GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.093.291
arrest van de eerste kamer van 17 april 2012
1. [Appellant sub 1.],
2. [Appellant sub 2.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. D. Hendriks,
[Geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. P.P.M. Hendrikx-Heeren,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 juni 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 23 maart 2011 tussen appellanten als eisers en geïntimeerde als gedaagde. Appellanten zullen hierna gezamenlijk in mannelijk enkelvoud worden aangeduid als [appellant sub 1.] c.s. en geïntimeerde als [geintimeerde].
1. Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 222573 / HA ZA 10-1408)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 13 oktober 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant sub 1.] c.s. twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van de zijn vorderingen, met veroordeling van [geintimeerde] in de kosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna een akte respectievelijk een antwoordakte genomen.
2.4. Partijen hebben vervolgens de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Hiervoor wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1. In overweging 3.1. heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van deze relevante feiten.
4.2. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
i. [geintimeerde] heeft eind 2006 een bedrag van € 18.250 van zijn ouders geleend.
ii. Op 20 december 2006 heeft [geintimeerde], oprichter en enig aandeelhouder/directeur van Age2Age B.V., van zijn bankrekening een bedrag van € 18.000 overgeboekt naar de bankrekening van Age2Age B.V. i.o. ter voldoening aan zijn verplichting tot storting op de door hem te nemen aandelen bij de oprichting van Age2Age B.V. (prod. 2 bij inleidende dagvaarding) Het bedrag van € 18.000 is op 22 december 2006 op de bankrekening van de vennootschap bijgeschreven.
Op of omstreeks 23 december 2006 is Age2Age B.V. opgericht.
iii. Op 7 februari 2007 heeft [geintimeerde] een bedrag van € 18.380 van de bankrekening van Age2Age B.V. overgemaakt naar zijn privébankrekening (prod. 3 bij inleidende dagvaarding). [geintimeerde] heeft met dat geld de lening van zijn ouders terugbetaald.
De accountant van Age2Age B.V. heeft deze opname in de boeken van de vennootschap verwerkt als een rekening-courantschuld van [geintimeerde].
iv. Age2Age B.V. is in december 2007 in staat van faillissement verklaard met aanstelling van mr. M.R.E. Gelok tot curator. Op het moment van het faillissement had [geintimeerde] aan de vennootschap een schuld in rekening-courant van € 18.821. [geintimeerde] had op zijn beurt een niet in de rekening-courantverhouding verwerkte vordering op de vennootschap ter zake (niet betaald) salaris van € 9.000.
v. De curator heeft zich op het standpunt gesteld dat [geintimeerde] niet aan zijn verplichting tot volstorting heeft voldaan en [geintimeerde] gesommeerd om alsnog aan zijn stortingsplicht te voldoen. Nadat [geintimeerde] geen gevolg aan de sommatie had gegeven, heeft de curator de door hem gestelde vordering van de vennootschap op [geintimeerde] van € 18.000 in oktober 2008 verkocht en geleverd aan [appellant sub 1.] c.s. voor een bedrag van € 2.000 (prod. 1 bij inleidende dagvaarding, prod. 4 bij conclusie van antwoord).
vi. In de koopovereenkomst van de gecedeerde vordering staat, voor zover van belang, het volgende:
“() de heer [geintimeerde] (heeft) niet voldaan aan zijn volstortingsverplichting, zodat de gefailleerde een vordering op de heer [geintimeerde] heeft ad € 18.000,-, te verhogen met de () wettelijke rente. Indien wordt geoordeeld dat er wel is voldaan aan de volstortingsverplichting, dan heeft de gefailleerde vennootschap een vordering ad ongeveer hetzelfde bedrag te vorderen uit rekening courant cq geldlening. In dat geval bestaat de mogelijkheid dat de heer [geintimeerde] zich beroept op compensatie met onbetaald salaris.“
vii. In de cessieovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“() de verkoper, in diens hoedanigheid van curator in het faillissement van Age 2 Age B.V., (heeft) aan koper () verkocht de vorderingen van verkoper op de heer [geintimeerde] () ad € 18.000,-, verhoogd met rente, terzake van een rekeningcourantschuld cq het niet voldoen aan de volstortingsverplichting van de aandelen van Age 2 Age B.V., cq geldleningsovereenkomst of uit welken andere hoofde dan ook.”
