ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7003

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.056.307 T2
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de EU-Bewijsverordening in civiele procedures met betrekking tot getuigenverhoor

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de toepassing van de EU-Bewijsverordening in een civiele procedure. De zaak betreft een hoger beroep van de vennootschap [X.] GROUP B.V. tegen de vennootschap Castalia Foods S.L. over de vraag of getuigen uit Spanje kunnen worden gehoord in Nederland. Castalia heeft verzocht om vier getuigen te horen, waarvan drie in Spanje wonen. Het hof overweegt dat het horen van deze getuigen door drie verschillende rechters uit twee EU-lidstaten onnodig omslachtig en niet proceseconomisch is. Het hof wijst erop dat de getuigen niet hebben aangetoond dat zij niet naar Nederland kunnen reizen. Het hof besluit dat het verzoek om toepassing van de Bewijsverordening niet wordt ingediend bij de Spaanse rechters, en dat het getuigenverhoor in Nederland zal plaatsvinden. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het vaststellen van verhinderdata voor het getuigenverhoor. Het hof benadrukt dat Castalia zorg moet dragen voor een beëdigde tolk voor de Spaanse getuigen. De uitspraak van de Hoge Raad over de Bewijsverordening wordt ook in overweging genomen, waarbij het hof concludeert dat de nationale procesregels kunnen worden toegepast voor het horen van getuigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.056.307
arrest van de achtste kamer van 29 mei 2012
in de zaak van
[X.] GROUP B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
advocaat: mr. R.B.J.M. van der Linden,
tegen:
de vennootschap naar Spaans recht CASTALIA FOODS S.L.,
gevestigd te [vestigingsplaats], Navarra (Spanje),
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
advocaat: mr. A.L. Stegeman,
in vervolg op het tussenarrest van 25 oktober 2011 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo onder zaak/ rolnummer 232662 \ CV EXPL 09-323 gewezen vonnis van 14 oktober 2009.
6. Het tussenarrest van 25 oktober 2011.
Bij genoemd arrest is Castalia in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag welke getuigen Castalia in het kader van de in rechtsoverwegingen 4.26. en 4.27. van het tussenarrest aangekondigde bewijsopdracht, zal willen doen horen, zo mogelijk reeds onder overlegging van een schriftelijke verklaring van deze getuigen, en tevens zich uit te laten over de vraag of daarbij de Bewijsverordening (EG/1206/2001) naar het oordeel van [appellante] (hof: bedoeld is Castalia), dit in verband met de (mogelijke) woonplaats van bedoelde getuigen, dient te worden benut. Tevens is bepaald dat ten aanzien van de nader over te leggen stukken en het al dan niet benutten van de Bewijsverordening [appellante] bij antwoordconclusie zal mogen reageren, en is iedere verdere beslissing aangehouden.
7. Het verdere verloop van de procedure
7.1. In het kader van de hierboven geduide gelegenheid heeft Castalia bij akte van 17 januari 2012 laten weten dat zij vier getuigen wenst te laten horen, te weten de heer [getuige sub 1.] wonende te [woonplaats], Nederland; de heer [getuige sub 2.], wonende te [woonplaats A.], Spanje en de heren [getuige sub 3.] en [getuige sub 4.], beiden wonende te [woonplaats B.], Spanje.
Ten aanzien van de laatste drie getuigen heeft Castalia laten weten dat deze getuigen voor een – niet nader omschreven of geduid – “Spaans gerecht” wensen te worden gehoord. Castalia heeft geen schriftelijke verklaringen van de genoemde getuigen overgelegd.
7.2. [appellante] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen antwoordakte ingediend.
7.3. Vervolgens hebben partijen de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. In het procesdossier van Castalia ontbreekt het tussenarrest van 25 oktober 2011.
8. De verdere beoordeling
8.1. Het hof zal thans, op basis van hetgeen Castalia over het (mogelijk) benutten van de Bewijsverordening heeft opgemerkt, eerst op dat punt een beslissing nemen. Castalia heeft - aldus begrijpt het hof - aangegeven dat zij ten aanzien van drie getuigen wenst dat het hof een verzoek doet als bedoeld in artikel 2 van de Bewijsverordening. Castalia heeft zich hierbij niet uitgelaten omtrent de vraag in welke taal dit verzoek zal dienen te worden gedaan en zich evenmin uitgelaten aan welke Spaanse rechter een verzoek dient te worden gedaan.
