ECLI:NL:GHSHE:2012:BW0412

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.099.271
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting huurovereenkomsten bedrijfsruimte door Mercedes Benz afgewezen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 maart 2012 uitspraak gedaan in een hoger beroep van een kort geding. De appellant, een particuliere belegger, vorderde dat Mercedes Benz en Daimler A.G. de huurovereenkomsten voor drie kantoorgebouwen in Maastricht na 31 mei 2012 zouden voortzetten. De appellant stelde dat er een overeenkomst was gesloten waarin was afgesproken dat de huur voor vijf jaar zou worden verlengd, in ruil voor het afzien van bankgaranties ter waarde van circa € 250.000. De voorzieningenrechter in eerste aanleg had de vorderingen van de appellant afgewezen, omdat niet aannemelijk was dat de gedaagden zich hadden verbonden tot verlenging van de huurovereenkomsten.

Tijdens de zitting van het hof op 7 maart 2012 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De appellant voerde aan dat er in eerdere gesprekken met vertegenwoordigers van Mercedes Benz toezeggingen waren gedaan over de voortzetting van de huur. De gedaagden betwistten echter dat er een bindende overeenkomst was gesloten. Het hof oordeelde dat de appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de gedaagden zich hadden verbonden om de huur voort te zetten. Het hof concludeerde dat de vorderingen van de appellant in het kort geding niet toewijsbaar waren, omdat er geen grond was om de gedaagden te verplichten de huurovereenkomsten na 31 mei 2012 voort te zetten.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde de appellant in de proceskosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in contractuele geschillen en de noodzaak voor partijen om duidelijke afspraken te maken en deze schriftelijk vast te leggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.099.271
arrest van de zevende kamer van 27 maart 2012
in de zaak van
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. E.H.H. Schelhaas,
tegen:
1. MERCEDES BENZ COSTUMER ASSISTANCE CENTER MAASTRICHT N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. DAIMLER A.G.,
gevestigd te [vestigingsplaats], Duitsland,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als MB CAC en Daimler,
advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 december 2011 ingeleide hoger beroep van het vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 15 november 2011, gewezen tussen [appellant] als eiser en MB CAC en Daimler als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 165771/KG ZA 11-463)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij zijn appeldagvaarding heeft [appellant] twintig producties overgelegd, zeventien grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van het in eerste aanleg door [appellant] gevorderde.
2.2. Bij memorie van antwoord hebben MB CAC en Daimler drie producties overgelegd (genummerd 15 tot en met 17), de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het beroepen vonnis.
2.3. De partijen hebben hun standpunten doen bepleiten ter zitting van dit hof van 7 maart 2012.
Namens [appellant] is het woord gevoerd door mr. Schelhaas voornoemd aan de hand van een overgelegde pleitnota.
Namens MB CAC en Daimler is het woord gevoerd door mr. H.J.J. van der Salm en mr. J.P. Folkertsma. Mr. Van der Salm heeft gebruik gemaakt van een door hem overgelegde pleitnota (op naam van mr. Folkertsma).
2.4.Bij aanvang van het pleidooi heeft [appellant] enige door hem op voorhand toegezonden producties in het geding gebracht. Dit betreft:
- de door mr. Van de Wier namens [appellant] toegezonden producties 21 tot en met 25, bij dit hof binnengekomen op 1 maart 2012;
- de door mr. Schelhaas namens [appellant] toegezonden producties 22 tot en met 29, bij dit hof binnengekomen op 2 maart 2012.
Tegen de door mr. Schelhaas namens [appellant] tevens ingezonden productie 21, een schriftelijke reactie van [appellant] op de memorie van antwoord, is door MB CAC en Daimler bezwaar gemaakt. Het hof heeft die productie buiten beschouwing gelaten.
