GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 5 april 2012
Zaaknummer: HV 200.095.564/01
Zaaknummer eerste aanleg: 230542 / FA RK 11-2560
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. W.F.M. Giebels-Derks,
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: [geintimeerde],
advocaat: mr. E.J.P.J.M. Kneepkens.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 juli 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 oktober 2011, heeft [appellante] verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de adoptie van de minderjarige [zoon B.] en te bepalen dat de minderjarige de geslachtsnaam “[geintimeerde]” zal hebben.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof d.d. 3 november 2011, heeft [geintimeerde] – naar het hof begrijpt – verzocht de verzoeken van [appellante] toe te wijzen.
2.3. Bij faxberichten d.d. 18 oktober en 17 november hebben [appellante] en [geintimeerde] het hof bericht dat – aangezien er sprake is van referte zijdens [geintimeerde] – naar de mening van partijen er geen mondelinge behandeling behoeft plaats te vinden.
2.4. Bij brief d.d. 24 november 2011 heeft het hof partijen bericht dat er geen mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
2.5. Bij brief d.d. 9 december 2011 heeft het hof partijen bericht dat, gelet op de inhoud van de stukken van het procesdossier, het hof aanleiding heeft gezien om alsnog een mondelinge behandeling te gelasten. Het hof heeft partijen, alsmede de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), als belanghebbende in onderhavige zaak, opgeroepen ten einde hen in de gelegenheid te stellen zijn of haar standpunt ten aanzien van de verzoeken in hoger beroep aan het hof kenbaar te maken c.q. toe te lichten.
2.6. Bij faxberichten d.d. 19 december 2011 hebben de advocaten van partijen – kort gezegd – nogmaals verzocht de zaak op de stukken af te doen.
Bij brieven d.d. 20 december 2011 aan de advocaten van partijen, heeft het hof hen medegedeeld dat voormelde verzoeken niet gehonoreerd worden.
2.7. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 maart 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Giebels-Derks;
- [geintimeerde], bijgestaan door mr. Kneepkens;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R.J. Flinsenberg.
2.8. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de ter zitting door mr. Giebels-Derks overgelegde geboorteakte van [zoon B.], alsmede de latere vermelding betreffende de adoptie van [zoon B.] door [appellante], opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand op 2 november 2011 te Veldhoven.
3.1. Partijen zijn op 30 augustus 2008 met elkaar gehuwd.
Uit [appellante] is geboren [zoon A.] (hierna: [zoon A.]) op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
Uit [geintimeerde] is geboren [zoon B.] (hierna: [zoon B.]) op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].
Beide kinderen zijn verwekt via donorinseminatie. De donor van [zoon A.] is bekend. De donor van [zoon B.] is onbekend.
Inmiddels is tussen [appellante] en [geintimeerde] de echtscheiding uitgesproken, die op 17 februari 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2. Bij de bestreden beschikking, heeft de rechtbank de adoptie uitgesproken van [zoon B.] door [appellante], alsmede de adoptie van [zoon A.] door [geintimeerde].
3.3. [appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de door de rechtbank uitgesproken adoptie van [zoon B.] door [appellante] betreft en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] voert in haar beroepschrift, zoals toegelicht ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
3.3.1. Sinds de indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg heeft zich volgens [appellante] een zodanige wijziging van omstandigheden voorgedaan dat adoptie van [zoon B.] door [appellante] niet (langer) in het belang van [zoon B.] kan worden geacht. [appellante] voert aan dat de zwangerschap van [geintimeerde] wat haar betreft ongewenst was. Gedurende de zwangerschap van [geintimeerde] en ook na de geboorte van [zoon B.] heeft [appellante] zich niet betrokken bij of verbonden met hem gevoeld. De verwijdering tussen [appellante] en [geintimeerde] werd steeds groter. Inmiddels zijn partijen van echt gescheiden.