8.2. Raadpleging van het onderdeel “Bewijsopname” van de Europese Justitiële Atlas voor Burgerlijke Zaken, hierna de Juridische Atlas (www.ec.europa.eu/justice_home/judicialatlascivil/html/te_), horend bij het Europees Justitieel netwerk voor burgerlijke en handelszaken (www.ec.europa.eu/civiljustice/indexnl_htm) heeft het hof voorshands het volgende geleerd.
8.2.1. Verzoeken uit hoofde van de Bewijsverordening kunnen in Spanje slechts in de Spaanse taal of de Portugese taal worden ingediend, aldus een in het kader van artikel 5 van de Bewijsverordening door Spanje afgelegde verklaring.
In beginsel zou op de voet van artikel 12a van de Uitvoeringswet EG-Bewijsverordening (Stb. 2994, 258 en Stb. 2005,455, hierna UW Bewijs-Vo) in dit verband aan Castalia kunnen worden opgedragen zorg te dragen voor een door een beëdigd vertaler vervaardigde vertaling van nader aan te geven stukken zoals bijvoorbeeld het tussenarrest van 25 oktober 2011 en dit tussenarrest.
8.2.2. Uit de middels de Juridische Atlas te raadplegen handleiding “Spanje” blijkt dat de bevoegde gerechten in het kader van artikel 2 lid 2 van de Bewijsverordening in Spanje de gerechten in eerste aanleg in ieder gerechtelijk arrondissement (“partido judicial”), geheten Juzgados de Primera Instancia, zijn. Toewijzing – en naar het hof begrijpt uitvoering - van een verzoek geschiedt door de desbetreffende Juzgado Decano.
8.2.3. Zowel gebruik van de zoekfunctie van de Juridische Atlas als raadpleging van de bij de handleiding gevoegde tabel (p. 27 juncto 43) leert allereerst dat ten aanzien van de getuige woonachtig in [woonplaats A.], Navarra, behorend tot de gemeente Aranguren, de Juzgado Decano van het Partido Judicial Aoiz te 31430 Aoiz bevoegd is.
8.2.4. Zowel gebruik van de zoekfunctie van de Juridische Atlas als raadpleging van de bij de handleiding gevoegde tabel (p. 27 juncto 331) leert vervolgens dat ten aanzien van de getuigen woonachtig in [woonplaats B.], de Juzgado Decano van het Partido Judicial Calahorra te 26500 Calahorra bevoegd is.
8.2.5. Het bovenstaande betekent voorshands dat gebruikmaking van de Bewijsverordening leidt tot het indienen van twee verschillende verzoeken, naast het horen door het hof zelf van de in Nederland woonachtige getuige. Dat ten aanzien van de in Spanje in te dienen verzoeken een vergelijkbare regeling geldt als in artikel 2 lid 2 UW Bewijs-Vo opgenomen - te weten dat een verzoek ten aanzien van een getuigenverhoor kan worden gedaan aan de rechtbank binnen welks gebied het grootste aantal getuigen woonachtig zijn, althans dat indien de uitvoering van het verzoek in verschillende rechtsgebieden moet plaatsvinden, elk van de rechtbanken van deze rechtsgebieden bevoegd is het verzoek in zijn geheel uit te voeren – is gesteld noch gebleken. Ook ambtshalve heeft het hof voorshands een dergelijke regeling niet kunnen ontwaren.
8.2.6. Het in het kader van het horen van vier getuigen betrekken van drie verschillende rechters uit twee verschillende EU-lidstaten acht het hof onnodig omslachtig, niet proceseconomisch en evenmin wenselijk voor een deugdelijke weging van de afgelegde verklaringen. Dat de in Spanje woonachtige getuigen niet in staat zouden zijn naar Nederland te reizen is bovendien gesteld noch gebleken.
