ECLI:NL:GHSHE:2012:BW1503
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Hoger beroep
- P.C.G. Brants
- C.D.M. Lamers
- E.F.G.M. Gelderman
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid Nederlandse rechter in zaken van ouderlijk gezag en omgangsregeling
In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil over het ouderlijk gezag en de omgangsregeling van een minderjarige, hierna te noemen [zoon]. De moeder, appellante in principaal appel, had eerder een verzoek ingediend bij het hof van beroep van Antwerpen, dat op 23 december 2011 het hof verzocht om zijn bevoegdheid te aanvaarden op basis van artikel 15 lid 1 sub b van de Verordening Brussel II bis. De moeder woonde destijds met [zoon] in België, maar was inmiddels verhuisd naar Nederland. De vader en de grootouders woonden al vanaf het begin van de procedure in Nederland.
Het hof overwoog dat, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak, de Nederlandse rechter beter in staat was om te oordelen over het ouderlijk gezag en de verblijfs- en omgangsregeling. Dit was vooral van belang omdat alle betrokken partijen de Nederlandse nationaliteit hadden en in Nederland woonden. Het hof concludeerde dat de Nederlandse rechter, in het belang van het kind, de zaak diende te behandelen. De beslissing van het hof werd op 10 april 2012 openbaar uitgesproken, waarbij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter werd aanvaard.
De uitspraak benadrukt het belang van de woonplaats van de minderjarige en de betrokkenheid van de ouders bij de beslissing over de omgangsregeling. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter, gezien de omstandigheden, beter in staat was om de noodzakelijke onderzoeksmaatregelen te bevelen en op te volgen, vooral gezien de problematische communicatie tussen de moeder en de vader.