ECLI:NL:GHSHE:2012:BW1503

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.099.733-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in zaken van ouderlijk gezag en omgangsregeling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een geschil over het ouderlijk gezag en de omgangsregeling van een minderjarige, hierna te noemen [zoon]. De moeder, appellante in principaal appel, had eerder een verzoek ingediend bij het hof van beroep van Antwerpen, dat op 23 december 2011 het hof verzocht om zijn bevoegdheid te aanvaarden op basis van artikel 15 lid 1 sub b van de Verordening Brussel II bis. De moeder woonde destijds met [zoon] in België, maar was inmiddels verhuisd naar Nederland. De vader en de grootouders woonden al vanaf het begin van de procedure in Nederland.

Het hof overwoog dat, gezien de specifieke omstandigheden van de zaak, de Nederlandse rechter beter in staat was om te oordelen over het ouderlijk gezag en de verblijfs- en omgangsregeling. Dit was vooral van belang omdat alle betrokken partijen de Nederlandse nationaliteit hadden en in Nederland woonden. Het hof concludeerde dat de Nederlandse rechter, in het belang van het kind, de zaak diende te behandelen. De beslissing van het hof werd op 10 april 2012 openbaar uitgesproken, waarbij de bevoegdheid van de Nederlandse rechter werd aanvaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de woonplaats van de minderjarige en de betrokkenheid van de ouders bij de beslissing over de omgangsregeling. Het hof oordeelde dat de Nederlandse rechter, gezien de omstandigheden, beter in staat was om de noodzakelijke onderzoeksmaatregelen te bevelen en op te volgen, vooral gezien de problematische communicatie tussen de moeder en de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 10 april 2012
Zaaknummer: HV 200.099.733/01
Zaaknummer eerste aanleg: 2011/490
in de zaak in hoger beroep van:
[Moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.A. de Voort,
tegen
[Vader],
wonende te [woonplaats]
en
[Grootvader]
en
[Grootmoeder],
beiden wonende te [woonplaats],
verweerders in principaal appel,
appellanten in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader respectievelijk de grootouders.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij arrest van 23 december 2011 met bijgevoegd procesdossier, ingekomen ter griffie op 29 december 2011, heeft het hof van beroep van Antwerpen het hof verzocht op grond van artikel 15 lid 1 sub b Verordening Brussel II bis zijn bevoegdheid overeenkomstig lid 5 uit te oefenen.
2. De beoordeling
3.1. Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] geboren [zoon] (hierna: [zoon]).
3.2. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de jeugdrechtbank Antwerpen van 17 mei 2011 is, voor zover thans van belang, een omgangsregeling tussen de vader en [zoon] - in aanwezigheid van (één van) de grootouders vaderszijde - toegekend.
3.3. Op 15 juli 2011 is de moeder bij het hof van beroep van Antwerpen tegen voormeld vonnis in hoger beroep gekomen. Daarbij heeft zij primair verzocht de zaak met toepassing van artikel 15 Verordening Brussel II bis te verwijzen naar dit hof en in afwachting hiervan het omgangsrecht van de vader op te schorten. Subsidiair heeft zij verzocht het vonnis van 17 mei 2011 te vernietigen en de oorspronkelijke vorderingen van de vader en de grootouders ongegrond te verklaren.
3.4. Bij conclusie, ingekomen ter griffie van het hof van beroep op 28 november 2011, hebben de vader en de grootouders verzocht het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren. Tevens hebben zij incidenteel appel ingesteld waarbij zij onder meer de vernietiging vorderen van een aantal andere vonnissen van dezelfde jeugdrechtbank. Subsidiair hebben zij verzocht om verwijzing naar het hof Leeuwarden.
3.5. Het hof van beroep van Antwerpen heeft bij eindarrest van 23 december 2011 het primaire verzoek van de moeder toegewezen. Het hof heeft zich niet uitgesproken over het schorsingsverzoek van de moeder.
3.6. Aan de beslissing van het hof van beroep liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
Gebleken is dat, waar ten tijde van het dit geding inleidende verzoek en ook bij de behandeling ervan die aanleiding was tot diverse tussenvonnissen, de moeder samen met [zoon] woonachtig was te [woonplaats A.], België, de moeder bij de bestreden uitspraak inmiddels met het kind verhuisd was naar [woonplaats B.], Nederland. Vast staat dat zowel de vader als de grootouders vanaf het begin van de procedure in Nederland wonen en alle in de procedure betrokken partijen en ook [zoon] de Nederlandse nationaliteit hebben. Gelet op deze specifieke omstandigheden van de zaak is bijgevolg de Nederlandse rechter beter in staat om te oordelen over het ouderlijk gezag en de verblijfs- en omgangsregeling met betrekking tot [zoon]. Meerbepaald is de Nederlandse rechter beter in staat om de wellicht noodzakelijke onderzoeksmaatregelen te bevelen en op te volgen, gezien de communicatie tussen de moeder en de vader uiterst stroef verloopt.
3.7. Het hof overweegt als volgt.
3.8. Ingevolge het bepaalde in artikel 15, lid 1, Verordening Brussel II bis kunnen de gerechten van een lidstaat die bevoegd zijn om ten gronde over een zaak te beslissen bij wijze van uitzondering, indien naar hun inzicht een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft beter in staat is de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen, in het belang van het kind het gerecht van een andere lidstaat verzoeken zijn bevoegdheid overeenkomstig lid 5 uit te oefenen. Lid 2 van voornoemd artikel verklaart lid 1 onder meer van toepassing indien partijen daarom verzoeken.
3.8.1. Bij de beoordeling van het verzoek van het hof van beroep is doorslaggevend of sprake is van een bijzondere band van het kind met Nederland waardoor de rechter alhier beter in staat is dan de rechter te Antwerpen om de zaak in het belang van het kind te behandelen. Nu alle betrokkenen in Nederland woonachtig zijn, alle betrokkenen de Nederlandse nationaliteit hebben en ter beoordeling voorligt de in Nederland uit te voeren omgangsregeling tussen de vader, de grootouders en [zoon], volgt het hof het hof van beroep in zijn oordeel dat de Nederlandse rechter beter dan de Belgische rechter in staat is om te oordelen over het ouderlijk gezag en de verblijfs- en omgangsregeling met betrekking tot [zoon]. Mitsdien zal het hof zijn bevoegdheid als bedoeld in lid 5 van voornoemd artikel aanvaarden.
3.8.2. De vader heeft in zijn incidenteel appel subsidiair verzocht om verwijzing naar het hof Leeuwarden. Echter, nu [zoon] met de moeder in [woonplaats B.] woont, is op grond van artikel 265 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering - dat bepaalt dat in zaken van minderjarigen de rechter van de woonplaats van de minderjarige bevoegd is - dit hof bevoegd.
3.9. Vorenstaande leidt tot de navolgende beslissing.
4. De beslissing
Het hof:
aanvaardt overeenkomstig artikel 15 lid 5 Verordening Brussel II bis ten aanzien van [zoon], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats], zijn bevoegdheid uit te oefenen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.C.G. Brants, C.D.M. Lamers en E.F.G.M. Gelderman en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2012.