Het hof zal dan ook thans geen verzoek indienen gebaseerd op de Bewijsverordening bij de respectieve bevoegde Spaanse rechters. Het hof acht zich hier voorshands ook niet toe gehouden, mede gezien de tekst van artikel 176 lid 1 Rv, alsook gezien HR 1 april 2011, LJN BP3048. In deze uitspraak heeft de Hoge Raad weliswaar een prejudiciële vraag - bij het Hof in behandeling onder nummer C 170/11 sinds 7 april 2011 - gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna Hof van Justitie EU) over het al dan niet dwingende karakter van de Bewijsverordening. Maar in rechtsoverweging 3.4.3. van zijn arrest heeft de Hoge Raad aangegeven dat hij vooralsnog van oordeel is “dat de vraag aldus moet worden beantwoord dat de rechter die een in een andere lidstaat woonachtige getuige wenst te horen voor deze vorm van bewijsverkrijging geen gebruik behoeft te maken van de door de EG-Bewijsverordening in het leven geroepen methoden, maar bevoegd is gebruik te maken van de methoden voorzien in zijn eigen nationale procesrecht, en aldus de getuige kan doen oproepen voor hem te verschijnen, met als eventueel gevolg dat bij niet-verschijning van de getuige daaraan de consequenties worden verbonden die zijn toegestaan door het nationale procesrecht van deze rechter.”.
Het feit dat het Belgische Hof van Cassatie eveneens een prejudiciële vraag heeft gesteld (C 332/11 sinds 30 juni 2011) over de exclusieve werking van de Bewijsverordening doet naar het oordeel van het hof niet af aan de voorlopige beantwoording door de Hoge Raad.
Het door Castalia gewenste getuigenverhoor zal dan ook integraal voor een door dit hof aan te wijzen raadsheer - commissaris in Nederland en in de Nederlandse taal worden gehouden.
8.3.1. Het hof zal dan ook thans aan Castalia de in rechtsoverweging 4.26 van het tussenarrest van 25 oktober 2011 reeds aangekondigde bewijsopdracht geven.
8.3.2. De zaak zal worden verwezen naar de rol, waarbij Castalia en [appellante] ieder de gelegenheid zal worden gegeven zich bij gelijktijdige akte uit te laten over verhinderdata in de maanden juli, augustus en september 2012 en wel op maandagen, woensdagen en donderdagen ten behoeve van het getuigenverhoor van de door Castalia opgegeven getuigen. Het hof wijst Castalia erop – ongetwijfeld ten overvloede - dat zij tevens zorg dient te dragen voor een beëdigde tolk ten behoeve van het horen van de getuigen uit [woonplaats B.].
8.3.3. Castalia mag desgewenst bij akte aangeven de uitspraak van het Hof van Justitie EU in de zaak C 170/11 te willen afwachten. [appellante] zal vervolgens bij antwoordakte hierop mogen reageren. Het hof zal vervolgens alsdan beslissen of de zaak in afwachting van die uitspraak naar de slaaprol zal worden verwezen. Indien de zaak naar de slaaprol wordt verwezen zal na het beschikbaar komen van de uitspraak van het Hof van Justitie EU in de zaak C 170/11 en/of 332/11 allereerst Castalia en vervolgens [appellante] de gelegenheid krijgen zich daarover uit te laten.
8.4. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden
5. De uitspraak
Het hof:
laat Castalia toe feiten en omstandigheden te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat:
1/ tussen Castalia en [appellante] is afgesproken dat [getuige sub 2.] bij een project voor Champra zou gaan functioneren als supervisor en dat Castalia daarvoor € 60,= per uur zou ontvangen, en dat door Castalia (in de persoon van de heer [getuige sub 2.]) in dat kader 250 uren aan werkzaamheden zijn verricht;
2/ € 60,= per uur een redelijke vergoeding is voor de door Castalia verrichte werkzaamheden;
bepaalt, nu Castalia bewijs door vier reeds opgegeven getuigen wil leveren, dat deze getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. R.R.M. de Moor als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 12 juni 2012 voor gelijktijdige akte van [appellante] en Castalia ter opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuigen op maandagen, woensdagen en donderdagen in de maanden juli, augustus en september 2012;
bepaalt dat de advocaat van Castalia bij zijn opgave op genoemde roldatum een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van Castalia tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen - indien afwijkend van de reeds verstrekte informatie - zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
bepaalt dat Castalia desgewenst ook bij akte op 12 juni 2012 kan aangeven de uitspraak van het Hof van Justtie EU als in overweging 8.3.3. van dit arrest bedoeld te willen afwachten;
bepaalt dat indien Castalia een dergelijke akte neemt [appellante] de gelegenheid zal krijgen hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Aarts, E.A.G.M. Waaijers en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 mei 2012.