4.3. [appellant sub 1.] c.s. heeft [geintimeerde] in rechte betrokken en gevorderd veroordeling van [geintimeerde] tot betaling aan [appellant sub 1.] c.s. van een bedrag van € 18.904 (bestaande uit de hoofdsom van € 18.000 en buitengerechtelijke kosten ad € 904), te vermeerderen met de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 13 oktober 2008, zulks met veroordeling van [geintimeerde] in de proceskosten. [appellant sub 1.] c.s. heeft aan zijn vordering primair ten grondslag gelegd dat [geintimeerde] niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot volstorting, subsidiair dat Age2Age B.V. voormeld bedrag onverschuldigd aan [geintimeerde] heeft betaald en meer subsidiair dat sprake is van een rekening-courantschuld van [geintimeerde].
4.4. Nadat [geintimeerde] zich tegen de vorderingen had verweerd, heeft de rechtbank bij vonnis waarvan beroep geoordeeld dat de vordering uit hoofde van de volstortingsplicht op aandelen niet overdraagbaar is en dat [appellant sub 1.] c.s. daarom niet in deze vordering kan worden ontvangen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat [appellant sub 1.] c.s. evenmin kan worden ontvangen in zijn vordering voor zover deze is gebaseerd op onverschuldigde betaling of op de schuld van [geintimeerde] in rekening-courant.
4.5. De grieven richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de betreffende vordering van de vennootschap op [geintimeerde] tot volstorting op aandelen en uit hoofde van de rekening-courantschuld niet overdraagbaar is.
4.6. Het hof zal deze grieven gezamenlijk bespreken en overweegt hieromtrent als volgt.
4.7. Vaststaat dat [geintimeerde] op 20 december 2006 een bedrag van € 18.000 van zijn privérekening heeft overgemaakt op de rekening van Age2Age B.V. i.o. [geintimeerde] heeft daarmee voldaan aan zijn verplichting als bedoeld in artikel 2:191 lid 1 BW. Nu de op 23 december 2006 opgerichte vennootschap overeenkomstig het bepaalde in artikel 2:203a BW de beschikking heeft gekregen over het op de aandelen gestorte bedrag en gesteld noch gebleken is dat aan deze ter beschikkingstelling restricties waren verbonden, is het hof van oordeel dat in beginsel ervan moet worden uitgegaan dat [geintimeerde] aan zijn stortingsplicht heeft voldaan.
4.8. Vaststaat dat op 7 februari 2007, dat wil zeggen anderhalve maand na de oprichting van de vennootschap, van de bankrekening van Age2Age B.V. een bedrag van € 18.380 is overgemaakt naar de privérekening van [geintimeerde]. Vaststaat tevens dat deze privéopname door de accountant in de boeken van de vennootschap is verantwoord in de rekening-courantverhouding met [geintimeerde] en deze opname - naar het hof begrijpt uit de brief van de curator van 27 augustus 2008 (akte zijdens [appellant sub 1.] c.s.) - door de accountant boekhoudkundig is aangemerkt als lening van de vennootschap. Vaststaat voorts dat de rekening-courantschuld ten tijde van het faillissement van Age2Age B.V. in december 2007 € 18.821 bedroeg.
Nu [appellant sub 1.] c.s. geen bijkomende omstandigheden heeft gesteld waaruit zou kunnen worden afgeleid dat deze “teruglening” niet op zakelijk verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden of dat anderszins van een reële storting geen sprake is geweest, dient te worden geoordeeld dat aan de vennootschap een rechtsgeldige kapitaalstorting is gedaan.
4.9. Dit betekent dat de vordering op de primaire grondslag reeds hierom niet toewijsbaar is. De vraag of een vordering tot volstorting op aandelen voor cessie vatbaar is, behoeft derhalve geen bespreking.
