deze brief behorende bijlagen;
- een op 9 mei 2012 door [verzoeker 1] aan [wrakingscoördinator] verzonden e-mail met als bijlage voornoemde brief van verzoekers waarin de typefouten die voorkwamen in de eerste versie zijn verbeterd;
- twee op 10 mei 2012 door [verzoeker 1] aan [wrakingscoördinator] verzonden e-mails met bijlagen.
Het hof heeft het wrakingsverzoek ter openbare terechtzitting van 10 mei 2012 behandeld. Bij die gelegenheid hebben de verzoekers het wrakingsverzoek nader toegelicht.
2. Het standpunt van de verzoekers
Aan het wrakingsverzoek hebben de verzoekers het navolgende – kort en zakelijk
weergegeven – ten grondslag gelegd:
1. De voorzitter van de beklagkamer mr. J.P.F. Rijken heeft verzoekers ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van hun klaagschrift ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering op 17 april 2012 niet de mogelijkheid geboden om te reageren op het standpunt van de advocaat-generaal;
2. Tijdens voornoemde behandeling van het klaagschrift zijn door mr. J.P.F. Rijken suggestieve vragen aan de verzoekers gesteld waarmee hij kennelijk de bedoeling had de inbreng ter zake vanuit de klagers te ontkrachten, terwijl aan de advocaat-generaal geen enkele kritische vraag is gesteld;
3. De voorzitter van de beklagkamer mr. J.P.F. Rijken heeft niet in willen gaan op de door de verzoekers aangeboden nadere bewijzen van met name valsheid in geschrift door het BING.
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden twijfelen de verzoekers over de rechterlijke onpartijdigheid van mr. J.P.F. Rijken zodat zij hem bij brief van 17 april 2012 alsnog wraken.
3. Het standpunt van mr. J.P.F. Rijken
Mr. J.P.F. Rijken heeft schriftelijk te kennen gegeven niet te berusten in de wraking en hij heeft voorts bij brief d.d. 18 april 2012 opmerkingen geplaatst bij de gronden van het wrakingsverzoek.
4. Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal mr. W.P.A. Korver heeft mondeling geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
5. De beoordeling
5.1. De wrakingskamer sluit voor de beoordeling van het onderhavige wrakingsverzoek aan bij de artikelen 512 e.v. van het Wetboek van Strafvordering. Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een bepaalde rechter worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van genoemd artikel en artikel 6, eerste lid, EVRM, dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwichtige aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3. Naar het oordeel van de wrakingskamer levert de enkele omstandigheid dat verzoekers bij gelegenheid van de mondelinge behandeling van hun klaagschrift ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering op 17 april 2012 niet in de gelegenheid zijn gesteld om te reageren op het advies van de advocaat-generaal, geen blijk van vooringenomenheid op en evenmin een objectieve omstandigheid die de kennelijk op dit punt bestaande vrees bij verzoekers zou kunnen rechtvaardigen.
Dit wordt niet anders indien de voormelde omstandigheid wordt bezien in samenhang met een andere door verzoekers genoemde omstandigheid, namelijk dat door de voorzitter van de beklagkamer wél kritische vragen zijn gesteld aan verzoekers, maar niet aan de advocaat-generaal.
In dit verband is van belang dat – anders dan verzoekers lijken te veronderstellen – de positie van de advocaat-generaal in een artikel 12 Sv-zaak niet die van beklaagde is, maar van adviseur van het hof ter zake van het ingediende klaagschrift.
Dat de voorzitter van de beklagkamer het nodig heeft geoordeeld om verzoekers kritisch te bevragen levert op zichzelf geen blijk van vooringenomenheid op. De advocaat-generaal heeft er ter zitting van de wrakingskamer terecht op gewezen dat gegrond bevinding van een klacht ex artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingrijpende gevolgen kan hebben voor de beklaagde(n), zodat het kritisch bevragen van klagers omtrent hun beweegredenen en gronden voor het klaagschrift tot de normale taak van een beklagkamer hoort. Uit de inhoud van de vragen, zoals deze blijken uit de verslagen die naar aanleiding van de zitting van 17 april 2012 zijn gemaakt, kan naar het oordeel van de wrakingskamer in redelijkheid geen blijk van vooringenomenheid van de voorzitter van de beklagkamer worden afgeleid.
5.4. Als derde grond voor het wrakingsverzoek is aangevoerd dat de voorzitter van de beklagkamer twijfel heeft doen ontstaan over zijn onpartijdigheid door niet in te gaan op de door verzoekers aangeboden nadere bewijzen van met name valsheid in geschrifte door het BING.
Hieromtrent overweegt de wrakingskamer allereerst dat verzoekers ter terechtzitting van de wrakingskamer desgevraagd hebben bevestigd dat de voorzitter van de beklagkamer zich in het geheel (nog) niet uitgelaten heeft over het aangeboden nadere bewijs door verzoekers.
Op de tweede plaats is tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek gebleken dat verzoekers met hun aangeboden nadere bewijzen doelen op een “rode map” met bewijsmateriaal waaruit de valsheid in geschrifte door BING zou blijken, maar dat zij er voor hebben gekozen die map niet ter kennis te brengen van politie, openbaar ministerie en de beklagkamer omdat zij er – zo begrijpt de wrakingskamer – van overtuigd zijn dat er niet op de juiste wijze met de gegevens in de rode map zal worden omgegaan.
Gelet op voormelde omstandigheden kan naar het oordeel van de wrakingskamer in redelijkheid niet worden volgehouden dat het feit dat de voorzitter van de beklagkamer ter terechtzitting niet is ingegaan op de kwestie van de aangeboden nadere bewijzen, als een blijk van vooringenomenheid jegens verzoekers moet worden aangemerkt.
5.5. Nu ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die een grond voor toewijzing van het wrakingsverzoek zouden kunnen opleveren, dient het verzoek te worden afgewezen.
5.6. Na de zitting hebben de verzoekers, per e-mail aan [wrakingscoördinator], nog diverse stukken aan de wrakingskamer gezonden. Die stukken geven de wrakingskamer geen aanleiding anders te beslissen dan hiervoor is vermeld.
BESLISSING
Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoekers, de advocaat-generaal en de raadsheer mr. J.P.F. Rijken.
Aldus gedaan in raadkamer door:
mr. N.J.M. van Etten, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. J. Swinkels, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2012.