14.5.De advocaat van Reaal heeft in een brief van 23 augustus 2011 aan de deskundige Trompenaars verzocht nader in te gaan op de rapporten van de neurologen [neuroloog sub 2.] en [neuroloog sub 1.] en in het bijzonder op hun constatering omtrent discrepante bevindingen.
Trompenaars heeft daarop in zijn brief van 1 oktober 2011, die aan het deskundigenrapport is gehecht, zeer uitvoerig geantwoord.
Kort samengevat houdt zijn reactie het volgende in.
Vóór het ongeval was [appellant] niet bekend met de lichamelijke klachten die hij na het ongeval vertoonde. De controle-arts [controle-arts] van Reaal en de neurologen [neuroloog sub 3.] en [neuroloog sub 4.] (prods. 3 en 8 bij inleidende dagvaarding en prod. 1b bij conclusie na deskundigenbericht van 12 april 2006) legden een verband tussen de lichamelijke klachten van [appellant] (kneuzingen van rug, ribben en hoofd, pijnlijke nek, tintelingen aan de arm, suizen, verminderde eetlust, misselijkheid) en de aanrijding. Ook [neuroloog sub 2.]
(rapport 17 april 2001) heeft een verband gelegd tussen de lichamelijke klachten van [appellant] (vermoeidheid, hoofdpijn, nekpijn) en de aanrijding, al vindt [neuroloog sub 2.] de door [appellant] aangegeven beperkingen niet aannemelijk. [neuroloog sub 1.] (deskundigenrapport 16 december 2005) komt tot een soortgelijke conclusie als [neuroloog sub 2.], namelijk dat de door hen vastgestelde lichamelijke klachten van [appellant] als ongevalsgevolg moeten worden beschouwd, die volgens hen echter niet vanuit een neurologische afwijking verklaard kunnen worden. Verder wijst Trompenaars op de bevindingen van de psychologen [psycholoog sub 1.], [psycholoog sub 2.] (productie 1c bij conclusie na deskundigenbericht van 12 april 2006) en [psycholoog sub 3.] en de psychiater [psychiater] (prod. 1a bij mvgr), inhoudend dat de depressieve en angstklachten rond 2002/2003 zijn ontstaan en gezien kunnen worden als een reactie van [appellant] op het geleden verlies en de onzekerheid over zijn lichamelijke situatie, terwijl deze klachten de pijn- en cognitieve klachten weer verergeren; de lichamelijke klachten belemmeren [appellant] in zijn dagelijks functioneren, als gevolg waarvan [appellant] depressieve klachten heeft ontwikkeld.
Trompenaars leidt uit deze informatie af dat al deze deskundigen een verband leggen tussen de klachten van [appellant] en het ongeval. Dat verband acht Trompenaars dan ook zeer aannemelijk.
Vervolgens werpt Trompenaars de vraag op hoe dan het ontstaan en blijven voortbestaan van de klachten van [appellant] verklaard kunnen worden, mede gezien het oordeel van het hof dat een post whiplash syndroom of een andere neurologische afwijking niet is komen vast te staan (r.o. 4.5.4 arrest 7 oktober 2008). Trompenaars verklaart dit aldus, dat [appellant] toen zijn aanvankelijke lichamelijke klachten hardnekkig bleken en zelfs verergerden, in een situatie kwam waardoor hij de regie over zijn leven begon te verliezen en waarmee hij totaal niet uit de voeten kon en kan. Dit moet [appellant], gelet op de persoon die hij is, heel veel spanningen, emoties en frustraties hebben bezorgd, die zich bij hem opstapelden en hebben geleid tot klachten van angst en depressiviteit, waarbij de spanningen zich vervolgens ook weer tot lichamelijke klachten kunnen vertalen (somatiseren). Dit blijkt ook uit door [klinisch-psycholoog] afgenomen tests, waarbij [appellant] hoog scoorde op ernstige en langdurige depressieve problematiek met sterke neiging tot somatisatie van klachten. Zo ontstaat in de loop der tijd een vicieuze cirkel die tot op heden voortduurt. Dit proces biedt volgens Trompenaars een adequate verklaring voor het ontstaan en in stand blijven van de lichamelijke klachten van [appellant] en voor het feit dat daarnaast ook een reactieve depressie is ontstaan. Dit is niet in strijd met de vaststelling door het hof in r.o. 4.5.4 (arrest 7 oktober 2008) dat een neurologische stoornis niet wordt aangenomen.
Trompenaars vermeldt voorts dat in het onderzoek (van [klinisch-psycholoog] ) nadrukkelijk aandacht is besteed aan de symptoomvaliditeit en dat daarin is geconcludeerd:
De klachtpresentatie van betrokkene is authentiek; in het onderzoek ten aanzien van de symptoomvaliditeit werden geen aanwijzingen voor maligneren gevonden in het daarvoor gebruikte specifieke testmateriaal. De soms lage resultaten op de neuropsychologische screening passen voor het belangrijkste deel binnen het forse depressieve beeld waaraan betrokkene lijdt.