GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 19 april 2012
Zaaknummer: HV 200.103.322/01
Zaaknummer eerste aanleg: 09/16 R
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna ook te noemen: [appellante],
advocaat: mr. B.G. Arends.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch van 2 maart 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 maart 2012, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling alsnog te beëindigen met toekenning van een schone lei op 12 januari 2012 onder de voorwaarde dat de gerealiseerde voorstand alsmede de vakantiegelduitkeringen over 2012 en 2013 van de echtgenoot van [appellante] aan de schuldeisers ten goede komt.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Arends;
-mr. R. Raaijmakers, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 31 januari 2012;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 14 maart 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 15 maart 2012;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 5 april 2012;
- de ter zitting door de bewindvoerder overgelegde stukken, te weten: een rapport berekening VTLB Calculator d.d. 11 april 2012.
3.1. Bij vonnis van 12 januari 2009 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de termijn van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 349a lid 1 Fw gewijzigd tot 12 januari 2014. De rechtbank heeft hiertoe onder meer overwogen dat, anders dan bij de overige uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, [appellante] gedurende vrijwel de gehele schuldsaneringsregeling tekort is geschoten in de nakoming van de uit deze regeling voortvloeiende inspanningsverplichting, omdat zij niet voldoende naar betaalde arbeid heeft gesolliciteerd. De verlengde termijn geldt alleen zolang [appellante] zich aan alle haar opgelegde verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling houdt, aldus de rechtbank.
3.3. [appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. [appellante] heeft in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
3.4.1. Allereerst voert [appellante] aan dat de berekening VTLB zoals die door de bewindvoerder destijds aan de rechtbank is verzonden niet langer correct is en dat zij in de komende twee jaar niet in staat is om enig bedrag te sparen voor haar schuldeisers.
3.4.2. Vervolgens voert [appellante] aan dat zij een baan in loondienst heeft gevonden voor ongeveer tien uur in de week. Tevens voert [appellante] aan dat haar moeder gedurende de schuldsaneringsregeling voor haar vijf kinderen heeft gezorgd. [appellante] voegt hieraan toe dat haar moeder thans 74 jaar oud is en niet langer in staat is om voor haar vijf kinderen te zorgen. [appellante] zal derhalve op zoek moeten gaan naar betaalde kinderopvang. [appellante] stelt zich op het standpunt dat betaalde kinderopvang voor haar en haar echtgenoot in financieel opzicht een volstrekt onhaalbare zaak is. Voor zover de verlenging van de termijn bedoeld is om extra geld voor de schuldeisers te generen, mist de verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling haar doel.
3.4.3. Daarnaast erkent [appellante] dat zij haar sollicitatieverplichtingen gedurende een deel van de schuldsaneringsregeling inderdaad niet naar behoren is nagekomen maar dat dit mede werd veroorzaakt door haar slechte gezondheidssituatie. Ter zitting in hoger beroep heeft [appellante] verklaard dat ze thans wel haar sollicitatieverplichtingen nakomt.
3.4.4. Tot slot spreekt [appellante] de bereidheid uit om de voorstand van € 1.000,00 ter beschikking te stellen voor de uitkering aan de schuldeisers. Daarnaast geeft [appellante] aan dat haar echtgenoot bereid is om zijn vakantiegeld van 2012 en 2013 eveneens ter beschikking te stellen aan de schuldeisers, indien alsnog tot beëindiging van een schone lei kan worden gekomen per 12 januari 2012.
3.4.5. De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [appellante] de sollicitatieverplichting niet geheel naar behoren is nagekomen maar dat zij zich wel heeft gehouden aan de overige uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De bewindvoerder wijt het niet nakomen van de sollicitatieverplichting aan persoonlijke omstandigheden van [appellante]. De bewindvoerder adviseert het hof de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] te beëindigen onder gelijktijdige toekenning van een schone lei.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Uit de processtukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is het hof het volgende gebleken.
3.5.2. Allereerst overweegt het hof ten aanzien van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting het volgende.
3.5.3. De sollicitatieverplichting geldt als één van de kernverplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsaneringregeling. Het niet nakomen van voornoemde verplichting kan een reden zijn om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen zonder toekenning van de schone lei; zulks vloeit voort uit het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw junto artikel 354 juncto artikel 358 Fw. Met betrekking tot de invulling van de sollicitatieverplichting vormen de Recofa-richtlijnen voor schuldsaneringsregelingen 2009 (hierna ook te noemen: de Richtlijnen) het uitgangspunt. Het hof verwijst in dit kader naar artikel 3.5 van de Richtlijnen waaruit blijkt dat een schuldenaar zonder betaald werk, ook als kinderen onder de vier jaar tot het gezin van de schuldenaar behoren, een sollicitatieplicht heeft, tenzij de rechter-commissaris hiervoor een ontheffing heeft gegeven (sub b). Deze sollicitatieplicht houdt in dat de schuldenaar solliciteert naar fulltime werk, dat wil zeggen werk gedurende tenminste 36 uur per week (sub d), en wel door middel van gemiddeld tenminste viermaal per maand schriftelijk, althans voor de bewindvoerder controleerbaar en breed te solliciteren op bestaande vacatures (exclusief open sollicitaties) alsook door middel van zowel inschrijving bij het Centrum van Werk en Inkomen (CWI) als bij drie à vier uitzendbureaus (sub e).
