ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7294

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.091.974
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beëindigingsovereenkomst wegens dwaling en terugbetaling van beëindigingsvergoeding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Microplus Computersystemen B.V. en [geintimeerde sub 1.], waarbij Microplus een beroep doet op de vernietigbaarheid van een beëindigingsovereenkomst. De werknemer, [geintimeerde sub 1.], was werkzaam als sales manager en had een beëindigingsovereenkomst getekend waarin hij een vergoeding van € 37.000,00 bruto ontving. Microplus stelt dat deze overeenkomst vernietigbaar is wegens dwaling, omdat [geintimeerde sub 1.] niet heeft gemeld dat hij betrokken was bij een transactie met een school voor soortgelijke apparatuur. Het hof oordeelt dat [geintimeerde sub 1.] zijn informatieplicht heeft geschonden door deze betrokkenheid niet te melden tijdens de onderhandelingen over de beëindigingsovereenkomst. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en oordeelt dat [geintimeerde sub 1.] de ontvangen vergoeding moet terugbetalen. Daarnaast wordt de vordering van Microplus jegens de andere geïntimeerden, [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A to Q Consult, afgewezen, omdat deze vennootschappen niet betrokken waren bij de beëindigingsovereenkomst. Het hof legt de proceskosten ten laste van [geintimeerde sub 1.].

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.091.974
arrest van de achtste kamer van 29 mei 2012
in de zaak van
MICROPLUS COMPUTERSYSTEMEN B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. P.C. Vas Nunes,
tegen:
1.[geïntimeerde sub 1.],
wonende te [woonplaats],
2.[Brokerage] BROKERAGE B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats],
3.E2 VENTURES B.V.
gevestigd te [vestigingsplaats],
4.A TO Q CONSULT B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. P.J.B. Kops,
op het bij exploot van dagvaarding van 27 juli 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda, team kanton, locatie Bergen op Zoom gewezen vonnis van 4 mei 2011 tussen appellante - Microplus - als eiseres en geïntimeerden – [geïntimeerde sub 1.], [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures respectievelijk A to Q Consult, danwel gezamenlijk (in enkelvoud) [geintimeerde] c.s. te noemen - als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 602586 CV EXPL 10-3527)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en de tussenvonnissen van 2 juni 2010 en 25 augustus 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij appeldagvaarding heeft Microplus, onder overlegging van producties, vijf grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en tot toewijzing van haar vordering, en wel door [geintimeerde] c.s. hoofdelijk te veroordelen om € 56.917,90 aan Microplus te betalen binnen twee weken na betekening van het te wijzen arrest, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2007 en met de proceskosten in beide instanties, inclusief de kosten van het leggen en weer (moeten) opheffen van de ten laste van [geintimeerde] c.s. gelegde beslagen.
2.2. Bij memorie van antwoord voorzien van producties heeft [geintimeerde] c.s. de grieven bestreden.
2.3. Nadat Microplus een akte en [geintimeerde] c.s. een antwoordakte had genomen, hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. Bij de stukken van Microplus ontbreekt het vonnis waarvan beroep.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.Microplus is een bedrijf dat zich richt op advisering, verkoop, installatie, beheer en reparatie van informatie- en communicatie-(ICT)apparatuur, toebehoren, software en netwerken van bedrijven en instellingen, waaronder scholen.
4.1.2. [geintimeerde sub 1.] was van 10 juni 2002 tot 1 oktober 2007 in dienst van Microplus in de functie van Sales Manager. Zijn arbeidscontract bevatte (in artikel 13) een verbod op nevenwerkzaamheden.
4.1.3. Op 28 september 2007 hebben Microplus en [geintimeerde sub 1.] ter beëindiging van de dienstbetrekking met [geintimeerde sub 1.] per 30 september 2007 een schriftelijke overeenkomst ondertekend. De considerans van deze overeenkomst vermeldt onder meer dat:
“ - [geintimeerde sub 1.] aangeeft geen zicht te hebben op andere inkomsten uit werkzaamheden.
- [geintimeerde sub 1.] een eenmalige vergoeding wenst te ontvangen.
- [geintimeerde sub 1.] de commerciële belangen van Microplus volledig wil waarborgen (…).”
