ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5184

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002301-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overtredingen van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten met betrekking tot afvalstoffenbeheer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, een rechtspersoon, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk overtreden van milieuregels met betrekking tot de opslag van afvalstoffen. De advocaat-generaal had gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zou vernietigen en de verdachte zou veroordelen tot een geldboete van € 5000, waarvan € 2500 voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor vrijspraak en stelde dat er sprake was van overmacht en een vertrouwensbeginsel ten aanzien van de gemeente Bladel, die volgens hen een situatie had gecreëerd waarin de verdachte erop mocht vertrouwen dat hun activiteiten gedoogd zouden worden.

Het hof heeft het beroep op overmacht en het vertrouwensbeginsel verworpen. Het hof oordeelde dat de verdachte, ongeacht de opstelling van de gemeente, verantwoordelijk was voor de naleving van de milieuregels. De verdachte had de opslag van afvalstoffen niet in overeenstemming gebracht met de geldende wetgeving, wat leidde tot nadelige gevolgen voor het milieu. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit had begaan, maar kon het onder 2 ten laste gelegde feit niet kwalificeren als strafbaar, omdat de nadere specificatie van de inrichting ontbrak.

Uiteindelijk vernietigde het hof het vonnis waarvan beroep en legde het de verdachte een geldboete op van € 4000, waarvan € 1500 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof benadrukte de ernst van de overtredingen en het belang van naleving van milieuregels, vooral gezien de rol van de verdachte in de afvalbranche.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-002301-10
Uitspraak : 8 mei 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige economische kamer voor strafzaken van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische kamer van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 31 mei 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-995063-09 tegen:
[verdachte v.o.f.],
statutair gevestigd te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte door haar vertegenwoordigers en haar raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van feit 1 en feit 2 zal veroordelen tot een geldboete van € 5000, waarvan € 2500 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Namens verdachte is ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde vrijspraak bepleit, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging. Ten van het onder 2 ten laste gelegde is namens verdachte ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Uiterst subsidiair is betoogd dat het hof bij een bewezenverklaring zou moeten volstaan met een schuldigverklaring zonder strafoplegging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof ten aanzien van feit 1 tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter. Bovendien kan het hof zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank ten aanzien van feit 2.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij in of omstreeks de periode van 28 november 2008 tot en met 3 december 2008 te Hapert in de gemeente Bladel, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, bedrijfsmatig of in een omvang of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was, handelingen met betrekking tot afvalstoffen heeft verricht en/of nagelaten, bestaande uit het opslaan en/of bewaren op onbeschermde, althans niet vloeistofdichte bodem en/of ondergrond en/of inzamelen of anderszins in ontvangst nemen van kabels, schroot, oude metalen, accu's en/of een of meer oliedrum(s), terwijl daardoor naar zij wist, althans redelijkerwijs had kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden, althans konden ontstaan.
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 januari 2008 tot en met 3 december 2008 te Hapert, gemeente Bladel, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [adres] gelegen inrichting voor het opslaan van afvalstoffen zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in werking heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij in de periode van 28 november 2008 tot en met 3 december 2008 te Hapert in de gemeente Bladel opzettelijk bedrijfsmatig handelingen met betrekking tot afvalstoffen heeft verricht, bestaande uit het opslaan en bewaren op onbeschermde, althans niet vloeistofdichte bodem en/of ondergrond van kabels, schroot, oude metalen, accu's en oliedrums, terwijl daardoor naar zij wist, althans redelijkerwijs had kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden, althans konden ontstaan.
2.
zij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 3 december 2008 te Hapert, gemeente Bladel, opzettelijk, zonder daartoe verleende vergunning, een in of op perceel [adres] gelegen inrichting voor het opslaan van afvalstoffen zijnde een inrichting genoemd in Categorie 28 van de bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer behorende Bijlage I, in werking heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
B.
De verdediging heeft betoogd dat het opslaan en bewaren van de afvalstoffen geen risico opleverde voor het milieu, omdat dit opslaan en bewaren geschiedde in vloeistofdichte bakken, in containers of op stelconplaten op de bodem.
C.1
Het hof overweegt te dien aanzien het volgende.
Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de afvalstoffen weliswaar niet altijd direct op de bodem waren geplaatst, maar wel onafgedekt en in de open lucht. De afvalstoffen werden daardoor blootgesteld aan de weersomstandigheden, met corrosie van het materiaal en uitspoeling naar de bodem door regenval als mogelijk gevolg. Deeltjes van geverfde en gespoten metalen, roestwater en andere stoffen konden eenvoudig rechtstreeks op en in de onbeschermde bodem of langs de bakken of containers af en tussen de stelconplaten door (er zat ruimte tussen deze platen) op en in de bodem terechtkomen en zodoende nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken.
C.2
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Strafbaarheid
D.1
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van beide feiten moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat haar een beroep op overmacht dan wel afwezigheid van alle schuld toekomt.