3.3.2. Thans is volgens [appellante] de onderlinge verhouding tussen [appellante] en [geintimeerde] goed: zij spreken elkaar dagelijks en zien elkaar wekelijks. De kinderen wonen ieder bij hun biologische ouder. [appellante] en [geintimeerde] hebben in het kader van de echtscheiding een ouderschapsplan opgesteld, waarin een contactregeling tussen [zoon A.] en [geintimeerde], doch geen contactregeling tussen [zoon B.] en [appellante] is opgenomen. Volgens [appellante] is er tussen haar en [zoon B.] geen sprake van ‘family life’ en zal dat tussen hen ook niet ontstaan, onder meer nu [appellante] geen aandeel zal hebben in de verzorging en opvoeding van [zoon B.]. [appellante] is ervan overtuigd dat zij [zoon B.] niet kan bieden waar hij op grond van het juridisch ouderschap recht op heeft.
[appellante] heeft destijds, toen [zoon B.] nog niet geboren was, op rationele gronden het verzoek tot adoptie ingediend, omdat zij van oordeel was dat twee kinderen die binnen één gezin opgroeien recht hebben op ouders die beiden betrokken zijn bij de opvoeding en verzorging. Op dit moment is echter geen sprake meer van een gezinssituatie en omdat [appellante] geen family life met [zoon B.] heeft gehad en ook anderszins niet het gevoel heeft dat [zoon B.] ‘bij haar hoort’, acht zij een adoptie niet langer in het belang van [zoon B.].
3.3.3. Op vragen van het hof, heeft [appellante] ter zitting het standpunt ingenomen dat de toewijzing van haar verzoek in hoger beroep haars inziens niet een ongewenste mate van ongelijkheid tussen de situatie van [zoon B.] en de situatie van [zoon A.] zou doen ontstaan. De situaties van beide kinderen kunnen volgens [appellante] immers niet met elkaar vergeleken worden, nu – anders dan tussen [zoon A.] en [geintimeerde] – er niets is wat [zoon B.] en [appellante] met elkaar verbindt. [appellante] stelt zich dan ook op het standpunt dat een heterohuwelijk niet zonder meer één op één gelijk dient te worden gesteld met een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht, voor zover het betreft de uit het huwelijk geboren kinderen. De vraag of ‘family life’ tussen [zoon B.] en [appellante] bestaat, dient haars inziens derhalve niet te worden beantwoord vanuit de sleutel van de relatie (c.q. het huwelijk) van partijen, doch vanuit de relatie tussen het kind en de partner (c.q. echtgenote) van de moeder: nu [appellante] niet de biologische ouder van [zoon B.] is en ook enige emotionele band tussen [zoon B.] en [appellante] ontbreekt, dient volgens haar aansluiting te worden gezocht bij de beginselen van stiefouderadoptie. Vanuit dit perspectief kan geconcludeerd worden dat het niet in het belang van [zoon B.] is om een juridische band tussen hem en [appellante] te laten ontstaan, waar feitelijk iedere band ontbreekt.
3.3.4. Volgens [appellante] is de keuze voor de geslachtsnaam “[appellante]” ingegeven door de feitelijke situatie dat [zoon A.] ook die naam draagt en [appellante] en [geintimeerde] het in het belang van de kinderen achtten dat zij dezelfde geslachtsnaam zouden hebben, aangezien zij in hetzelfde gezin zouden opgroeien. Nu er geen enkele verbondenheid is tussen [appellante] en [zoon B.] en [zoon B.] en [zoon A.] niet in hetzelfde gezin opgroeien, is het meer in het belang van [zoon B.] dat hij de geslachtsnaam “[geintimeerde]” voert.