4.1.4.De in die overeenkomst bedoelde vergoeding bedroeg € 37.000,00 bruto. Kort na het aangaan van de beëindigingsovereenkomst heeft Microplus dat bedrag, onder inhouding van loonheffing, aan [geintimeerde sub 1.] betaald.
4.1.5. In het tweede halfjaar van 2009 ontdekte Microplus dat [Brokerage] Brokerage onder de naam “Dibo Nederland” op of omstreeks 26 maart 2007 voor circa € 50.000,00 excl. BTW, apparatuur en diensten, behorende tot het standaardassortiment van Microplus, had verkocht en geleverd aan de Prinses Ireneschool te [vestigingsplaats]. Aan die school had Microplus voordien, te weten in september 2006, apparatuur en diensten geleverd.
4.1.6. Dibo Nederland heeft ter zake van vorenbedoelde verkoop en leverantie onder andere op 26 maart 2007 een factuur aan de Prinses Ireneschool te [vestigingsplaats] gezonden.
4.1.7. Enig aandeelhouder van [Brokerage] Brokerage was destijds E2 Ventures B.V. Bestuurder van E2 Ventures was A to Q Consult, van welke laatste vennootschap [geintimeerde sub 1.] enig aandeelhouder en bestuurder was.
4.1.8. Microplus heeft op 8 september 2009 jegens [geintimeerde sub 1.] een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de beëindigingsovereenkomst wegens bedrog, althans dwaling, en hem verzocht voormeld bedrag van € 37.000,00 bruto terug te betalen en de door haar gederfde winst te vergoeden. Aan dat verzoek heeft [geintimeerde sub 1.] geen gehoor gegeven.
4.1.9. Microplus heeft [geintimeerde] c.s. vervolgens in rechte betrokken. Haar vordering is vrijwel gelijkluidend aan de vordering zoals deze is weergegeven in onderdeel 2.1 van dit arrest.
[geintimeerde] c.s. heeft een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de sector civiel recht van de rechtbank Breda, verweer gevoerd en in reconventie gevorderd, kort gezegd, (1) Microplus te veroordelen tot opheffing van alle gelegde beslagen op straffe van een dwangsom, (2) voor recht te verklaren dat de door Microplus op 8 september 2009 ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging niet rechtsgeldig is en dat de met hem gesloten beëindigingsovereenkomst in stand is gebleven, en (3) Microplus in de proceskosten in conventie en in reconventie te veroordelen.
4.1.10. De rechtbank Breda, sector civiel recht, heeft bij vonnis in incident van 12 mei 2010 zich onbevoegd verklaard van de vorderingen van Microplus kennis te nemen en de hoofdzaak naar de rolzitting van de sector kanton, locatie Bergen op Zoom, verwezen.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 2 juni 2010 een comparitie van partijen gelast.
Bij tussenvonnis van 25 augustus 2010 heeft de kantonrechter Microplus toegelaten te bewijzen dat (1) [geintimeerde sub 1.] wist van de onder 4.1.5 bedoelde transactie, alsook dat (2) deze gestelde wetenschap van [geintimeerde sub 1.] ook aan E2 Ventures en A to Q kan worden toegerekend.
4.1.11. Nadat drie getuigen aan de zijde van Microplus en eveneens drie getuigen aan de zijde van [geintimeerde] c.s. in tegenverhoor waren gehoord, hebben partijen nog enige aktes/conclusies gewisseld.
Ten slotte heeft de kantonrechter geoordeeld dat Microplus niet in het bewijs is geslaagd. Hij heeft de vordering in conventie van Microplus afgewezen en de reconventionele vorderingen van [geintimeerde] c.s. toegewezen, met veroordeling van Microplus in de kosten van de gedingen in conventie, in reconventie en in het incident.
4.1.12. Tegen dat vonnis komt Microplus op.
4.2. Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de appeldagvaarding.
Op de vierde pagina, eerste alinea, van de appeldagvaarding is vermeld dat Microplus zich na het vonnis genoodzaakt zag de beslagen op te heffen en dat hiermee het reconventionele deel van de procedure goeddeels haar belang heeft verloren.