4.10. In rechte staat thans vast dat de vennootschap een vordering had op [geintimeerde] uit hoofde van een op 7 februari 2007 aan [geintimeerde] verstrekte geldlening van € 18.380 en dat de vordering ter zake ten tijde van het faillissement € 18.821 groot was.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het hier niet gaat om eenzelfde materiële vordering als de vordering tot volstorting op aandelen, doch om een vordering uit andere hoofde, die voor cessie vatbaar is. Nu de curator deze vordering in oktober 2008 rechtsgeldig aan [appellant sub 1.] c.s. heeft overgedragen, kan [appellant sub 1.] c.s. hiervan in rechte nakoming vorderen.
De grieven van [appellant sub 1.] c.s. slagen in zoverre.
4.11. [appellant sub 1.] c.s. heeft in rechte betaling gevorderd van een bedrag van € 18.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2008, zodat de vordering in hoofdsom slechts toewijsbaar is tot een bedrag van € 18.000 en niet tot voormeld bedrag van € 18.821. Tussen partijen is niet in geschil dat [geintimeerde] een verrekenbare tegenvordering heeft van € 9.000. Nu [geintimeerde] zich bij gelegenheid van de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen op verrekening heeft beroepen, is de vordering van [appellant sub 1.] c.s. aldus toewijsbaar tot een bedrag van (€18.000 minus € 9.000 is) € 9.000.
[geintimeerde] heeft geen verweer gevoerd tegen het tijdstip waarop wettelijke rente is gevorderd, zodat de wettelijke rente over het bedrag van € 9.000 met ingang van 13 oktober 2008 wordt toegewezen.
4.12. De vordering van [appellant sub 1.] c.s. tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen. Gesteld noch gebleken is van andere verrichtingen dan die waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten.
4.13. Het hof volgt [geintimeerde] niet in zijn verweer dat [appellant sub 1.] c.s. door het niet (bij inleidende dagvaarding) overleggen van de koopovereenkomst van de vordering niet heeft voldaan aan zijn substantiëringsplicht. Indien [appellant sub 1.] c.s., ondanks een daartoe strekkend verzoek van [geintimeerde], echter zou hebben geweigerd (een uittreksel van) de koopovereenkomst aan [geintimeerde] ter hand te stellen, zou zulks ertoe kunnen leiden dat [geintimeerde] nakoming van zijn betalingsverplichting zou kunnen weigeren totdat aan zijn verzoek was voldaan (artikel 3:94 lid 4 BW). [geintimeerde] heeft zich hierop echter niet beroepen, terwijl [geintimeerde], gezien het feit dat hij bij conclusie van antwoord zelf een kopie van de koopovereenkomst heeft overgelegd, overigens ook over een afschrift van de koopovereenkomst beschikte.
4.14. Het verweer van [geintimeerde] dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [appellant sub 1.] c.s. de onderhavige vordering van € 18.000, te vermeerderen met rente, heeft gekocht voor een bedrag van € 2.000, althans dat [appellant sub 1.] c.s. door die transactie ongerechtvaardigd is verrijkt, wordt verworpen. Het enkele feit dat [appellant sub 1.] c.s. de vordering van de vennootschap op [geintimeerde] voor een relatief laag bedrag heeft gekocht, is daartoe onvoldoende. [geintimeerde] miskent met zijn verweer ook dat [appellant sub 1.] c.s. door deze koop het geenszins ondenkbare en inmiddels ook gerealiseerde risico heeft gelopen dat de vordering niet althans niet voor het volledige bedrag zou worden toegewezen.
4.15. Uit al het voorgaande volgt dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 9.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2008.
Gelet op het feit dat de vordering slechts deels toewijsbaar is en [appellant sub 1.] c.s. in zoverre in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof de proceskosten van de eerste aanleg compenseren op de wijze als in het dictum van dit arrest is bepaald. [geintimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in het hoger beroep in de proceskosten worden veroordeeld.
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [geintimeerde] tot betaling van [appellant sub 1.] c.s. van een bedrag van € 9.000, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2008 tot aan de dag der voldoening;
compenseert de proceskosten van de eerste aanleg in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
veroordeelt [geintimeerde] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van [appellant sub 1.] c.s. tot aan deze uitspraak worden begroot op € 746,81 aan verschotten en op € 894 voor kosten advocaat;
verklaart het arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst de vorderingen voor het overige af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, Th.C.M. Hendriks-Jansen en S. Riemens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 april 2012.