ECLI:NL:GHSHE:2012:BW5149

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.102.136
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep in schuldsaneringsregeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben appellanten [appellant] en [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Breda, waarin de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder tussentijds was beëindigd. De rechtbank had geoordeeld dat de appellanten niet aan hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling hadden voldaan en dat er sprake was van een bovenmatige schuld. De mondelinge behandeling in hoger beroep vond plaats op 23 april 2012, waarbij de appellanten aanwezig waren, maar hun advocaat niet. Het hof constateerde dat de appellanten in hun beroepschrift geen grieven hadden geformuleerd tegen het vonnis van de rechtbank, wat in strijd was met de vereisten van de Faillissementswet en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bovendien ontbrak een petitum in het beroepschrift, en waren de stukken uit de eerste aanleg niet bijgevoegd. Hierdoor oordeelde het hof dat het pro forma beroepschrift rechtens onmogelijk was en verklaarde het de appellanten niet-ontvankelijk in hun hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 1 mei 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 1 mei 2012
Zaaknummer: HV 200.102.136/01
Zaaknummers eerste aanleg: 11/321 R en 11/322 R
in de zaak in hoger beroep van:
[X.], en [Y.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna ook te noemen: [appellant] respectievelijk [appellante],
advocaat: mr. F.J.V.H. Stoffels.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Breda van 8 februari 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 16 februari 2012, hebben appellanten ieder voor zich verzocht om hen een termijn te gunnen voor het aanvullen van de gronden van dit (pro forma) verzoekschrift in hoger beroep.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 23 april 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord: [appellant] en [appellante]. Mr. M. van Merriënboer, hierna: de bewindvoerder, is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen. Mr. Stoffels c.q. diens kantoorgenoot is, zonder voorafgaand bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 25 januari 2012;
- de brief d.d. 20 april 2012 van de bewindvoerder;
- de brief d.d. 23 april 2012 van [casemanager schuldhulpverlening], casemanager schuldhulpverlening bij de gemeente Moerdijk.
3. De beoordeling
3.1. Bij vonnis van 18 april 2011 is ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub d Faillissementswet (Fw) ten aanzien van beide appellanten de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 10 oktober 2011 tussentijds beëindigd, nu zij één of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zijn nakomen en zij een bovenmatige schuld hebben laten ontstaan. De schuldsaneringsregeling ten aanzien van beide appellanten eindigt door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3. [appellant] en [appellante] kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. [appellant] en [appellante] hebben in hun beroepschrift het hof verzocht om hen een termijn te gunnen voor het aanvullen van de gronden van het (pro forma) beroep.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 16 februari 2012, zijn [appellant] en [appellante] in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Breda d.d. 8 februari 2012, waarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] en [appellante] is beëindigd. Uit de inhoud van dit beroepschrift is het hof gebleken dat [appellant] en [appellante] geen enkele grief hebben geformuleerd tegen het vonnis, waarvan beroep. Het hof is van oordeel dat daarmee niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 362 lid 2 Fw juncto artikel 359 juncto artikel 278 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (zie onder meer Hoge Raad 11 april 2008, LJN: BC2721) en artikel 3.2.5 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven, nu [appellant] en [appellante] binnen de hoger beroepstermijn hebben verzuimd een duidelijke omschrijving te geven van het verzoek en de gronden waarop het berust. Bovendien ontbreekt in het beroepschrift een petitum en is, reeds gelet op de aard van de procedure, een pro forma beroepschrift rechtens zonder meer al niet mogelijk. Ten overvloede stelt het hof ook nog vast dat, anders dan artikel 3.2.6 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures handels- en insolventiezaken gerechtshoven voorschrijft, door de advocaat van [appellant] en [appellante] niet de stukken uit de eerste aanleg bij het verzoekschrift zijn gevoegd noch nadien aan de griffie van het gerechtshof zijn toegezonden.
3.5.2. Dit leidt ertoe dat [appellant] en [appellante] niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in het hoger beroep.
4. De uitspraak
Het hof:
verklaart [appellant] en [appellante] niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, Th.A. Pouw en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2012.