Het hof leidt hieruit af dat het appel geen betrekking heeft op de veroordeling in reconventie tot opheffing van de beslagen in kwestie. Wel begrijpt het hof, gezien de inhoud van de appeldagvaarding, dat het hoger beroep tevens is gericht tegen de in reconventie gegeven verklaring voor recht dat de door Microplus op 8 september 2009 ingeroepen buitengerechtelijke vernietiging niet rechtsgeldig is en dat de met [geintimeerde sub 1.] gesloten beëindigingsovereenkomst in stand is gebleven, alsook tegen de veroordeling in de proceskosten in reconventie. Ook [geintimeerde] c.s. heeft dat, blijkens de inhoud van de memorie van antwoord, begrepen.
Voorts wijst het hof erop dat als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij vereist is dat die gronden voldoende kenbaar zijn. De enkele vermelding in de appeldagvaarding, onderdeel 28 (onder het kopje “Grief V”) dat Microplus het geschil in volle omvang aan de appelrechter wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat enig door haar niet vermeld geschilpunt naast andere wel door haar, Microplus, nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld (vgl. HR 5 december 2003, LJN AJ3242).
4.2.1. [geintimeerde] c.s. heeft, als meest verstrekkend verweer, gesteld, dat partijen elkaar - met een alles omvattende kwijtingsclausule in de beëindigingsovereenkomst - over en weer finaal gekweten hebben voor alle eventuele vorderingen die partijen hadden, hebben of zullen krijgen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst en/of enige andere overeenkomst en/of anderszins. Volgens [geintimeerde] c.s. hebben partijen destijds kennelijk bedoeld alle eventuele vorderingen in de toekomst uit welke rechtsverhouding dan ook expliciet uit te willen sluiten, waaronder de door Microplus tegen [geintimeerde] c.s. ingestelde vorderingen.
4.2.2. Anders dan [geintimeerde] c.s. heeft gesteld, kan niet zonder meer worden geoordeeld dat de door Microplus verleende finale kwijting in de weg staat aan het vorderingsrecht van Microplus.
Immers, voor zover de vordering van Microplus jegens [geintimeerde sub 1.] is ingesteld, zal allereerst de vraag dienen te worden beantwoord of het beroep van Microplus op de vernietigbaarheid van de beëindigingsovereenkomst wegens een wilsgebrek slaagt. Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, volgt daaruit dat Microplus ook de finale kwijting onder invloed van een wilsgebrek aan [geintimeerde] c.s. heeft verleend. Dat partijen met de finale kwijtingsclausule hebben beoogd ook vorderingen ter zake wilsgebreken ten aanzien van de beëindigingsovereenkomst zelve uitdrukkelijk uit te sluiten is onvoldoende gebleken. In ieder geval is onvoldoende onderbouwd waarom [geintimeerde sub 1.] hierop redelijkerwijs jegens Microplus, ook in het geval dat deze zich van geen wilsgebrek bewust was, mocht vertrouwen (vgl. HR 12 januari 2001, NJ 2001,199).
Wat de vordering van Microplus jegens [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A to Q Consult betreft is het beding inzake de finale kwijting niet van toepassing, omdat deze geïntimeerden niet als partij bij de beëindigingsovereenkomst zijn betrokken en evenmin gesteld of gebleken is dat de finale kwijting niettemin ook ten behoeve van hen heeft te gelden (vergelijk artikel 6:253 BW) .
Vordering jegens [geintimeerde sub 1.]
4.2.3. Met de grieven II, III en IV komt Microplus op tegen de waardering van het getuigenbewijs door de kantonrechter met betrekking tot de vraag of sprake is van dwaling aan de zijde van Microplus met betrekking tot de met [geintimeerde sub 1.] gesloten beëindigingsovereenkomst.
4.2.4. Het hof stelt het volgende voorop. Het beroep van Microplus op de vernietigbaarheid van de beëindigingsovereenkomst zou kunnen slagen:
a. indien de dwaling is te wijten aan een inlichting van [geintimeerde sub 1.], tenzij [geintimeerde sub 1.] mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten,
b. indien [geintimeerde sub 1.] in verband met hetgeen hij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, Microplus had behoren in te lichten (artikel 6:228 BW).
