ECLI:NL:GHSHE:2012:BW3207

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000428-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot zware mishandeling op grond van noodweer

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 21 november 2009 te Breda, waarbij de verdachte een persoon genaamd [benadeelde] zou hebben geslagen, wat resulteerde in een gebroken neus. De advocaat-generaal vorderde een veroordeling tot een werkstraf, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak op basis van noodweer.

Het hof heeft het beroep op noodweer gehonoreerd en geoordeeld dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een dreigende aanval van [benadeelde]. De verdachte heeft verklaard dat hij zich moest afschermen tegen een kopstoot van [benadeelde] en dat zijn reactie, het slaan met zijn vuist, niet disproportioneel was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet de intentie had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en dat de enkele omstandigheid dat hij met de vuist heeft geslagen niet betekent dat hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen straf of maatregel werd opgelegd aan de verdachte. Het hof heeft de beslissing gegrond op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-000428-11
Uitspraak : 28 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 2 februari 2011 in de strafzaak met parketnummer 02-042247-10 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende de verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij voor een bedrag van € 400,60 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens verdachte is bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2009 te Breda aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken neus), heeft toegebracht, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd van die [benadeelde] geslagen en/of gestompt en/of gestoten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 november 2009 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [benadeelde], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd van die [benadeelde] heeft geslagen en/of gestompt en/of gestoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 november 2009 te Breda opzettelijk mishandelend een persoon te weten [benadeelde], meermalen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of gestoten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair dan wel subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte de intentie had om [benadeelde] zwaar te mishandelen. Voorts is het hof, anders dan de advocaat-generaal en met de raadsvrouw, van oordeel dat de enkele omstandigheid dat met de vuist tegen het gezicht is geslagen nog niet meebrengt, dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde] heeft aanvaard.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks 21 november 2009 te Breda opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [benadeelde]), tegen het gezicht heeft geslagen waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het meer subsidiair bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 300, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, en levert op:
Mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep met een beroep op noodweer ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Daartoe is – zakelijk weergegeven – aangevoerd, dat verdachte zich heeft moeten verdedigen tegen een (dreigende) aanval van [benadeelde], doordat die [benadeelde] verdachte een kopstoot wilde geven. Verdachte is ter afwering daarvan met zijn hoofd naar achter gegaan en heeft hierop in één beweging eerst met zijn rechtervuist een slaande beweging gemaakt naar het gezicht van [benadeelde] - welke slag niet raak was – en vervolgens met zijn linkervuist tegen de neus van [benadeelde] geslagen.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van de verklaring van verdachte en de getuige[getuige]stelt het hof het volgende vast. Verdachte was in de namiddag van 20 november 2009 als portier werkzaam in café [naam]. Hij heeft toen [benadeelde] uit dat café gezet. Buiten is [benadeelde] verschillende malen dreigend terug naar verdachte gelopen en heeft [benadeelde] verdachte aangesproken over het feit dat hij eruit was gezet. Verdachte en [getuige] hebben [benadeelde] verschillende malen verzocht om weg te gaan maar [benadeelde] bleef, ook toen verdachte terug naar naar zijn post in het café wilde gaan, met een dreigende houding terugkomen naar verdachte. Verdachte was door deze voortdurende dreiging niet in staat het café binnen te gaan.
Het hof gaat er op basis van de verklaring van verdachte alsmede de verklaring van de getuige [getuige 2] ter terechtzitting in hoger beroep vanuit, dat [benadeelde] vervolgens een beweging naar verdachte heeft gemaakt alsof hij verdachte een kopstoot wilde geven. Verdachte heeft die beweging afgeweerd door zijn hoofd naar achter te brengen en vervolgens direct als reactie op de dreigende kopstoot een afwerende slagbeweging gemaakt met zijn rechtervuist die niet op het lichaam van [benadeelde] landde en onmiddellijk daarop een vuistslag met zijn linkerhand gegeven die tot een gebroken neus bij [benadeelde] heeft geleid.
Het hof volgt bij de vaststelling van de feiten in grote lijnen de verklaring van verdachte, nu deze verklaring voor wat betreft de gang van zaken voordat het incident plaatsvond, grotendeels steun vindt in de verklaring van de getuige [getuige 1] en voor wat betreft de dreigende kopstoot door [benadeelde] ook in de verklaring van [getuige 2]. Het hof heeft geen enkele reden om aan te nemen dat deze getuigen onjuist hebben verklaard over hetgeen zij hebben waargenomen op 20 november 2009 en het hof acht hun verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig.
Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van het hof sprake geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [benadeelde]. Onder het begrip aanranding als bedoeld in artikel 41 Wetboek van Strafrecht moeten immers niet alleen gedragingen worden begrepen die als een daadwerkelijke aantasting van lijf, eerbaarheid of goed kunnen worden beschouwd, maar ook gedragingen die een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor opleveren. De kopstootbeweging die [benadeelde] maakte was een gedraging die een dergelijk gevaar voor het lichaam van verdachte betekende. Tegen dit onmiddellijk dreigend gevaar heeft verdachte zich in redelijkheid moeten en mogen verdedigen. Met de slagbewegingen met de vuist ter afwering van dit gevaar, dat uitging van een kopstoot, heeft verdachte, naar het oordeel van het hof, jegens [benadeelde] geen disproportioneel geweld gebruikt.
Het hof overweegt hierbij nog dat het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel is dat de situatie van de noodzakelijke verdediging niet voorbij was nadat verdachte de eerste (niet rake) slagbeweging had gemaakt. Het hof beschouwt het door verdachte achter elkaar slaan met de rechter en linker vuist als een combinatie van direct op elkaar volgende bewegingen waarbij de dreiging van het geweld van [benadeelde] nog niet voorbij was toen verdachte de slag met de linker vuist gaf.
De slotsom is, dat het beroep op noodweer slaagt, zodat verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij [benadeelde] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van EUR 1.534,10. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van EUR 250,00.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Nu aan verdachte ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade veroorzaakt zou zijn, geen straf of maatregel wordt opgelegd en evenmin toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, kan de benadeelde partij [benadeelde] in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit als hiervoor vermeld.
Verklaart verdachte niet strafbaar ter zake van het meer subsidiair bewezen verklaarde en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Verklaart de benadeelde partij, [benadeelde], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. N.J.L.M. Tuijn, voorzitter,
mr. G.TH.C. van der Bilt en mr. M. Bakhuis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 28 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. G.TH.C. van der Bilt is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.