In het kader van een af te dekken achterstand in de crediteurenpositie van de onderneming van [appellant sub 1] heeft [de directeur van OSG] aan [appellant sub 1] een bedrag van € 110.000,-- geleend.
Tussen [de directeur van OSG] en [appellant sub 1] is (november/december 2010, begin 2011) gesproken over een mogelijke samenwerkingsvorm van hen beiden in een nog op te richten Orthopedische Schoentechniek B.V. Tot een daadwerkelijke gezamenlijke oprichting van een B.V. heeft dit echter niet geleid.
Vanaf 1 december 2010 heeft [appellant sub 1] in het bedrijfspand van [de directeur van OSG], aan de [straat] [huisnummer] te [plaats 2], werkzaamheden verricht. [appellant sub 1] heeft daartoe zijn machines, klantenbestanden, schoenen, leesten en overige zakelijke benodigdheden overgebracht van [plaats 1] naar [plaats 2]. Ook heeft hij zijn zogenaamde AGB-code ter beschikking gesteld teneinde door [appellant sub 1] verrichte werkzaamheden bij de zorgverzekeraars, die aan [appellant sub 1] uitkeerden, te kunnen declareren.
Op 17 december 2010 heeft [de directeur van OSG] (zonder [appellant sub 1]) de besloten vennootschap OSG (hierna steeds OSG) opgericht.
Op 21 maart 2011 heeft [appellant sub 1] een arbeidsovereenkomst met [de directeur van OSG], als vertegenwoordiger van OSG, ondertekend, waarin vermeld staat dat de werknemer per 1 december 2010 in dienst treedt van de werkgever.
In deze overeenkomst is een concurrentiebeding opgenomen.
Artikel 6 van de arbeidsovereenkomst houdt onder meer in:
"(…)
2. De werknemer verbindt zich gedurende de looptijd van de dienstbetrekking voor geen andere werkgever of opdrachtgever buiten de groep van ondernemingen waarvan de van werkgever deel uitmaakt, werkzaam te zullen zijn, noch direct noch indirect, en zich te zullen onthouden van het uitoefenen van enige op het verkrijgen van inkomen of voordeel gerichte werkzaamheden of nevenwerkzaamheden, een en ander tenzij van de werkgever ter zake vooraf schriftelijke toestemming is verkregen.
3. Het is de werknemer verboden tijdens de arbeidsovereenkomst en binnen een tijdvak van één jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst binnen een kring met werkgever als middelpunt en met een straal van 50 km in enigerlei vorm werkzaam te zijn bij een bedrijf gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van werkgever, hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook te hebben, tenzij de werknemer daartoe voorafgaande schriftelijke toestemming van werkgever heeft gekregen, aan welke toestemming werkgever voorwaarden kan verbinden.
(…)".
Op 25 maart 2011 heeft [appellant sub 1] de goederen die hij in december 2010 had overgebracht van [plaats 1] naar [plaats 2] opgehaald bij het bedrijfspand van [de directeur van OSG] ("inmiddels OSG") en weer teruggebracht naar [plaats 1].
Op 26 maart 2011 heeft [de directeur van OSG], namens OSG, [appellant sub 1] op staande voet ontslagen.
De ontslagbrief van 26 maart 2011 houdt onder meer het navolgende in:
"Geachte heer [appellant sub 1],
Met dit schrijven delen wij u mee dat u met onmiddellijke ingang op staande voet bent ontslagen.
De dringende reden voor dit ontslag is diefstal.
De hierboven omschreven feiten en omstandigheden vormen een dringende reden in de zin van artikel 7:678 BW op grond waarvan wij uw arbeidsovereenkomst per direct beëindigd hebben.
(…)".
Bij brief van 25 mei 2011 van de toenmalige raadsman van [appellant sub 1] aan OSG heeft [appellant sub 1] allereerst de arbeidsovereenkomst buitengerechtelijk vernietigd en is voorts onder meer meegedeeld dat, voor het geval een rechtsgeldige arbeidsovereenkomst tussen partijen zou (hebben) bestaan, [appellant sub 1] in het ontslag berust en aanspraak maakt op schadevergoeding wegens kennelijk onredelijke beëindiging en tevens onregelmatige opzegging.