4.2.5. In verband met de vraag of te dezen sprake is van dwaling aan de zijde van Microplus heeft de kantonrechter Microplus toegelaten in de eerste plaats te bewijzen dat [geintimeerde sub 1.] wist van de transactie die op of omstreeks 26 maart 2007 heeft plaatsgevonden tussen [Brokerage] Brokerage, handelend onder de naam “Dibo Nederland” en de Prinses Ireneschool te [vestigingsplaats], waarbij voor circa € 50.000,00, exclusief BTW, aan apparatuur en diensten door Dibo Nederland werd geleverd aan genoemde Prinses Ireneschool.
Tegen deze bewijsopdracht is geen grief gericht.
4.2.6. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat Microplus wèl is geslaagd in het haar opgedragen bewijs, zoals volgt uit het onderstaande.
4.2.7. In de eerste plaats acht het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang.
a)
In zijn functie van Sales Manager bezocht [geintimeerde sub 1.] ten behoeve van Microplus onder meer scholen met het doel deze scholen voor de apparatuur van Microplus te interesseren.
b)
Microplus heeft in september 2006 een digitaal schoolbord aan de Prinses Ireneschool verkocht en geleverd. [geintimeerde sub 1.] heeft laatstbedoeld schoolbord in de school laten installeren.
c)
De vennootschappen [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A to Q zijn alle op 5 september 2006 opgericht. Via E2 Ventures en A to Q Consult was [geintimeerde sub 1.] bestuurder van [Brokerage] Brokerage. E2 Ventures is opgericht door [geintimeerde sub 1.] en [Y.] (hierna: [oprichter A.]); E2 duidt de beginletters van hun voornamen aan. [oprichter A.] was via L2CG Management B.V. medebestuurder van [Brokerage] Brokerage.
[geintimeerde sub 1.] was in maart 2007 enig aandeelhouder en bestuurder van A to Q Consult BV, en deze vennootschap was blijkens de verklaring van [geintimeerde sub 1.] in het tegenverhoor aandeelhouder in E2 Ventures BV. E2 Ventures BV was enig aandeelhouder en bestuurder van [Brokerage] Brokerage BV.
d)
Op of omstreeks 26 maart 2007 heeft [Brokerage] Brokerage, handelend onder de naam Dibo Nederland, zeven digitale schoolborden aan de Prinses Ireneschool verkocht en geleverd. Ook heeft [Brokerage] Brokerage diensten ten behoeve van de Prinses Ireneschool verricht. Ter zake daarvan heeft [Brokerage] Brokerage onder meer op 26 maart 2007 een factuur aan deze school gezonden, en wel voor apparatuur ad € 47.908,00 en diensten ad € 2.000,00, totaal € 49.908,00 excl. BTW (productie 1 bij akte na getuigenverhoor zijdens Microplus van 2 februari 2011).
e)
In 2006 en 2007 was [directeur Prinses Ireneschool] de directeur van de Prinses Ireneschool. Hij is met ingang van 1 maart 2008 opgevolgd door mevr. [X.] (hierna: [mede-directeur Prinses Ireneschool]), die op 1 oktober 2007 als (mede)directeur van de Prinses Ireneschool is aangetreden. [directeur Prinses Ireneschool] heeft aan [mede-directeur Prinses Ireneschool] de administratie van de school overhandigd. In de Prinses Ireneschool waren destijds ook twee leerklachten, genaamd [ICT-coördinator sub 1.] en [ICT-coördinator sub 2.], werkzaam, die als ICT-coördinatoren voor de Prinses Ireneschool optraden.
4.2.8. De na te noemen getuigenverklaringen dienen in samenhang met de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden te worden bezien.
4.2.9. Uit de getuigenverklaring van [mede-directeur Prinses Ireneschool] blijkt het volgende.
Toen [mede-directeur Prinses Ireneschool] in dienst trad van de Prinses Ireneschool hingen de acht digitale schoolborden (waaronder het eerste schoolbord dat door Microplus was verkocht en geleverd) er al. Iedere keer als deze borden ter sprake kwamen, bijvoorbeeld vanwege storingen, sprak directeur [directeur Prinses Ireneschool] over [geintimeerde sub 1.], die de problemen met die borden zou oplossen.
