11.1.1. [geintimeerde] was toegelaten tot het leveren van bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat op 17 juni 2008 de order is geplaatst, althans dat aan haar zodanige mededelingen zijn gedaan dat zij erop mocht vertrouwen dat tussen partijen over een opdracht overeenstemming zouden worden bereikt. In de procedure in eerste aanleg stelde [geintimeerde] zich oorspronkelijk op het standpunt dat het bewuste telefoongesprek tussen [directeur] en [facilitair manager], waarin de order zou zijn geplaatst, op woensdag 18 juni 2008 had plaatsgevonden en dat de order was gegeven op basis van de offerte van [geintimeerde] van 22 mei 2008.
Reeds bij de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft [facilitair manager] betwist dat er een telefoongesprek met haar was geweest op woensdag 18 juni 2008, omdat zij op woensdag niet werkt. In hoger beroep heeft [geintimeerde] zich vervolgens op het standpunt gesteld dat genoemd telefoongesprek op 17 juni 2008 had plaatsgevonden. De bewijsopdracht van het hof aan [geintimeerde] was op deze - gewijzigde - stelling toegesneden.
11.1.2. Als getuige gehoord heeft [directeur] over het bewuste telefoongesprek verklaard:
“Op 17 juni 2008 was ik alleen in mijn kantoor. Mevrouw [styliste] bevond zich twee kantoorkamers verder. Ik werd, volgens mij was het ‘s-ochtends, gebeld door mevrouw [facilitair manager]. Zij deelde mij mede dat zij een prettige mededeling voor mij had, en ze zei: wij gaan de order bij u plaatsen. Ze vroeg nog wel of het mogelijk was nog iets aan de prijs te doen. Ik heb tegen haar gezegd dat ik daar nog even naar zou kijken. Ik vroeg aan haar of dit nog van invloed was op het plaatsen van de order en toen zei ze: nee meneer [directeur] de order wordt bij u geplaatst. Toen ik 100% zeker wist dat de order bij ons geplaatst zou worden heb ik [styliste] geroepen en gezegd: de order is geplaatst meid, proficiat. [styliste] ([styliste]) had namelijk de meeste contacten met Humanitas voor haar rekening genomen.”
Voorts verklaarde [directeur] dat [styliste] meeluisterde met het telefoongesprek vanaf het moment dat [directeur] haar riep: “Ja zij heeft meegeluisterd. Ik heb zo’n knopje op mijn telefoon en dan kan er meegeluisterd worden. (..) Ik zeg altijd tegen degene met wie ik telefoneer dat ik de luidspreker aanzet omdat ik niet wil dat er dingen gezegd worden die niet bestemd zijn voor degene met wie ik bel.”
Over de telefoonnotitie van 17 juni 2008 (overgelegd als prod. 7 cva, waarover r.o. 7.3.2. van het tussenarrest van 19 juli 2011) verklaarde [directeur] dat hij verwachtte dat deze door [secretaresse] was gemaakt:: “Ik weet dat niet meer zeker, maar ik verwacht dat die is gemaakt door [secretaresse] (u kunt het haar zo vragen). Als wij telefoontjes krijgen, worden die allemaal genoteerd op het dagrapport. Meestal doet [secretaresse] dat.”
11.1.3. [styliste] verklaarde als getuige: “(..) op het moment van het bewuste telefoontje was ik bij meneer [directeur] op de kamer om verschillende dingen door te spreken. Ik zat aan de andere kant van zijn bureau. Toen de telefoon ging is deze door meneer [directeur] op luidspreker gezet zodat ik alles meekreeg. Mevrouw [facilitair manager] zei min of meer (de exacte woorden herinner ik me niet meer): de order wordt jullie gegund, maar kunnen jullie nog naar de prijzen kijken. Meneer [directeur] heeft toen aangegeven dat we zouden kijken wat we eraan konden doen. Vervolgens hebben wij naar aanleiding daarvan een nieuwe offerte gestuurd met een aantal verlaagde prijzen. Dat had allemaal geen invloed op de order, dit soort dingen worden vaker gedaan. ” Voorts verklaarde zij: “De telefoonnotitie waar mr. Schnackers naar vraagt is volgens mij gemaakt door mijn collegaatje [secretaresse] [secretaresse].”