D.2
Het betoog van de verdediging komt erop neer dat de wijze waarop de opslag van afvalstoffen plaatsvond (feit 1) en het ontbreken van de vergunning voor die opslag (feit 2) rechtstreeks verband houdt met de opstelling van de gemeente Bladel ten opzichte van de inrichting van verdachte. De gemeente heeft door overleggen, voorstellen en toezeggingen een situatie gecreëerd waarin verdachte erop mocht vertrouwen dat de gemeente haar een passende alternatieve locatie zou aanbieden en dat haar activiteiten tot die tijd gelegitimeerd of gedoogd zouden worden. In deze situatie kon verdachte feitelijk weinig anders doen dan doorgaan op de oude voet. Investeringen op de huidige locatie zouden naar verwachting tevergeefs zijn. Een aanvraag voor een vergunning voor een vloeistofdichte vloer zou waarschijnlijk ook niet gehonoreerd worden, omdat het bedrijf van verdachte niet paste in het bestemmingsplan. In zoverre bestond er een overmachtsituatie.
D.3
De opstelling van de gemeente heeft bovendien bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat zij zich met de exploitatie van haar bedrijf en de wijze waarop zij dat deed, niet schuldig maakte aan een strafbaar feit.
E.1
Ten aanzien van feit 1 overweegt het hof het volgende.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat het bewezen verklaarde onder 1 niet in rechtstreeks verband staat met de opstelling van de gemeente ten opzichte van de inrichting van verdachte. Ongeacht of verplaatsing van het bedrijf op korte termijn voorzien was en ongeacht of de gemeente de exploitatie van het bedrijf tot die tijd gedoogde, had de verdachte de opslag van afvalstoffen voor het overige in overeenstemming moeten laten zijn met de milieuregels. Op verdachte zelf rustte de wettelijke plicht te zorgen dat de opslag plaatsvond op zodanige wijze dat mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu zouden worden uitgesloten. De medewerking van de gemeente was daarvoor niet vereist. De afvalstoffen hadden afgedekt kunnen worden en geplaatst kunnen worden op een vloeistofdichte ondergrond, bijvoorbeeld in een loods of op volledig aansluitende platen zonder doorlatende kieren. Ook voor de korte termijn waren mogelijkheden voorhanden die verdachte had kunnen en moeten aangrijpen. Van een overmachtsituatie was dan ook geen sprake.
E.2
Dat de gemeente wellicht koos voor overleg in plaats van handhaving kon in redelijkheid niet bij verdachte het vertrouwen doen ontstaan dat haar gedragingen geen strafbaar feit opleverden en/of dat de bevoegde justitiële autoriteiten niet tot een strafrechtelijke vervolging zouden overgaan.
Er zijn ook geen aanwijzingen dat het bevoegd gezag van de gemeente zich in die stellige zin heeft uitgelaten tegenover verdachte. Opslag op de wijze waarop verdachte dat deed, was niet toegestaan en dat moet voor verdachte als ondernemer in de afvalbranche duidelijk zijn geweest. De reden waarom verdachte geen vloeistofdichte vloer aanlegde was ook niet omdat zij meende dat de wijze van opslag nu op juiste wijze plaatsvond, maar omdat de investering waarschijnlijk tevergeefs zou zijn of omdat verwacht werd dat de gemeente daar geen vergunning voor zou verlenen.
Ook een beroep op het vertrouwensbeginsel komt verdachte derhalve niet toe.
E.3
Gelet op het voorgaande verwerpt het hof het verweer ten aanzien van feit 1.
E.4
Er zijn overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van feit 1 of de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van feit 1 uitsluiten.
Het feit is strafbaar en verdachte is strafbaar.
E.5
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
het opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld bij artikel 10.1, begaan door een rechtspersoon.
F.1
Ten aanzien van feit 2 overweegt het hof het volgende. Het onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde is geredigeerd naar de wettelijke bepalingen zoals die golden vóór
1 januari 2008.
F.2
Ten tijde van het ten laste gelegde - 1 januari 2008 tot en met 3 december 2008 - luidde de toepasselijke wettelijke bepalingen als volgt:
Wet milieubeheer (Wm)
Artikel 8.1
“1. Het is verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort:
a. op te richten;
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
c. in werking te hebben.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere categorieën van inrichtingen worden aangewezen, waarvoor de in het eerste lid bedoelde verboden gelden.
[…]”
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
Artikel 1.5
“De in artikel 8.1, tweede lid, van de wet bedoelde categorieën van inrichtingen worden in bijlage 1 genoemd.”
