4.2. Het gaat in dit geding om het volgende.
(a) Tussen DRU en [appellante] bestaat en bestond in 2005 een samenwerkingsovereenkomst (productie A bij memorie van antwoord) op grond waarvan [appellante] gehouden was het complete leveringsprogramma van het showroomconcept van DRU uitsluitend rechtstreeks bij DRU in te kopen.
(b) Op 8 december 2005 is door werknemers van [appellante]een sfeergashaard type Venteo (verder: haard), merk DRU, geïnstalleerd in de woning van [X.], verzekerde van Aegon. Deze haard was tevoren door DRU aan [appellante] verkocht en geleverd en vervolgens door [appellante]verkocht en geleverd aan [X.].
(c) In het installatievoorschrift (productie 4 bij memorie van grieven) is onder meer opgenomen:
"( ) Aansluiten
Dit toestel dient te worden aangesloten door een bevoegd gasinstallateur.
( )
Belangrijk
- Zorg ervoor dat evt. overgordijnen of andere brandbare materialen minstens 50 cm van het toestel verwijderd zijn. ( )
- Het toestel dient door een erkend gasinstallateur geïnstalleerd te worden. ( )
Plaatsen van het toestel
Het toestel is ontworpen om strak in te bouwen in een nieuw te bouwen boezem van onbrandbaar en hittebestendig materiaal eventueel met sierschouw.
( ) Let op dat er voldoende ruimte is voor de diepte van het Toestel (350 mm). Achter het toestel moet minimaal een ruimte zijn van 0.5 cm. ( ) Houd in de boezem enige ruimte rondom het toestel zodat de warmte weg kan."
(d) Op 10 december 2005 is brand uitgebroken in de woning van [X.] ter plaatse van de gashaard. De als gevolg hiervan ontstane schade is door Aegon aan [X.] vergoed.
(e) Op 12 en/of 13 december 2005 is in de woning en aan de haard onderzoek verricht door I-tek B.V. (in opdracht van Aegon) respectievelijk Biesboer Expertise B.V. (in opdracht van [appellante]).
(f) In het rapport van I-tek d.d. 3 februari 2006 (productie 1 bij memorie van grieven) is als conclusie opgenomen:
"Gezien het vorenstaande kan worden gesteld, dat de brand in het risico-adres is ontstaan door de sfeergashaard die door [appellante] is geleverd en geplaatst. Ten gevolge van het feit dat de zogenaamde verbrandingskamer fabrieksmatig scheef in de luchtkast was aangebracht, stak de achterzijde van deze kamer enigszins uit ten opzichte van de afstandshouder. Hierdoor was de achterzijde strak tegen de gipswand aangebracht.
Ten gevolge van de zeer hoge temperaturen in de verbrandingskamer zal de enkelwandige metalen achterwand van de verbrandingskamer ook deze hoge temperatuur hebben aangenomen, waarbij zeer zeker sprake zal zijn geweest van een temperatuur gelegen rond 300 °C en mogelijk nog hoger.
Ten gevolge van de hoge temperatuur van de achterwand zullen ten gevolge van warmtegeleiding de gipsplaten deze temperatuur ook hebben aangenomen, omdat immers met zekerheid is vastgesteld, dat de achterwand van de verbrandingskamer strak tegen de gipswand aangebracht is geweest.
Ten gevolge van de hoge temperatuur die de gipsplaat heeft aangenomen zijn op enig moment de vurenhouten balken van de skeletconstructie tot ontbranding gekomen. De ontbrandingstemperatuur van vurenhout is namelijk gelegen tussen 250 °C en 300 °C.
Met betrekking tot de door medewerkers van [appellante]gemonteerde boezem kan worden gesteld, dat men zich kennelijk aan de installatievoorschriften heeft gehouden met betrekking tot het gebruikte onbrandbare materiaal. Hierbij dient tevens nog te worden opgemerkt, dat in de installatievoorschriften geen voorschriften zijn opgenomen met betrekking tot de achterzijde van de boezem en/of de wand, waartegen een dergelijke haard geplaatst kan/mag worden.