[secretaresse] verklaarde: “(..) Ik ben zelf niet aanwezig geweest bij dat telefoongesprek, ik ben er naderhand bijgeroepen om alle gegevens te noteren zodat duidelijk was wat er was besproken. Dit soort notities plaats ik vervolgens in de aflegmapjes van de betreffende afnemers. U toont mij productie 7 conclusie van antwoord. Ik herken dit, dit is het soort notities dat ik maak. Ik herinner mij deze specifieke notitie niet, maar ik weet wel dat ik van dit telefoongesprek met Humanitas de gegevens heb opgeschreven.”
11.1.4. In contra-enquête verklaarde [facilitair manager]: “Ik heb geen telefoongesprek gevoerd met [geintimeerde] op 17 juni 2008. Ik weet dat heel zeker omdat ik aan het eind van die dag (3, 4 of 5 uur) aan mijn collega mevrouw [administratief medewerkster] heb gevraagd om de drie partijen waarmee wij spraken informaties te vragen. (..)We waren nog in het stadium van het vergelijken en daarom ook de vraag of er nog iets aan de prijs gedaan kon worden. Ik weet niet wanneer mevrouw [administratief medewerkster] heeft gebeld, dat kan nog diezelfde dag zijn geweest of woensdag. Wel weet ik dat ik het niet gedaan heb.” Op de vraag of zij op een ander moment de order aan [geintimeerde] had gegeven antwoordde [facilitair manager]: “Nee, ik ben daar niet toe bevoegd.”
De getuige [administratief medewerkster] kon in contra-enquête alleen verklaren dat zij meerdere malen met [geintimeerde] had gebeld over maten, wasvoorschriften en sluitingen van de kleding, en dat zij twee of drie maal prijzen heeft opgevraagd. Zij kon zich niet meer herinneren wanneer die gesprekken hadden plaatsgevonden. Zij verklaarde voorts dat zij, voor zover zij weet, geen order aan [geintimeerde] heeft gegund omdat zij niet bevoegd was dat uit te zetten.
11.1.5. Als productie CD bij memorie na enquêtes legt [geintimeerde] over een “dagoverzicht maandag 16 juni/ dinsdag 17 juni 2008”. Hierop staat onder punt 4 in hetzelfde lettertype (maar zonder de tussenliggende witregels) dezelfde tekst als op de van [geintimeerde] afkomstige telefoonnotitie, welke als prod. 7 cva is overgelegd en waarop [geintimeerde] zich heeft beroepen en waarover de getuigen hebben verklaard (als hiervoor geciteerd). Deze telefoonnotitie had naast enkele witregels de kop “Telefoon Kinderopvang Humanitas” in vette letters en daarop ontbrak het cijfer 4., dat wel op het dagoverzicht voorkomt.
11.1.6. Als productie GH bij memorie na enquêtes is overgelegd een dagoverzicht van maandag 30 juni 2008. Onder punt 6. staat vermeld: “Telefoon mw. [facilitair manager], Kinderopvang Humanitas. Order is door! Afspraak ter plaatse gemaakt op donderdag 3 juli 2008 om 8.30 uur. Kiezen voor blouses, polo’s en de fleece-vesten.”
11.1.7. De advocaat van [geintimeerde] schreef op 3 november 2011 (daags voor de voortzetting contra-enquête) aan het hof: “(..) Het moet blijken – uit de agenda en administratie van appellante – dat het “omineuze” telefoongesprek tussen appellante en mevrouw [facilitair manager] van geïntimeerde, waarbij de order gegund werd, niet op 17 of 18 juni 2008 heeft plaatsgevonden doch op 30 juni 2008. (..)”. Deze brief is als productie AB bij memories na enquête door [geintimeerde] in het geding gebracht.