2.4.Na afloop van het pleidooi hebben de partijen uitspraak gevraagd. [appellant] heeft daartoe haar procesdossier overgelegd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1. In dit hoger beroep kan op hoofdlijnen worden uitgegaan van de volgende feiten.
a) [appellant] is sinds 30 november 2007 eigenaar en opvolgend verhuurder van een kantorencomplex te Maastricht bestaande uit de navolgende drie kantoorgebouwen:
-het kantoorgebouw aan de [vestigingsadres sub 1.] (“blok 5”);
-het kantoorgebouw aan de [vestigingsadres sub 2.] (“blok 4”);
-het kantoorgebouw aan de [vestigingsadres sub 3.] (“In-Between”).
b) Blok 5 is verhuurd aan Daimler en MB CAC. Blok 4 (met uitzondering van de derde verdieping) en In-Between zijn verhuurd aan MB CAC.
c) In oktober 2007 is een nadere overeenkomst (hierna: de LOI) gesloten tussen de toenmalig eigenaar en rechtsvoorganger van [appellant], DG Anlage GmbH, als verhuurder en de rechtsvoorganger van MB CAC als huurder. Bij deze LOI is overeengekomen, voor zover thans van belang:
-dat elk van de drie bovenbedoelde huurovereenkomsten zal gelden tot 31 mei 2012;
-dat de huurder de huurovereenkomsten per die datum kan beëindigen door opzegging met inachtneming van een opzegtermijn van een jaar;
-dat de huurovereenkomsten bij gebreke van tijdige opzegging zullen doorlopen voor een periode van vijf jaar.
d) Tussen [appellant] als eiser en MB CAC als gedaagde is een procedure in kort geding gevoerd, waarin onder meer de vraag aan de orde is geweest of de in de LOI opgenomen contractswijzigingen bindende kracht hebben gekregen (hetgeen volgens [appellant] niet het geval was). In die procedure heeft dit hof bij arrest van 22 december 2009 geoordeeld dat in een bodemprocedure waarschijnlijk zal worden geoordeeld dat de betreffende contractswijzigingen bindende kracht hebben gekregen. MB CAC is bij genoemd arrest op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld om de in de huurovereenkomsten met betrekking tot blok 4 en In between bedongen bankgaranties te stellen. Het door [appellant] meer of anders gevorderde is afgewezen.
e) Op 19 januari 2010 is een gesprek gevoerd tussen [appellant], [Y.] (CFO van MB CAC) en [Z.] (President en CEO van MB CAC). In dit gesprek zijn onder meer de door MB CAC te stellen bankgaranties aan de orde geweest.
f) Op 4 juni 2010 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant], [Y.], [Z.] en Van der Salm. Ook in dit gesprek zijn onder meer de bankgaranties die MB CAC volgens het arrest van 22 december 2009 moest stellen, aan de orde geweest.
g) Bij brief van 15 juni 2010 heeft [Y.] aan [appellant] geschreven:
“We herewith would like to confirm, like agreed during the telephone conversation on the 11th of June (…) that our next meeting is to take place in the 20th of October 2010 at 16:00 – 17:00 in the office of Mr. [Z.].”
h) [appellant] heeft een op 3 juli 2010 gedateerd faxbericht van hemzelf gericht aan [Y.] overgelegd, waarvan de verzending door MB CAC in de onderhavige procedure is betwist. De tekst van dit faxbericht luidt:
“Geachte heer [Y.],
Naar aanleiding van uw brief van 15 juni 2010 aan mij hecht ik eraan om alvast aan U te bevestigen dat U ons ondanks de uitspraak van het Hof sedert januari 2010 diverse malen verzocht heeft af te zien van de beide door U nog te stellen bankgaranties voor Blok 4 en In Between alsmede ook mijn daarmee verband houdende overige rechten en aanspraken inzake de door U niet eerder gestelde bankgaranties met welk verzoek wij hebben ingestemd, zulks in ruil voor de door U gedane toezegging gebruik te zullen maken van de 5 jaars optie termijn zoals omschreven onderaan op bladzijde 3 beneden van de LOI d.d. 25 oktober 2007.
(…)”
i) Bij brief van 24 augustus 2010 heeft [Y.] aan [appellant] geschreven dat de vergadering zoals gepland op 20 oktober 2010 geen doorgang kan vinden en voorgesteld deze vergadering te verplaatsen naar 28 oktober 2010.
j) Bij brief van 1 oktober 2010 heeft MB CAC aan [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:
“With regards to our meeting intended on the 28th of October 2010 we hereby would like to inform you that the necessity of having this meeting is no longer required.