3.4. [geintimeerde] voert in haar verweerschrift - kort samengevat - aan dat hetgeen [appellante] stelt, deels juist is. Onjuist is volgens haar de stelling dat de zwangerschap van [geintimeerde] wat [appellante] betreft ongewenst was. [appellante] heeft ingestemd met de ivf-behandeling van [geintimeerde] en [appellante] is bij de laatste behandeling van [geintimeerde] aanwezig geweest. [appellante] was in eerste instantie dolblij met de zwangerschap van [geintimeerde]. Daarna werd [zoon A.] ziek en was [geintimeerde] de eerste maanden van haar zwangerschap vaak misselijk. [appellante] ‘trok het niet meer’ en werd verliefd op een ander. [geintimeerde] verzet zich niet tegen het vernietigen van de bestreden beschikking en evenmin tegen het wijzigen van de geslachtsnaam van [zoon B.] in “[geintimeerde]”. [geintimeerde] hecht er echter aan haar visie op de zwangerschap van [zoon B.] aan het hof kenbaar te maken.
3.4.1. Ter zitting heeft [geintimeerde] het door haar in het verweerschrift gestelde enigszins genuanceerd: een en ander is aangevoerd omdat toen nog geen overeenstemming was bereikt over de te betalen onderhoudsbijdrage(n).
Verder heeft [geintimeerde] gesteld dat zij het volledig eens is met hetgeen [appellante] over de huidige situatie heeft verklaard en hetgeen zij ter zitting heeft aangevoerd, zoals hiervoor is samengevat onder 3.3.2. en 3.3.3..
Tot slot heeft [geintimeerde] het hof erop gewezen dat zij, mocht zij een nieuwe partner krijgen, graag voor deze nieuwe partner de mogelijkheid wenst open te houden dat [zoon B.] door de nieuwe partner wordt geadopteerd. Deze adoptie door de, in dat geval, sociale ouder van [zoon B.] acht [geintimeerde] meer in zijn belang dan de adoptie door [appellante].
3.5. De raad heeft zich ter zitting aangesloten bij de visie van partijen en geadviseerd het verzoek van [appellante] toe te wijzen. Ter zitting heeft de raad antwoord gekregen op een aantal tot dan toe onbeantwoorde vragen. De raad heeft ter zitting kunnen observeren dat partijen in staat zijn afgewogen afspraken te maken en dat ook zorgvuldig over de toekomst wordt nagedacht.
Volgens de raad kan men partijen beter vrijlaten in de (juridische) invulling van de situatie en hen daarover goede afspraken laten maken, in plaats van [appellante] een ongewenste rol in het leven van [zoon B.] te geven.
3.6. Het hof overweegt met betrekking tot het verzoek tot vernietiging van de bestreden beschikking voor zover het adoptie van [zoon B.] door [appellante] betreft, het volgende.
3.6.1. Het hof stelt voorop dat [zoon B.] is geboren binnen het huwelijk van partijen en dat hij tengevolge van kunstmatige donorbevruchting als bedoeld in artikel 1, onder c van de Wet Donorgegevens kunstmatige bevruchting is verwekt. Onder de stukken bevindt zich een verklaring als bedoeld in artikel 3a van genoemde wet.
Een verzoek tot adoptie als het onderhavige wordt op grond van artikel 1:227 vierde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) toegewezen, tenzij de adoptie kennelijk niet in het belang van het kind is, of niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1:228 BW.
De ontvankelijkheid van het verzoek in hoger beroep
3.6.2. Het hof dient vooreerst ambtshalve te toetsen of [appellante] kan worden ontvangen in haar verzoek in hoger beroep.
Het hof overweegt daartoe dat [appellante] in eerste aanleg heeft gekregen hetgeen zij (tezamen met [geintimeerde]) heeft verzocht: bij de bestreden beschikking is, voor zover in hoger beroep van belang, de adoptie van [zoon B.] door [appellante] uitgesproken. Het hof is van oordeel dat men in beginsel niet door middel van het instellen van hoger beroep kan terugkomen op het in eerste aanleg verzochte. Een uitzondering op deze regel vormt de mogelijkheid om een beroep te doen op een wijziging van omstandigheden, doch slechts in het geval de wet een wijzigingverzoek op deze grond toelaat. Het hof overweegt dat de wet geen mogelijkheid kent om vernietiging van de adoptie te verzoeken op grond van een wijziging van omstandigheden sinds de adoptiebeschikking.