[mede-directeur Prinses Ireneschool] heeft (blijkens haar onvoldoende weersproken schriftelijke verklaring van 20 januari 2011, productie 2 bij appeldagvaarding) op een gegeven moment in de administratie van de school een (niet ondertekende) brief van [geintimeerde sub 1.] van 19 maart 2007, gericht aan directeur [directeur Prinses Ireneschool], aangetroffen, waarin hij de naam Dibo Nederland noemt en een voorstel doet voor de inrichting van 5 lokalen met digitale schoolborden voor de prijs van € 400,00 per lokaal inclusief klein materiaal. Het totaal van dat bedrag (€ 2.000,00) komt overeen met het ter zake van diensten aan de Prinses Ireneschool in rekening gebrachte bedrag bij voormelde factuur van Dibo Nederland van 26 maart 2007. De in genoemde brief van 19 maart 2007 genoemde merken ten aanzien van starboards (Hitachi), projectoren (Epson), accessoires (Vision) en personal computers (HP) komen eveneens alle terug op de factuur van Dibo Nederland.
De brief van 19 maart 2007 is tijdens het tegenverhoor ter sprake gebracht en in kopie aan het proces-verbaal van dat verhoor gehecht. Uit de inhoud van die brief leidt het hof af dat [geintimeerde sub 1.] tijdens zijn dienstverband met Microplus, contact heeft gelegd met de Prinses Ireneschool over een door Dibo Nederland (de handelsnaam van [Brokerage] Brokerage) uit te voeren transactie met betrekking tot producten (onder andere digitale schoolborden), op de verkoop en installatie waarvan ook Microplus zich richt.
De stelling van [geintimeerde sub 1.] dat niet ondenkbaar is dat [oprichter A.] de offerte van 19 maart 2007 per e-mail heeft verzonden en dat de inhoud van de e-mail c.q. offerte nadien door Microplus is aangepast, in die zin dat de naam van [geintimeerde sub 1.] eronder is gezet en de plaatsnaam in [plaatsnaam]l is gewijzigd, verwerpt het hof. Immers, er zijn geen aanwijzingen voor eventuele manipulaties aan de zijde van Microplus van deze offerte uit de administratie van de Prinses Ireneschool, terwijl volstrekt onduidelijk is gebleven op grond van welke andere offerte [Brokerage] Brokerage de onderhavige transactie zou hebben uitgevoerd. Als een andere offerte – als door [geintimeerde sub 1.] gesuggereerd – is verstuurd dan de aan het proces-verbaal gehechte, dan dient [Brokerage] Brokerage daar gezien artikel 2: 10 lid 3 BW nog gewoon over te (kunnen) beschikken. Onverklaard blijft dan ook waarom dan niet door [geintimeerde] c.s. deze gesuggereerde andere offerte, eventueel voorzien van een uitprint van een begeleidend e-mailbericht, in het geding is gebracht.
Ook de stelling van [geintimeerde sub 1.] dat de getuigenverklaring van [mede-directeur Prinses Ireneschool] ongeloofwaardig en onbetrouwbaar is, verwerpt het hof. Allereerst is daartoe onvoldoende aangevoerd. Bovendien valt niet in te zien welk belang [mede-directeur Prinses Ireneschool] zou hebben bij een verklaring die niet overeenkomstig de waarheid is.
Ten slotte blijkt uit de getuigenverklaringen van [ICT-coördinator sub 1.] en [ICT-coördinator sub 2.] - de twee ICT-coördinatoren van de Prinses Ireneschool - dat zij [geintimeerde sub 1.] in het jaar 2007 meermalen in de school hebben gezien, zowel tijdens als na het installeren van de zeven digitale schoolborden, onder meer om de ophanging van de borden te verbeteren. Ook daarmee is de betrokkenheid van [geintimeerde sub 1.] bij de schoolborden in kwestie komen vast te staan.
4.2.10. De getuige [oprichter A.] (zakenpartner van [geintimeerde sub 1.]) heeft weliswaar als getuige verklaard dat hij degene is die genoemd document van 19 maart 2007 heeft opgesteld, doch het hof hecht aan die verklaring geen betekenis, nu [oprichter A.] niet kon verklaren waarom onder dat stuk de naam van [geintimeerde sub 1.] is vermeld, hij evenmin heeft verklaard hoe de (niet ondertekende) brief, al dan niet als bijlage bij een e-mail, in het bezit van de Prinses Ireneschool is gekomen en hij evenmin duidelijkheid heeft verschaft over de vraag op welke wijze [Brokerage] Brokerage, anders dan via [geintimeerde sub 1.], in contact is gekomen met de Prinses Ireneschool in verband met de onderhavige transactie.