It was recently decided that Daimler Real Estate (DRE) will take over all future handling, discussions en negotiations concerning the rental of the building which we are currently using.
Additionally, Daimler Real Estate (DRE) also communicated that they have engaged the real estate agency [makelaarskantoor] (JLL) with regards to the renewal of our lease contracts which are due 2012.
Therefore we hereby would like to inform you that you will directly be contacted by [makelaarskantoor] (JLL) in order to discuss all relevant lease issues.”
k) Bij brief van 8 november 2010 heeft [makelaarskantoor] (hierna: JLL) als reactie op een brief van [appellant] van 3 november 2011 onder meer het volgende aan [appellant] meegedeeld:
“However, to eliminate misunderstanding, doubts and/or expectations from your side I would like to draw your attentions for the following.
I once again emphasize and confirm that neither lessee nor Daimler Real Estate will enter or already had entered into negotiations with you and/or lessor regarding a possible lease renewal. On the contrary to what you state in your letter there is as today also no intention to do so. Currently my client is investigating the business case and only in the event that the current property remains an alternative for future accommodation you will be contacted in writing.”
l) Bij brief van 10 november 2010 heeft [appellant] aan JLL onder meer het volgende meegedeeld:
“Hierbij deel ik u mede dat uw brief van 8 november 2010 volstrekt onjuist is en dat ik het daarmee derhalve volstrekt oneens ben.
1.Mercedes heeft in de brief van 1 oktober 2010 uitdrukkelijk bevestigd dat onze huurcontracten welke nog lopen tot 2012 worden vernieuwd en dat daartoe rechtstreeks contact met ons zou worden opgenomen door [makelaarskantoor]. (…)
2.(…)
3.(…) Ik wijs er uitdrukkelijk op dat door mij op verzoek van Mercedes moest worden afgezien van de beide door haar nog te stellen bankgaranties ter waarde van circa € 250.000 zulks in ruil voor de door Mercedes gedane toezeggingen dat zij tot een langjarige huurrelatie wilde komen en de huurovereenkomsten in ieder geval per 2012 zouden worden verlengd. (…)
4.U dient zich derhalve aan de inhoud van de brief van 1 oktober 2010 en aan de door mij met Mercedes reeds gevoerde onderhandelingen en gemaakte afspraken te houden (…)”
m) Bij brief van 22 maart 2011 hebben MB CAC en Daimler de drie huurovereenkomsten opgezegd tegen 31 mei 2012. Zij hebben hierbij aangekondigd dat het aannemelijk is dat de ontruiming eerder dan 31 mei 2012 zal plaatsvinden en dat daarover te gelegener tijd nog nader contact zal worden opgenomen.
n) MB CAC heeft vervangende bedrijfsruimte gehuurd. Bij gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep heeft zij meegedeeld dat de verhuizing vanuit blok 5, blok 4 en In-Between naar de vervangende bedrijfsruimte in fasen zal plaatsvinden en wellicht omstreeks eind april 2012 zal worden voltooid.
4.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] in een primaire, subsidiaire en meer subsidiaire variant, kort gezegd:
-dat MB CAC althans MB CAC en Daimler worden geboden de drie huurovereenkomsten na 31 mei 2012 voor een periode van vijf jaar voort te zetten;
-dat het MB CAC althans MB CAC en Daimler wordt verboden het gehuurde te verlaten;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van MB CAC en Daimler in de proceskosten.
4.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant] de stelling ten grondslag gelegd dat partijen zijn overeengekomen de huur van blok 5, blok 4 en In-Between per 1 juni 2012 nog vijf jaar voort te zetten.
4.2.3.MB CAC en Daimler hebben gemotiveerd betwist dat zij zich ertoe verbonden hebben om de huur ná 31 mei 2012 voort te zetten.
4.3. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat MB CAC en Daimler zich hebben verbonden tot verlenging van de huurovereenkomst.