3.6.3. Het hof overweegt echter dat de rechtbank heeft aangenomen dat de adoptie van [zoon B.] door [appellante] kennelijk in het belang van [zoon B.] was. De rechtbank is hierbij enkel uitgegaan van de inhoud van de stukken, waaronder het (volgens partijen) begin 2011 opgestelde adoptieverzoek dat evenwel pas omstreeks 9 juni 2011 ter griffie van de rechtbank is ingediend, alsmede de brief van de raad d.d. 17 juni 2011. De rechtbank heeft partijen niet nader gehoord.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat een ambtshalve inhoudelijke toets of toewijzing van het verzoek van partijen kennelijk in het belang van [zoon B.] kon worden geacht, waarbij alle feiten en omstandigheden van het geval door de rechter dienen te worden gewogen, in eerste aanleg klaarblijkelijk niet heeft plaatsgevonden, althans het hof kan dit uit de bestreden beschikking niet opmaken.
Het hof is van oordeel dat een ambtshalve toets als hiervoor bedoeld alsnog dient plaats te vinden, zodat [appellante] zal worden ontvangen in haar verzoek.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek in hoger beroep
3.6.4. Het hof acht het in onderhavige zaak van wezenlijk belang dat partijen zelf het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht niet zonder meer gelijkstellen met het huwelijk tussen personen van verschillend geslacht, voor zover het betreft de uit het huwelijk geboren kinderen. Zij zijn van mening dat de feitelijke band (in sociale c.q. emotionele zin) tussen de uit dat huwelijke geboren kinderen en de echtgenoot die niet de biologische ouder van dat kind is, doorslaggevend is bij beantwoording van de vraag of deze band ook in juridische zin dient te worden erkend. Volgens hen dient in dit kader de relatie van [appellante] tot [zoon B.] met de relatie van een stiefouder tot het kind van zijn echtgenote vergeleken te worden. Aldus moet ook beoordeeld worden of de adoptie door [appellante], de “stiefouder”, kennelijk in het belang van [zoon B.] is. [appellante] en [geintimeerde] menen dat dit niet meer het geval is.
3.6.5. Het hof overweegt daartoe het volgende.
3.6.5.1. Bij wet van 21 december 2000 (Stb. 2001, 10), in werking getreden op 1 april 2001, is onder meer de adoptie door de vrouwelijke partner van de moeder, wettelijk geregeld. De wetgever ging bij de openstelling van deze mogelijkheid uit van de situatie waarin beide – in dit geval – vrouwen, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind op zich hebben genomen en die verantwoordelijkheid ook graag willen dragen. In het belang van het kind verdient die relatie met deze volwassene(n) bescherming in juridisch opzicht, aldus de wetgever (MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26 673, nr. 3, p.2). Adoptie werd een middel om dat doel te bereiken, waarbij de wetgever heeft benadrukt dat anders dan in het afstammingsrecht, in het adoptierecht geen band bestaat tussen juridisch en biologisch ouderschap, maar – zo begrijpt het hof – tussen juridisch en sociaal ouderschap.
Het hof acht het voorgaande van belang, omdat het impliceert dat adoptie van een kind door de echtgenote van de moeder, niet zonder meer in het belang van dat kind dient te worden geacht, zoals overigens ook blijkt uit de in de wettekst opgenomen ambtshalve toets, op grond waarvan het aan de rechter is overgelaten om op grond van alle omstandigheden van het geval, te bepalen wat onder het kennelijk belang van het kind bij adoptie dient te worden verstaan.