In hoeverre hiervoor DRU, de fabrikant van de betreffende haard en/of [appellante] ( ) aansprakelijk kan worden gesteld wordt ter beoordeling aan opdrachtgever overgelaten."
(g) In het in opdracht van [appellante]opgemaakte rapport van Biesboer d.d.
20 februari 2006 (productie 2 bij memorie van grieven) is aan het slot van de samenvatting en conclusie opgenomen:
"Resumerend wordt dan ook gesteld, dat de brand het gevolg is van warmtestraling in de achter de haard gelegen wand. Dit [is] het gevolg van de scheefstand van de verbrandingskamer in de sfeerhaard in combinatie met de niet onbrandbare en hittebestendige achterwand. Uit het installatievoorschriften van onderhavige sfeerhaard blijkt niet dat de wand waarvoor de sfeerhaard wordt geplaatst deel uitmaakt van de in het voorschrift genoemde boezem van onbrandbare en hittebestendige materialen."
(h) In opdracht van ING Insurance Brokers, de verzekeraar van DRU, is door Cunningham Lindsey Nederland B.V. in een brief van 12 april 2007 (productie 3 bij memorie van grieven) aan die verzekeraar onder meer bericht:
"( ) 5. De verwijten aan het adres van verzekerde zijn dus tweeledig: de haard was kwalitatief niet in orde en het installatievoorschrift was onduidelijk. Hieronder zullen wij op deze verwijten ingaan, waarbij wij de inhoud van de rapportages van I-tek en Biesboer bij u bekend veronderstellen, zodat wij kunnen volstaan met een beoordeling van de in deze rapportages weergegeven bevindingen en conclusies. ( )
20. Wij komen op grond van ons onderzoek tot de conclusie dat de brand uitsluitend te wijten is aan een ondeskundige installatie van de sfeerhaard, bestaande uit het gebruik van een haard waarvan bekend was dat deze een afwijkende stand van de verbrandingskamer had, waardoor deze dichterbij en scheef ten opzichte van de achterwand stond, alsmede de montage van deze haard tegen een achterwand die niet hittebestendig en brandwerend was. Naar onze mening is overigens deze laatste factor primair, hetgeen betekent dat we het niet uitgesloten achten dat er ook brand zou zijn ontstaan indien de verbrandingskamer van de haard niet scheef zou hebben gezeten ten opzichte van de luchtkamer."
(i) DRU is op 20 oktober 2006 aansprakelijk gesteld door Aegon. Namens [appellante] is DRU bij brief van 28 februari 2007 aansprakelijk gesteld door Fortis ASR Schadeverzekering N.V. Deze aansprakelijkstelling is door de verzekeraar van DRU afgewezen. De verzekeraar van [appellante], Fortis ASR heeft bij brief van
8 maart 2007 (productie 13 bij bijlage A bij de dagvaarding in eerste aanleg) eveneens aansprakelijkheid van [appellante]afgewezen.
(j) Naar aanleiding van de brand in de woning van [X.] heeft DRU (zoals door haar tijdens de pleidooi zitting in hoger beroep is meegedeeld) een oranjegekleurd inlegvel aan het installatievoorschrift toegevoegd met als opschrift "handreiking voor de bouw van een veilige boezem" (productie 5 bij memorie van grieven). Daarin is onder meer opgenomen:
"Veilige bouw van een boezem
– Maak de boezem zelf van brandvrij materiaal als promatectplaat, Ytongblokken, metselwerk, Viproplaat, etc. ( )
Veilige bouw van de achterwand van de boezem
– Zorg dat de achterwand van brandvrij materiaal is en thermisch voldoende geïsoleerd naar achterliggend brandbaar materiaal. ( )
Materialen die absoluut niet gebruikt mogen worden zijn bijvoorbeeld:
Fermacellplaat
Gipsplaat
Hout ( )"