Ook de getuigenverklaring van [oprichter A.], inhoudende dat hij ca. tien keer de Prinses Ireneschool heeft bezocht, acht het hof ongeloofwaardig, nu de beide ICT-coördinatoren van deze school, [ICT-coördinator sub 1.] en [ICT-coördinator sub 2.] voornoemd, als getuigen hebben verklaard dat zij [oprichter A.] niet kennen en dat aan hen maar één contactpersoon voor de schoolborden bekend was, namelijk [geintimeerde sub 1.], die aanwezig was tijdens de installatie van die borden en ook storingen daaraan verhielp.
4.2.11. De getuigenverklaring van [geintimeerde sub 1.] dat hij niets afwist van de brief van 19 maart 2007 en evenmin van de nadien totstandgekomen transactie tussen [Brokerage] Brokerage en de Prinses Margrietschool acht het hof, gelet op het vorenstaande, eveneens ongeloofwaardig.
4.2.12. Ten slotte komt aan de getuigenverklaring van [directeur Prinses Ireneschool] (anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld) onvoldoende gewicht toe, nu [directeur Prinses Ireneschool] heeft gezegd dat hij zich niet herinnert de brief van 19 maart 2007 eerder te hebben gezien en hij geen inlichtingen heeft verschaft met betrekking tot de totstandkoming van de onderhavige transactie. Voorts wordt de getuigenverklaring van [directeur Prinses Ireneschool] dat [oprichter A.], en niet [geintimeerde sub 1.] , degene is geweest met wie hij contact heeft gehad over de schoolborden in 2007 ontkracht door voormelde getuigenverklaringen van de beide voornoemde ICT-coördinatoren van de Prinses Ireneschool.
4.2.13. Dit een en ander leidt tot de conclusie dat is komen vast te staan dat [geintimeerde sub 1.] wist van de transaktie die op of omstreeks 26 maart 2007 heeft plaatsgehad tussen de Prinses Ireneschool en [Brokerage] Brokerage, bij welke vennootschap [geintimeerde sub 1.] (via de onder 4.2.7 sub c genoemde vennootschappen) belang had en waarin hij indirect zeggenschap had.
4.2.14. Naar het oordeel van het hof is [geintimeerde sub 1.] jegens Microplus tekortgeschoten in zijn informatieplicht over zijn betrokkenheid bij voormelde transactie en zijn belang bij [Brokerage] Brokerage. Hij had deze behoren te melden aan Microplus tijdens de onderhandelingen in het kader van de beëindigingsovereenkomst. Ook indien [geintimeerde sub 1.] niet op de hoogte zou zijn geweest van alle details van die transactie, dan nog had hij Microplus daarover globaal en/of over de oprichting van [Brokerage] Brokerage behoren te informeren. Het hof acht het niet aannemelijk dat Microplus, indien zij hiervan op de hoogte was geweest, hem een (zelfde ) beëindigingsvergoeding zou hebben aangeboden.
4.2.15. Daaruit volgt dat de grieven II tot en met IV slagen en dat geoordeeld moet worden dat Microplus jegens [geintimeerde sub 1.] terecht een beroep op de vernietigbaarheid van de beëindigingsovereenkomst wegens dwaling heeft gedaan. Daarmee faalt ook het (onder 4.2.1 weergegeven) beroep van [geintimeerde sub 1.] op de finale kwijtingsclausule in die overeenkomst.
De eerste grief behoeft geen beoordeling meer, nu Microplus bij die grief geen belang meer heeft.
4.2.16. Tevens volgt daaruit dat het vonnis waarvan beroep, voor zover het betreft de vordering van Microplus in conventie jegens [geintimeerde sub 1.] en de onder 4.2 bedoelde vordering van [geintimeerde sub 1.] in reconventie jegens Microplus, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, moet worden vernietigd en dat [geintimeerde sub 1.] het aan hem door Microplus uit hoofde van de beëindigingsovereenkomst betaalde bedrag van € 37.000,00 bruto dient terug te betalen. Het ter zake door Microplus gevorderde, te vermeerderen met de onweersproken wettelijke rente, is dan ook toewijsbaar als na te melden.