3.5.4. Bovenal stelt het hof vast dat [appellante] zowel in de stukken als ter zitting in hoger beroep heeft erkend dat zij, per saldo, haar sollicitatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Zowel [appellante] als de bewindvoerder stelt zich op het standpunt dat het niet naar behoren nakomen van de sollicitatieverplichting te wijten is aan de gezondheidssituatie van [appellante]. Het hof constateert uit het eindverslag van de bewindvoerder, overgelegd als bijlage bij de brief van de bewindvoerder d.d. 14 maart 2012, dat [appellante] verzocht heeft om ontheffing van de sollicitatieverplichting en dat de rechter-commissaris het verzoek om de ontheffing van de inspanningsplicht heeft afgewezen. Hieruit leidt het hof af dat [appellante] een sollicitatieverplichting heeft voor 36 uur per week. Het hof overweegt dat [appellante] ter zitting in hoger beroep weliswaar heeft verklaard dat zij thans wel aan haar sollicitatieverplichting voldoet, maar [appellante] heeft deze stelling niet met verificatoire bescheiden onderbouwd. Het hof leidt hieruit af dat [appellante] inderdaad is tekortgeschoten de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende – aanvullende -sollicitatieverplichting. Daarbij ziet het hof evenals de rechtbank geen aanleiding te bepalen dat deze tekortkoming in de inspanningsverplichting niet aan [appellante] toe te rekenen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de rechter-commissaris geen ontheffing heeft verleend van de sollicitatieverplichting. De persoonlijke omstandigheden die door [appellante] zijn geschetst, waaronder die met betrekking tot haar gezondheidssituatie zijn niet dan wel onvoldoende onderbouwd en zij bieden bovendien onvoldoende grondslag om haar de tekortkoming in de inspanningsverplichting niet toe te rekenen.
3.5.5. De omstandigheid dat haar moeder niet meer voor haar vijf kinderen kan zorgen, waardoor [appellante] genoodzaakt is gebruik te maken van betaalde kinderopvang, welke kosten van betaalde kinderopvang volgens [appellante] niet opwegen tegen de baten als zij betaalde arbeid voor 36 uur per week zou gaan verrichten, doet niet af aan de sollicitatieverplichting. Zoals hiervoor is overwogen, is voornoemde verplichting één van de kernverplichtingen die voortvloeit uit de schuldsaneringregeling. Het betreft hier een inspanningsverplichting die zich naar het oordeel van het hof niet leent voor een afweging of de kosten opwegen tegen de baten die zouden voortvloeien uit betaalde arbeid.
3.5.6. Deze inspanningsverplichting om te solliciteren is een zwaarwegende verplichting en van [appellante] mag verwacht worden dat zij zich de belangen van de crediteuren maximaal aantrekt. Daarbij wordt opgemerkt dat, alhoewel de hoogte van de schuldenlast niet bepalend is voor de vraag of de sollicitatieverplichting naar behoren wordt nagekomen, in casu deze wel ruim € 300.000,-- bedraagt.
3.5.7. Met betrekking tot de overgelegde VTLB-berekeningen overweegt het hof dat aan deze berekeningen ten grondslag ligt dat [appellante] niet voor 36 uur per week betaalde arbeid verricht, terwijl dit wél als uitgangspunt geldt in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het hof laat derhalve de stellingen met betrekking tot de VTLB-berekeningen onbesproken als zijnde verder niet van belang.
3.5.8. Tot slot overweegt het hof ten aanzien van het aanbod van [appellante], om de voorstand van € 1.000,00 ter beschikking te stellen voor de uitkering aan de schuldeisers alsmede het aanbod van haar echtgenoot om zijn vakantiegeld van 2012 en 2013 eveneens ter beschikking te stellen aan de schuldeisers indien alsnog tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling onder gelijktijdige toekenning van een schone lei kan worden gekomen per 12 januari 2012, het volgende. Uit de Memorie van Toelichting, kamerstukken II 1992/93, 22 969, nr. 3, p. 6 met betrekking tot de Wettelijke Schuldsaneringsregeling blijkt dat de wettelijke schuldsaneringsregeling als hoofddoel heeft: “… het in het leven roepen van een regeling waarmee kan worden tegengegaan dat een natuurlijke persoon die in een problematische financiële situatie is terechtgekomen tot in lengte van jaren met zijn schulden achtervolgd kan worden”. Bij verwezenlijking van dit doel geldt als uitgangspunt dat bevrediging van schuldeisers geen voorwaarde kan zijn voor het bieden van uitzicht aan natuurlijke personen om als het ware weer met een schone lei verder te kunnen gaan. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat tegenover dit uitgangspunt staat dat van de schuldenaar een zo groot mogelijke bijdrage en inspanning moeten worden gevergd om zoveel mogelijk activa voor de boedel in te brengen in het belang van de schuldeisers. In het licht van vorenstaande is naar van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen door [appellante] zelf, door afdracht van de voorstand van € 1.000,00 en zeker niet door derden, in dit geval haar echtgenoot, gelet op de aard van de schuldsaneringsregeling en de persoonlijke verantwoordelijkheid en verplichtingen van [appellante] om zich in te spannen om haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen en zich naar behoren in te spannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.6. Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden de termijn van de schuldsaneringsregeling als bedoeld in artikel 349a lid 1 Fw heeft gewijzigd tot 12 januari 2014.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2012.