Op grond van dit oordeel heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
4.4. [appellant] heeft in zijn appeldagvaarding zeventien grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis. In de toelichting op zijn zeventiende grief stelt [appellant] dat hij het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof wil voorleggen. Het hof zal daarom niet alle grieven afzonderlijk behandelen maar beoordelen of de vorderingen van [appellant] op de door hem aangevoerde grondslagen kunnen worden toegewezen.
4.5.1.[appellant] vordert primair:
a. een aan MB CAC, althans MB CAC en Daimler, op te leggen gebod om de huurovereenkomsten met betrekking tot blok 5, blok 4 en In-Between voort te zetten als waren deze overeenkomsten na 31 mei 2012 al voor een periode van vijf jaar voortgezet;
b. een aan MB CAC, althans MB CAC en Daimler, op te leggen verbod het gehuurde te verlaten en een aan hen op te leggen gebod om het gehuurde te blijven gebruiken;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.5.2.Aan deze vordering heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat hij in de besprekingen van 19 januari 2010 en 4 juni 2010 met MB CAC, vertegenwoordigd door [Z.] en [Y.], is overeengekomen dat MB CAC (en naar het hof begrijpt ten aanzien van blok 5 tevens Daimler) de huur van blok 5, blok 4 en In-Between niet per 31 mei 2012 zou opzeggen zodat deze huur vanaf die datum nog voor vijf jaren zou doorlopen, waartegenover [appellant]:
-zou afzien van de door MB CAC te stellen bankgaranties ter waarde van circa € 250.000,--;
-afstand zou doen van de contractuele boetes die MB CAC vanwege het niet tijdig stellen van de bankgaranties had verbeurd (welke boetes volgens [appellant] over de periode van eind 2008 tot januari 2010 minimaal € 180.000,-- beliepen);
-af zou zien van een bodemprocedure om de bindendheid van de LOI te laten toetsen.
4.5.3.MB CAC en Daimler hebben uitdrukkelijk betwist dat in de besprekingen van 19 januari 2010 en 4 juni 2010 een overeenkomst met deze strekking gesloten is.
4.5.4.Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] een spoedeisend belang heeft bij beoordeling van zijn vordering. De huurinkomsten van blok 5, blok 4 en In-Between zijn voor hem als particuliere belegger van groot belang. In zoverre kan [appellant] in kort geding worden ontvangen.
4.5.5.Het voorgaande laat onverlet dat voor toewijzing van de vordering van [appellant] in dit kort geding alleen plaats is indien voldoende aannemelijk is dat een bodemrechter een vergelijkbare vordering zal toewijzen. Hierbij is onder meer van belang dat MB CAC en Daimler een restitutierisico lopen indien zij nu zouden worden veroordeeld de huur voort te zetten en vervolgens in een bodemprocedure zou worden geoordeeld dat zij de huur rechtsgeldig per 31 mei 2012 hebben opgezegd.
4.5.6.Omdat [appellant] zich erop beroept dat de door hem gestelde overeenkomst zoals hierboven in rechtsoverweging 4.5.2 weergegeven tot stand gekomen is, draagt hij de bewijslast van die stelling. Dat volgt uit het bepaalde in artikel 150 Rv.
4.5.7.Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] het betreffende bewijs voorshands nog niet geleverd. MB CAC en Daimler hebben uitdrukkelijk betwist dat in de besprekingen van 19 januari 2010 en 4 juni 2010 een overeenkomst als door [appellant] gesteld tot stand gekomen is. Van een door beide partijen ondertekend schriftelijk stuk, waarin de gestelde overeenkomst is vastgelegd, is geen sprake. Beide partijen hebben wel door henzelf opgestelde gespreksverslagen overgelegd. Aan die verslagen kan voorshands echter geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aangezien de verslagen onderling tegenstrijdig zijn en de partijen over weer elkaars verslag betwisten.