4.2.17. Microplus heeft voorts gevorderd [geintimeerde sub 1.] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 19.917,90 exclusief BTW. Zij heeft daartoe (bij appel-dagvaarding, onderdeel 8) gesteld, dat, indien [Brokerage] Brokerage niet in maart 2007 zeven digitale schoolborden aan de Prinses Ireneschool zou hebben verkocht, deze school hoogst waarschijnlijk een soortgelijke bestelling bij Microplus zou hebben gedaan, en dat Microplus in dat geval naar schatting aan de opdracht zou hebben verdiend: € 14.067,90 (marge) en € 5.850,00 (arbeid), dus in totaal € 19.917,90 exclusief BTW.
4.2.18. Die stelling faalt. Hoewel [geintimeerde sub 1.] in beginsel gehouden is de schade te vergoeden die hij, door overtreding van het onder 4.1.2 bedoelde verbod op nevenwerkzaamheden, heeft veroorzaakt, komen de beide door Microplus gevorderde schadeposten niet voor vergoeding in aanmerking. Dat de opdracht door de Prinses Ireneschool, zoals Microplus stelt, “naar alle waarschijnlijkheid” aan haar zou zijn gegund, acht het hof, zoals ook [geintimeerde sub 1.] heeft aangevoerd, een onvoldoende onderbouwing. Daaruit volgt dat de gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar is.
4.2.19. [geintimeerde sub 1.] zal, als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten in eerste aanleg in conventie en in reconventie en in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van Microplus gevallen, worden veroordeeld.
De proceskosten in eerste aanleg in conventie en in reconventie aan de zijde van Microplus heeft het hof begroot op € 281,89 aan dagvaardingskosten en griffierecht, € 1.823,86 aan beslagkosten, € 82,00 aan getuigentaxe en op € 2.400,00 aan salaris advocaat (inclusief de kosten voor het beslagrequest). Het hof is uitgegaan van het bij de sector kanton geldende griffierecht, nu Microplus het onderhavige geding abusievelijk bij de sector civiel recht van de rechtbank Breda aanhangig heeft gemaakt.
De kosten van het incident in eerste aanleg dienen om diezelfde reden voor rekening van Microplus zelf te komen. Voorts dient Microplus de door [geintimeerde sub 1.] gemaakte kosten van het incident te vergoeden. Die kosten zijn inbegrepen in de aan de zijde van [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A to Q Consult gevallen kosten in het incident. Het hof verwijst daarvoor naar onderdeel 4.3.2 van dit arrest.
De door Microplus gevorderde “kosten van het leggen en weer (moeten) opheffen van de genoemde beslagen”, die onvoldoende zijn weersproken, zijn slechts toewijsbaar, voorzover die kosten uit de processtukken zijn gebleken en betrekking hebben op [geintimeerde sub 1.]. Blijkens de door [geintimeerde sub 1.] bij conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie, als productie 5, in kopie overgelegde exploiten is met bedoelde beslagkosten een totaalbedrag van € 1.823,86 gemoeid. Dat bedrag dient te worden toegewezen.
Vordering jegens [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A to Q Consult
4.3. Ten aanzien van [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A to Q Consult heeft Microplus gesteld dat deze vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade die Microplus als gevolg van het onrechtmatig handelen door en/of de wanprestatie van [geintimeerde sub 1.] heeft geleden. Volgens Microplus bestaat deze schade uit voormeld bedrag van € 37.000,00 bruto en het onder 4.2.17 genoemde schadebedrag van in totaal € 19.917,90 exclusief BTW.
4.3.1. Het hof verwerpt die stelling van Microplus op grond van het volgende.
Genoemd bedrag van € 37.000,00 bruto heeft betrekking op de beëindigingsvergoeding die [geintimeerde sub 1.], zoals hiervoor overwogen, aan Microplus dient terug te betalen. Niet valt in te zien op welke grond [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en/of A to Q Consult, die niet bij de beëindigingsovereenkomst als partij zijn betrokken, (hoofdelijk) aansprakelijk zou(den) zijn voor de betaling van dat bedrag.
Voorts heeft Microplus de twee door haar gevorderde schadeposten van in totaal € 19.917,90 onvoldoende onderbouwd. Hetgeen onder 4.2.18 is overwogen, geldt ook ten aanzien van de vordering van Microplus jegens [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A to Q Consult.