Bijlage 1. Lijst van vergunningplichtige inrichtingen
“De in artikel 8.1, eerste lid van de wet opgenomen verboden gelden voor de volgende categorieën van inrichtingen:
a. t/m kk. […]
ll. inrichtingen voor:
* verwijdering van afvalstoffen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen,
* het opslaan van meer dan 35 kubieke meter van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen niet zijnde gevaarlijke afvalstoffen, uitgezonderd:
i. ten hoogste 2.000 kubieke meter zand, grind en grond bij een landbouwinrichting voor zover deze stoffen bedoeld en geschikt zijn voor nuttige toepassing;
ii. ten hoogste 600 kubieke meter groenafval, afgedragen gewas of bloembollenafval bij een landbouwinrichting;
iii. ten hoogste 1.000 kubieke meter restproducten uit de land- en tuinbouw en de voedingsbereiding en -verwerking met euralcodes: 020103. 020304. 020501, 020601 en 020704, bij een landbouwinrichting bestemd om binnen de inrichting te worden gebruikt als diervoeder; en
iv. een maximale opslagoppervlakte van 6.000 vierkante meter voor afgedankte consumentenproducten bij een inrichting voor het voor hergebruik geschikt maken van deze producten voor zover deze producten vanuit de inrichting ter beschikking worden gesteld aan particulieren in Nederland.
[…]”
Wet op de economische delicten
Artikel 1a, aanhef en onder 1°
“Economische delicten zijn eveneens:
Overtredingen van voorschriften, gesteld bij of krachtens:
[…]
De Wet milieubeheer, […], artikel 8.1, eerste lid, […], artikel 8.1, tweede lid, in verbinding met artikel 8.1, eerste lid […].”
F.3
Vaststaat dat verdachte een inrichting voor de opslag van afvalstoffen in werking heeft gehad, zonder een daartoe verleende vergunning. In de tenlastelegging en derhalve in de bewezenverklaring ontbreekt echter de nadere aanduiding van verdachtes inrichting, zodat daaruit ook niet kan blijken of een vergunning wel vereist was. Dat was ten tijde van het ten laste gelegde immers alleen het geval als het ging om:
a) een inrichting met een gpbv-installatie (art. 8.1, eerste lid, Wm)
b) een inrichting voor de verwijdering van afvalstoffen als bedoeld in art. 1 lid 1, onder e, Richtlijn 2006/12/EG (art. 8.1, tweede lid, in verbinding met artikel 8.1, eerste lid, Wm) of;
c) een inrichting waarin meer dan 35 kubieke meter van buiten de inrichting afkomstige afvalstoffen werd opgeslagen (art. 8.1, tweede lid, in verbinding met artikel 8.1, eerste lid, Wm).
In het geval onder c) was overigens niet de gemeente Bladel, maar waren de gedeputeerde staten van de provincie Noord-Brabant het bevoegde gezag geweest voor vergunningsaangelegenheden.
F.4
Nu een nadere specificatie van de inrichting van verdachte in het bewezenverklaarde ontbreekt, kan het hof niet beoordelen of het bewezenverklaarde een strafbaar feit oplevert en, zo ja, of dat dan overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 8.1, eerste lid, Wm, of overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 8.1, tweede lid, in verbinding met artikel 8.1, eerste lid, Wm was.
F.5
Nu het hof het bewezen verklaarde onder 2 niet kan kwalificeren als een strafbaar feit, dient verdachte ter zake van dat feit te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de aard en hoedanigheid van de verdachte rechtspersoon en haar draagkracht, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof komt anders dan de rechtbank en anders dan door de advocaat-generaal gevorderd tot een veroordeling voor uitsluitend feit 1. Het hof komt ook tot oplegging van een wat lagere geldboete dan in eerste aanleg is opgelegd. In die geldboete brengt het hof echter wel het volgende tot uitdrukking.
Verdachte heeft een inrichting voor de opslag van afvalstoffen in werking gehad die niet in overeenstemming is gebracht met de geldende milieuregels. Zij heeft het zich daarbij jarenlang laten welgevallen dat de gemeente de geldende wet- en regelgeving niet handhaafde en de illegale - potentieel milieuvervuilende - situatie liet voortbestaan. Verdachte, een ondernemer in de afvalbranche, heeft zich niet bekommerd om de mogelijke nadelige gevolgen die wijze van exploitatie van zijn bedrijf voor het milieu konden hebben. Desgevraagd naar de overweging om niet te zorgen voor een vloeistofdichte vloer, verklaarde de vertegenwoordiger dat dat een zinloze investering zou zijn gelet op de ophanden zijnde verplaatsing van het bedrijf. Dit argument getuigt eens te meer van een onjuiste belangenafweging tussen bescherming van het milieu en economisch voordeel. Tegenover de gemakzuchtige houding van verdachte en de achteloze omgang met milieuvoorschriften, behoort een duidelijk signaal te staan.
Het hof legt een deel van de geldboete voorwaardelijk op. Daarmee wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Voor een schuldigverklaring zonder strafoplegging, zoals door de verdediging voorgesteld, acht het hof gelet op het voorgaande geen termen aanwezig.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24 en 51 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten en artikel 10.1 van de Wet milieubeheer, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 4.000,00 (vierduizend euro).
Bepaalt dat een gedeelte van de geldboete, groot € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. H. Harmsen, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. van den Munckhof, griffier,
en op 8 mei 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.