Het hof acht het maken van enig onderscheid tussen de situatie van een kind dat wordt geboren in een huwelijk van twee personen van verschillend geslacht en de situatie van een kind dat wordt geboren in een huwelijk van twee personen van gelijk geslacht in zoverre gerechtvaardigd, dat daarmee de mogelijkheid in stand blijft om aansluiting te vinden bij zowel de biologische werkelijkheid als de feitelijke opvoedingssituatie, doch slechts voor zover dit – in het licht van alle omstandigheden van het geval – in het belang van het kind kan worden geacht en partijen ter zake eenzelfde zienswijze hebben.
3.6.6. In het licht van het voorgaande dient naar het oordeel van het hof de vraag te worden beantwoord of de relatie tussen [appellante] en [zoon B.] van dien aard is dat deze in juridisch opzicht beschermd dient te worden, waarbij het hof de volgende feiten en omstandigheden in overweging neemt.
3.6.6.1. Het hof stelt vast dat tussen [appellante] en [zoon B.] geen biologische afstammingsrelatie bestaat. Het is het hof gebleken dat in juli/augustus 2011 – kort na de bestreden beschikking – de relatie van partijen verbroken is. Partijen hebben verklaard dat ten tijde van de bestreden beschikking reeds haarscheuren in hun huwelijk waren ontstaan. In juli/augustus 2011 is de relatie tussen partijen verbroken. Het hof acht aannemelijk dat [geintimeerde] vrijwel vanaf de geboorte van [zoon B.] alleen heeft zorg gedragen voor zijn feitelijke verzorging en opvoeding, [appellante] heeft hierin geen aandeel gehad. Zij zal hierin ook in de toekomst geen aandeel krijgen. Het huwelijk van partijen is inmiddels ontbonden. Tussen [appellante] en [zoon B.] is geen contactregeling vastgesteld. Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat niet gebleken is van feiten of omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat een nauwe persoonlijke betrekking (ook wel aangeduid als ‘family life’) tussen [zoon B.] en [appellante] is ontstaan, met name nu partijen zelf menen en het hof aannemelijk acht dat, in de hiervoor geschetste feitelijke situatie zowel tijdens de zwangerschap van [geintimeerde] als na de geboorte van [zoon B.], de voorwaarden voor het ontstaan van een nauwe persoonlijk betrekking tussen hem en [appellante] niet aanwezig waren (vgl. EHRM X, Y en Z tegen het Verenigd Koninkrijk, 22 april 1997, r.o. 37, waarin het vervullen van een ouderrol door de niet-biologische ouder tijdens de zwangerschap én na de geboorte van het kind doorslaggevend werd geacht).
In voorgaande zin onderscheidt de situatie van [zoon B.] zich wezenlijk van de situatie van [zoon A.], nu [geintimeerde] – hoewel zij niet de biologische moeder van [zoon A.] is – een aandeel heeft gehad in zijn verzorging en opvoeding: [geintimeerde] heeft voornoemde verantwoordelijkheid op zich genomen en zij heeft die verantwoordelijkheid graag willen dragen. Tussen [geintimeerde] en [zoon A.] kan dus wel gesproken worden van ‘family life’ en is sprake van een relatie tussen [zoon A.] en [geintimeerde] welke juridische bescherming verdient. Het hof constateert dat partijen zich bewust zijn van voornoemd onderscheid in de situaties van beide kinderen: zij zijn niet teruggekomen op het adoptieverzoek van [zoon A.] door [geintimeerde] en zij zijn een contactregeling tussen [zoon A.] en [geintimeerde] overeengekomen, waarmee zij ook de sociale band tussen [zoon A.] en [geintimeerde], die tijdens de samenleving van partijen is ontstaan, beogen in stand te houden.
3.6.6.2. Zoals reeds overwogen dienen in de rechterlijke beoordeling van het adoptieverzoek alle omstandigheden van het geval, dus niet alleen de situatie ten tijde van het verzoek, doch ook toekomstige aspecten te worden betrokken.