4.5.8.[appellant] heeft betoogd dat uit het door hem overgelegde faxbericht van 3 juli 2010 is af te leiden dat de door hem gestelde overeenkomst tot stand gekomen is. MB CAC en Daimler hebben in eerste aanleg gesteld dat dit faxbericht nimmer door hen is ontvangen en dat [appellant] dus zijn eigen bewijs “construeert”. [appellant] geeft vervolgens als productie 1 bij zijn appeldagvaarding een verzendrapport overgelegd, waarmee volgens hem bewezen is dat het faxbericht door hem is verzonden. MB CAC en Daimler hebben hierna bij pleidooi volhard in hun stelling dat het faxbericht nimmer door hen ontvangen is. Of het faxbericht daadwerkelijk verzonden is, kan in het kader van het onderhavige kort geding niet worden vastgesteld. Daarvoor is nadere bewijslevering nodig en daarvoor leent dit kort geding zich niet. Ook indien wordt aangenomen dat het faxbericht daadwerkelijk door de geadresseerde, de heer [Y.] van MB CAC, is ontvangen, is daarmee naar het voorlopig oordeel van het hof bovendien niet bewezen dat de door [appellant] gestelde overeenkomst tot stand gekomen is. Het faxbericht bevat immers slechts een uitlating van [appellant] zonder dat in het bericht op enigerlei wijze om een bevestiging van [Y.] wordt gevraagd. Enige uitlating van de zijde van MB CAC en/of Daimler, waaruit op te maken is dat ook volgens hen de gestelde overeenkomst gesloten is, ontbreekt. Het enkele feit dat MB CAC en/of Daimler niet op de fax hebben gereageerd is naar het oordeel van het hof onvoldoende voor de vergaande conclusie dat zij het met de inhoud van het faxbericht eens waren en zich ertoe verbonden hebben de drie huurovereenkomsten niet per 31 mei 2012 op te zeggen.
4.5.9.Ook aan de brief van 1 oktober 2010 van MB CAC aan [appellant] is voorshands onvoldoende steun te ontlenen voor de stelling van [appellant] dat MB CAC het recht heeft prijsgegeven om de drie huurovereenkomsten per 31 mei 2012 op te zeggen. In de brief wordt slechts meegedeeld dat Daimler Real Estate alle toekomstige onderhandelingen over de huur van de gebouwen zal overnemen en dat Daimler Real Estate het makelaarskantoor [makelaarskantoor] heeft ingeschakeld met betrekking tot de vernieuwing van de huurcontracten die in 2012 aan de orde komt. Dat over de voortzetting c.q. het niet opzeggen van de huurcontracten per 31 mei 2012 al overeenstemming is bereikt, is uit deze brief niet af te leiden. De brief laat minstens evenzeer de mogelijkheid open dat over de vernieuwing (wat niet zonder meer hetzelfde is als voortzetting) van de huurcontracten nog onderhandelingen moeten plaatsvinden en dat bij die onderhandelingen [makelaarskantoor] voor [appellant] het aanspreekpunt zal zijn.
4.5.10.[appellant] is in zijn processtukken ook ingegaan op feiten en omstandigheden die zich vóór 2010 en ná oktober 2010 hebben voorgedaan. Ook uit die feiten en omstandigheden is niet af te leiden dat partijen in 2010 de door [appellant] gestelde overeenkomst hebben gesloten. Hooguit is er uit af te leiden dat partijen in 2010 over een mogelijke voortzetting van de huur na 31 mei 2012 hebben gesproken.
4.5.11.De conclusie is dat op basis van de beschikbare gedingstukken vooralsnog niet als vaststaand kan worden aangenomen dat MB CAC en Daimler zich er jegens [appellant] toe hebben verbonden om de drie huurovereenkomsten niet per 31 mei 2012 op te zeggen. Indien [appellant] deze door hem gestelde afspraak wil aantonen zal daarvoor nadere bewijslevering in de vorm van getuigenverhoren nodig zijn. Deze kort gedingprocedure leent zich daar niet voor. Bij deze stand van zaken komt de primaire vordering van [appellant] in dit kort geding niet voor toewijzing in aanmerking.