Daaruit volgt dat die vordering om die reden al niet toewijsbaar is en dat het vonnis waarvan beroep, voor zover dat betrekking heeft op de vordering van Microplus jegens [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A tot Q Consult tot betaling van voormelde bedragen dient te worden bekrachtigd.
4.3.2. Wat de proceskosten in eerste aanleg betreft overweegt het hof dat de kantonrechter bij de veroordeling van Microplus geen onderscheid heeft gemaakt tussen enerzijds [geintimeerde sub 1.] en anderzijds [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A to Q Consult. Nu [geintimeerde sub 1.] de proceskosten aan de zijde van Microplus dient te betalen, zoals onder 4.2.19 is overwogen, kan de proceskostenveroordeling van de kantonrechter niet in stand blijven. De door Microplus te betalen proceskosten van [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A to Q Consult in eerste aanleg in conventie, in reconventie en in het incident begroot het hof op € 1.250,00 aan vastrecht (welk bedrag kennelijk aan griffierecht in rekening is gebracht door de sector civiel recht van de rechtbank Breda) en, nu de betreffende gemachtigde ook voor [geintimeerde sub 1.] in eerste aanleg is opgetreden, € 800,00 aan salaris gemachtigde.
4.3.3. Microplus dient voorts, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten van het hoger beroep, als aan de zijde van [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A to Q Consult gevallen, te worden veroordeeld. [geintimeerde] c.s. heeft aan griffierecht € 1.769,00 betaald. Indien uitsluitend [geintimeerde sub 1.] de geïntimeerde zou zijn geweest, zou aan hem (als natuurlijk persoon) € 649,00 in rekening zijn gebracht ter zake van griffierecht. Daaruit volgt dat een bedrag van € 1.120,00 resteert ten aanzien van de overige geïntimeerden. Dat bedrag dient Microplus aan hen te vergoeden.
Wat het salaris van de advocaat betreft neemt het hof in aanmerking dat [geintimeerde] c.s. gezamenlijk heeft geprocedeerd en dat slechts summierlijk verweer is gevoerd tegen de vordering van Microplus jegens [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A to Q Consult, zodat een salaris als in het dictum opgenomen voldoende wordt geacht.
4.3.4. Voor de duidelijkheid zal het hof het vonnis waarvan beroep in conventie en in reconventie, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, vernietigen en opnieuw rechtdoen als na te melden.
5. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep in conventie en in reconventie, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en opnieuw rechtdoende:
inzake de vordering van Microplus jegens [geintimeerde sub 1.]
veroordeelt [geintimeerde sub 1.] om € 37.000,00 bruto aan Microplus (terug) te betalen binnen twee weken na betekening van dit arrest aan hem, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 oktober 2007 tot aan de dag van algehele voldoening;
wijst het meer of anders jegens [geintimeerde sub 1.] gevorderde af;
inzake de door [geintimeerde sub 1.] gevorderde verklaring voor recht jegens Microplus
wijst de door [geintimeerde sub 1.] jegens Microplus gevorderde verklaring voor recht (zoals bedoeld onder 4.2) af;
inzake de proceskosten met betrekking tot beide voornoemde vorderingen
veroordeelt [geintimeerde sub 1.] in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie en in reconventie en in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Microplus worden begroot op € 281,89 aan dagvaardingskosten en griffierecht, € 1.823,86 aan beslagkosten, € 82,00 aan getuigentaxe en op € 2.400,00 aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op € 1.859,81 aan verschotten en op € 1.737,00 aan salaris advocaat voor het hoger beroep;
verklaart de hiervoor weergegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
inzake de vordering van Microplus jegens [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A to Q Consult
wijst de vordering van Microplus jegens [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A tot Q Consult af;
veroordeelt Microplus in de proceskosten van de eerste aanleg in conventie, in reconventie en in het incident, en in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [Brokerage] Brokerage, E2 Ventures en A to Q Consult worden begroot op € 1.250,00 aan griffierecht en € 800,00 aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en € 1.120,00 aan verschotten en op € 289,50 aan salaris advocaat voor het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, C.A.M. Walsteijn en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 mei 2012.