Partijen hebben ter zitting verklaard dat het goed gaat met [zoon B.]. Zij hebben in het kader van de echtscheidingsprocedure duidelijke afspraken gemaakt over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, waaronder zoals gezegd het contact tussen [geintimeerde] en [zoon A.]. Op grond van het verhandelde ter zitting, verwacht het hof, met de raad, dat partijen nu en in de toekomst op pedagogisch verantwoorde wijze invulling (zullen) geven aan de op hen rustende ouderlijke verantwoordelijkheden ten aanzien van zowel [zoon B.] als [zoon A.].
Indien de adoptie door [appellante] thans niet wordt bekrachtigd, wordt bovendien de mogelijkheid van partneradoptie door de (toekomstige) nieuwe partner van [geintimeerde] opengehouden. Het vestigen van een juridische band tussen [zoon B.] en deze nieuwe partner, zou naar ’s hofs oordeel meer tegemoet kunnen komen aan de feitelijke opvoedingssituatie, indien en voor zover de nieuwe partner de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [zoon B.] mede op zich heeft genomen en die verantwoordelijkheid ook graag wil dragen, hetgeen dan in het belang van [zoon B.] te achten is.
3.6.7. Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat adoptie door [appellante] van [zoon B.] kennelijk niet in het belang van [zoon B.] is.
3.7. Op grond van al het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep voorzover het gezamenlijk verzoek van de partijen in eerste aanleg strekkende tot het uitspreken van de adoptie van [zoon B.] door [appellante] is toegewezen vernietigen en dit verzoek alsnog afwijzen.
De geslachtsnaamwijziging
3.8. Het hof overweegt met betrekking tot het verzoek om een geslachtsnaamwijziging van [zoon B.] van “[appellante]” in “[geintimeerde]” het volgende.
3.8.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 5, lid 8, tweede volzin in samenhang bezien met de eerste volzin BW, kan een verklaring houdende naamskeuze slechts worden afgelegd ten aanzien van de geslachtnaam van het eerste kind van de ouders c.q. het eerste kind over wie de ouder en haar echtgenote die niet de ouder is, van rechtswege gezamenlijk het gezag als bedoeld in artikel 1:253sa BW (zullen) uitoefenen.
Ingevolge de derde volzin van genoemd artikellid, hebben volgende kinderen van die ouders c.q. volgende kinderen over wie dezelfde ouder en dezelfde echtgenote die niet de ouder is, van rechtswege het gezag gezamenlijk zullen uitoefenen, dezelfde geslachtsnaam als het eerste kind (het ‘eenheid van naam’-beginsel dat geldt binnen een gezin).
3.8.2. Het hof stelt vast dat [zoon A.] op grond van het bepaalde in artikel 5 lid 4 BW de achternaam “[appellante]” draagt en dat derhalve ook [zoon B.], namelijk op grond van het ‘eenheid van naam’-beginsel, vanaf zijn de geboorte de geslachtsnaam “[appellante]” draagt. Partijen hebben in het kader van de adoptieprocedure in eerste aanleg een verklaring van naamskeuze ex artikel 1:5 lid 3 BW overgelegd. Dit was gelet op het voorgaande echter niet noodzakelijk, nu zowel [zoon A.] als [zoon B.] de geslachtsnaam “[appellante]” van rechtswege dragen.
3.8.3. Op grond van artikel 1:7 lid 1 van het BW kan de geslachtsnaam van een persoon op zijn verzoek, of op verzoek van zijn wettelijke vertegenwoordiger, door de Koning worden gewijzigd. De rechter komt in dit kader geen beslissingsbevoegdheid toe. Een verzoek tot geslachtsnaamwijziging dient bij de Dienst Justis van het Ministerie van Justitie te worden ingediend.
3.9. Op grond van al het voorgaande zal het hof beslissen als na te melden.
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 juli 2011 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, derhalve voor zover de rechtbank de adoptie van [zoon B.], geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] door [appellante] heeft uitgesproken;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, E.L. Schaafsma-Beversluis en E.N. van der Spoel en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2012.