4.6.1.[appellant] vordert subsidiair:
a. MB CAC, althans MB CAC en Daimler, te gebieden binnen veertien dagen althans binnen een door het hof te bepalen termijn alle feitelijke en rechtshandelingen te verrichten ter afhandeling van de “renewal” van de huurovereenkomsten met effect van voortzetting van die huurovereenkomsten voor een periode van (tenminste) vijf jaar na 31 mei 2012;
b. een aan MB CAC, althans MB CAC en Daimler, op te leggen verbod het gehuurde te verlaten en een aan hen op te leggen gebod om het gehuurde te blijven gebruiken;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.6.2.Ook deze vordering is gebaseerd op de stelling dat MB CAC en Daimler zich er in de besprekingen van januari en/of juni 2010 toe hebben verbonden de huurovereenkomsten niet per 31 mei 2012 op te zeggen. Uit hetgeen het hof ten aanzien van de primaire vordering heeft overwogen volgt dat die stelling vooralsnog niet is komen vast te staan. Dit brengt mee dat er onvoldoende grondslag is voor toewijzing van de subsidiaire vordering.
4.6.3.Bij pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] nog gesteld dat MB CAC en Daimler moeten worden veroordeeld tot het dooronderhandelen met [appellant] waarbij zij zich tot het uiterste moeten inspannen om overeenstemming te bereiken over de verlenging van de huurovereenkomsten. Volgens [appellant] betreft dit geen wijziging van eis maar valt dit onder het gevorderde zoals hierboven in 4.6.1 onder a weergegeven.
4.6.4.Naar het oordeel van het hof is de bij pleidooi geformuleerde vordering tot dooronderhandelen niet te brengen onder het subsidiair gevorderde zoals hierboven in 4.6.1 onder a weergegeven. Nu van een eiswijziging geen sprake is geweest kan van een (niet gevorderde) veroordeling tot dooronderhandelen geen sprake zijn.
4.6.5.Overigens zou het hof een vordering tot dooronderhandelen in dit kort geding niet toewijsbaar hebben geacht. Als - strenge en tot terughoudendheid nopende - maatstaf voor de beoordeling van vorderingen ter zake afgebroken onderhandelingen heeft te gelden dat ieder van de onderhandelende partijen - die verplicht zijn hun gedrag mede door elkaars gerechtvaardigde belangen te laten bepalen - vrij is de onderhandelingen af te breken, tenzij dit op grond van het gerechtvaardigd vertrouwen van de wederpartij in het totstandkomen van de overeenkomst of in verband met de andere omstandigheden van het geval onaanvaardbaar zou zijn (vgl. HR 12 augustus 2005, NJ 2005, 467). In het onderhavige geval zijn voorshands geen feiten of omstandigheden komen vast te staan waaraan [appellant] het gerechtvaardigde vertrouwen heeft mogen ontlenen dat een overeenkomst over voortzetting van de huur van blok 5, blok 4 en In-Between tot stand zou komen. [appellant] heeft in 2010 wel in de veronderstelling kunnen verkeren dat een voortzetting van de huurovereenkomsten na 31 mei 2012 tot de mogelijkheden behoorde, maar dat is onvoldoende voor toewijzing van een vordering tot veroordeling van de wederpartij tot dooronderhandelen.
4.7.1.[appellant] vordert meer subsidiair een verbod voor MB CAC althans MB CAC en Daimler om blok 5, blok 4 en In-Between te ontruimen en te verlaten en een gebod aan hen om het gehuurde zelf feitelijk in gebruik te houden totdat in een eventuele bodemprocedure anders is bepaald, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
4.7.2.Deze vordering is evenmin toewijsbaar. Nu voorshands niet is komen vast te staan dat MB CAC en Daimler zich ertoe hebben verplicht de huur na 31 mei 2012 voort te zetten, is er geen grond om hen in dit kort geding te verplichten het gehuurde na 31 mei 2012 in gebruik te houden.
4.8.Uit het bovenstaande volgt dat het hof evenals de voorzieningenrechter van oordeel is dat de vorderingen van [appellant] in dit kort geding niet toewijsbaar zijn. Het hof zal het beroepen vonnis daarom bekrachtigen. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit hoger beroep. Het hof zal deze kostenveroordeling, zoals door MB CAC en Daimler gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht onder zaaknummer 165771/KG ZA 11-463 tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 15 november 2011;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van MB CAC en Daimler tot op heden begroot op € 649,-- aan vast recht en € 2.682,-- aan salaris procureur;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en Th.J.A. Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 maart 2012.