ECLI:NL:GHSHE:2012:BW6104

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.101.674-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de Raad voor de Kinderbescherming in hoger beroep tegen adoptiebeschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 11 november 2011, waarin de Russische adoptie van een minderjarige door een echtpaar werd erkend. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door mr. H. Werger en mr. K. Nabibaks, stelde dat de erkenning van de adoptie in strijd was met de Nederlandse openbare orde, omdat de man en de vrouw de Nederlandse adoptieprocedure hadden genegeerd en de Russische rechtbank niet op de hoogte was gesteld van relevante informatie. De man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaat mr. F.J.P. Baur, voerden aan dat de Raad niet-ontvankelijk was in zijn beroep, omdat hij geen belanghebbende was in deze zaak. Het hof oordeelde dat de Raad, optredend in zijn functie, niet als belanghebbende kon worden aangemerkt volgens artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof concludeerde dat de Raad niet in hoger beroep kon komen tegen de beschikking van de rechtbank, en verklaarde de Raad niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep. Deze uitspraak benadrukt de rol van de Raad voor de Kinderbescherming en de voorwaarden waaronder deze kan optreden in juridische procedures.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 16 mei 2012
Zaaknummer: HV 200.101.674/01
Zaaknummer eerste aanleg: 219549 / FA RK 10-5769
in de zaak in hoger beroep van:
Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Midden- en West Brabant, locatie Breda,
appellant,
hierna te noemen: de raad,
tegen
[X.],
wonende te [woonplaats],
en
[Y.],
wonende te [woonplaats], Rusland,
verweerders,
hierna te noemen: de man en de vrouw,
advocaat: mr. F.J.P. Baur.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 november 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 februari 2012, heeft de raad verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de constatering dat de Russische adoptie door de man en de vrouw van [kind] van rechtswege moet worden erkend.
2.2. Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 22 maart 2012, hebben de man en de vrouw verzocht:
- uit te spreken dat het beroepschrift van de raad in strijd is met de openbare orde en goede zeden en een aan een overheidsorgaan gelieerde rechtspersoon onwaardig;
- primair de raad in zijn beroep niet-ontvankelijk te verklaren;
- subsidiair het beroep van de raad af te wijzen;
- de raad te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.2.1. De advocaat-generaal heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 april 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de raad, vertegenwoordigd door mr. H. Werger en mr. K. Nabibaks;
- de man en de vrouw, bijgestaan door mr. Baur.
2.3.1. De advocaat-generaal is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
3. De beoordeling
3.1. Op 23 januari 2003 zijn de man en de vrouw in Geldrop-Mierlo met elkaar in het huwelijk getreden. De vrouw heeft de Nederlandse en Russische nationaliteit, de man alleen de Nederlandse.
3.2. Op [geboortedatum] 2006 is te [geboorteplaats 1.] (Rusland) uit [biologische moeder] geboren [minderjarige]. De vader is onbekend. Blijkens de adoptiebeschikking van 26 januari 2009 van de rechtbank te Novosibirsk is bij besluit van 5 juni 2008 van de rechtbank van het Altaische rayon de biologische moeder uit het ouderlijk gezag ontzet. Uit voornoemde adoptiebeschikking blijkt verder dat sinds 10 september 2008 de vrouw als voogd over de minderjarige is benoemd en zij het kind ook feitelijk heeft verzorgd en opgevoed. Na onderzoek door het gezags- en voogdijorgaan van de woonplaats van het kind naar de woon-, werk- en leefomstandigheden van de vrouw is gebleken dat adoptie van de minderjarige door de vrouw in het belang van het kind moet worden geacht. Bij voornoemde adoptiebeschikking van 26 januari 2009 is de vrouw naar Russisch recht tot adoptieouder over de minderjarige benoemd. De naam van de minderjarige [minderjarige] is bij die zelfde beschikking gewijzigd in: [achternaam minderjarige] (achternaam) [voornamen minderjarige] en de geboorteplaats is gewijzigd van [geboorteplaats 1.], Deelrepubliek Chakasija van de Russische Federatie in [geboorteplaats 2.] Novosibirskaja oblast, Rusland.
3.3. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, overwogen dat de Russische adoptiebeschikking van 26 januari 2009 in Nederland van rechtswege wordt erkend.
3.4. De raad kan zich met deze overweging niet verenigen en is daarom in hoger beroep gekomen.
3.5. De raad voert - kort samengevat - aan dat de erkenning van de Russische adoptiebeschikking van rechtswege dient te worden onthouden nu er sprake is van (één van) de genoemde uitzonderingen van artikel 6 lid 2 Wet Conflictenrecht Adoptie (sinds 1 januari 2012 artikel 10:108 lid 2 BW). De raad is van mening dat de man en de vrouw de uitkomsten van de Nederlandse adoptieprocedure willens en wetens naast zich neer hebben gelegd en op zoek zijn gegaan naar alternatieven om alsnog een kind te krijgen. Hoewel de vrouw formeel een procedure zoals gevolgd in Rusland kan en mag opstarten, acht de raad in dit geval het erkennen van de adoptie in strijd met de Nederlandse openbare orde nu de minister van justitie bij besluit van 24 augustus 2007 de door de man en de vrouw gevraagde beginseltoestemming voor adoptie heeft geweigerd. Voorts stelt de raad dat de Russische rechtbank niet op de hoogte is gesteld van relevante gegevens. Volgens de raad heeft de vrouw haar huwelijk met de man verzwegen, alsook haar plan om met het kind naar Nederland te vertrekken. Evenmin heeft de vrouw kenbaar gemaakt dat zij geen toestemming had van de Nederlandse autoriteiten om een buitenlands kind te adopteren, aldus de raad. Tot slot stelt de raad dat ook de rechtbank niet op de hoogte was van alle relevante informatie, nu uit GBA gegevens blijkt dat de vrouw sinds 22 februari 2010 weer in Nederland is ingeschreven.
3.6. De man en de vrouw voeren - kort samengevat - aan dat de raad niet in zijn beroep kan worden ontvangen, nu de raad geen belanghebbende is in deze zaak. Voorts stellen de man en de vrouw zich op het standpunt dat het ontvangen van een afschrift van de bestreden beschikking, de raad geen legitimatie geeft voor het instellen van hoger beroep. Tot slot betwisten de man en de vrouw de stellingen van de raad. Volgens de man en de vrouw bedient de raad zich van volstrekt onjuiste en suggestieve informatie.
Ontvankelijkheid
3.7. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het door de raad ingestelde hoger beroep overweegt het hof als volgt.
3.8. Anders dan de raad heeft gesteld, is het hof van oordeel dat de raad in onderhavige procedure geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 798 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De raad treedt op in zijn functie als bedoeld in artikel 810 Rv. Het feit dat artikel 810 Rv een aparte regeling geeft voor de raad, waarin de toezending van een afschrift van het verzoekschrift in zaken van minderjarigen is geregeld, alsmede het feit dat in artikel 805 lid 1 Rv apart wordt vermeld dat de griffier een afschrift van de beschikking stuurt aan de raad in zaken betreffende minderjarigen en herroeping adoptie, onderstreept dat oordeel. Nu de raad noch verzoeker noch belanghebbende is, is het voor de raad niet mogelijk om in hoger beroep te komen tegen de beschikking waarvan beroep. Hetgeen de raad voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
3.9. Gelet op het vorenstaande zal het hof de raad niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
4. De beslissing
Het hof:
verklaart de raad niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 november 2011.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.E.M. Renckens, E.L. Schaafsma-Beversluis en M.L.F.J. Schyns en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2012.