ECLI:NL:GHSHE:2012:BW0314

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.047.031
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding door advocaat wegens gefingeerde procedures en onjuiste informatieverstrekking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Hertogenbosch. [Appellant] heeft [geintimeerde sub 1.], zijn voormalige advocaat, aangeklaagd wegens onrechtmatige daad en wanprestatie. Hij stelt dat [geintimeerde sub 1.] hem heeft misleid door gefingeerde procedures te voeren en onjuiste informatie te verstrekken over zijn alimentatieverplichtingen. De zaak heeft zijn oorsprong in de echtscheiding van [appellant] en [Z.], waarbij [appellant] verplicht was partneralimentatie en kinderbijdragen te betalen. [Appellant] heeft in 2000 juridische bijstand gezocht bij een maatschap van advocaten, waar [geintimeerde sub 1.] deel van uitmaakte. Gedurende de periode van 2000 tot 2006 heeft [geintimeerde sub 1.] volgens [appellant] informatie onthouden en valse documenten opgesteld, wat leidde tot aanzienlijke financiële schade voor [appellant].

Het hof heeft vastgesteld dat [geintimeerde sub 1.] in zijn rol als advocaat niet naar behoren heeft gehandeld, wat resulteerde in een veroordeling van [geintimeerde sub 1.] door de politierechter wegens valsheid in geschrift. [Appellant] vordert schadevergoeding van in totaal € 366.955,56, gebaseerd op de schade die hij heeft geleden door het handelen van [geintimeerde sub 1.]. Het hof heeft de vorderingen van [appellant] beoordeeld en geconcludeerd dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de alimentatiekwestie een essentiële rol heeft gespeeld in zijn beslissing om met vervroegd pensioen te gaan en naar Portugal te verhuizen.

Uiteindelijk heeft het hof de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van advocaten en de gevolgen van wanprestatie in de juridische praktijk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.047.031
arrest van de zevende kamer van 27 maart 2012
in de zaak van
[A.],
wonende te [woonplaats] (Portugal),
appellant,
verder: [appellant],
advocaat: mr. M.J.P. Faassen,
tegen:
1. [B.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
verder: [geintimeerde sub 1.],
advocaat: mr. M.F.J. Martens,
2. [C.],
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. [D.],
wonende te [woonplaats],
4. [E.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
verder: [geïntimeerde sub 2.],
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 september 2009 en herstelexploot van 22 oktober 2009 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch gewezen vonnis in conventie van 24 juni 2009 tussen [appellant] als eiser en [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer: 180819/HA ZA 08-1790)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 17 december 2008.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] is tijdig van het eindvonnis van 24 juni 2009 in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven, tevens houdende akte wijziging en vermeerdering van eis heeft [appellant] onder overlegging van 58 producties (nrs. 50-107) 22 grieven aangevoerd, zijn eis gewijzigd en vermeerderd en geconcludeerd zoals aan het slot van deze memorie nader staat omschreven.
2.2 Bij afzonderlijke memories van antwoord hebben [geintimeerde sub 1.], onder overlegging van 31 producties, en [geintimeerde sub 2.], onder overlegging van 13 producties, de grieven van [appellant] en diens vermeerderde/gewijzigde eis bestreden.
2.3 [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd; [appellant] heeft geen procesdossier overgelegd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
Vooraf
4.1 [appellant] heeft in hoger beroep zijn eis gewijzigd. Volgens [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] is deze eiswijziging onduidelijk, zodat deze geheel buiten beschouwing moet blijven. Het hof volgt hen niet in dit standpunt. [appellant] heeft aan het slot van zijn memorie van grieven zijn vorderingen volledig weergegeven. Dit is het petitum waar het hof in dit hoger beroep van uitgaat en dat door de wederpartijen van [appellant] in hun memories van antwoord uitvoerig is besproken. Eventuele onduidelijkheden in die vorderingen of in de toelichting erop kunnen, zo nodig, bij de hierna volgende behandeling ervan aan de orde komen. Voor een op voorhand geheel buiten beschouwing laten van de eiswijziging ziet het hof geen aanleiding.
4.2 In eerste aanleg is sprake geweest van een reconventionele vordering van [geintimeerde sub 1.]. Deze is door de rechtbank afgewezen. Hiertegen is [geintimeerde sub 1.] niet opgekomen, zodat de reconventionele vordering in dit hoger beroep niet aan de orde is.
4.3 Op onderdelen van het beroepen vonnis hebben [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] commentaar op de beslissingen van de rechtbank, met name ten aanzien van de toegewezen post 4 (reparatiekosten partneralimentatie). Aangezien zij te kennen hebben gegeven bekrachtiging van het beroepen vonnis voor te staan en dus geen ander dictum wensen dan in dat vonnis is opgenomen, gaat het hof ervan uit dat zij met bedoeld commentaar geen incidentele grieven hebben beoogd.
De feiten
4.4 De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.15 een aantal feiten vastgesteld. De grieven I tot en met VIII hebben hierop betrekking. Ook indien een of meer van deze grieven slagen, leidt dat op zich nog niet tot vernietiging van het vonnis. Het hof zal hierna, mede gelet op de eis zoals deze in hoger beroep voorligt, kort weergeven waar het in deze zaak om gaat.
4.5 Het gaat in dit hoger beroep, kort samengevat, om het volgende.
a) Geïntimeerde sub 2 is een inmiddels ontbonden maatschap van advocaten, waar geïntimeerden sub 1, 3 en 4 als maten deel van uitmaakten. [appellant] heeft zich in 2000 voor juridische bijstand tot de maatschap gewend. [geintimeerde sub 1.] is in een aantal kwesties als advocaat voor [appellant] opgetreden. In dit hoger beroep gaat het om werkzaamheden voor [appellant] in verband met diens alimentatieverplichtingen.
b) [appellant] is van 7 juli 1971 tot 14 maart 2000 gehuwd geweest met mevrouw [Z.] (verder: [Z.]). Uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren, waarvan de jongste, [dochter], ten tijde van de echtscheiding nog minderjarig was.
c) [appellant] en [Z.] hebben voor de regeling van de gevolgen van hun voorgenomen echtscheiding een scheidingsbemiddelaar, mr. Gussenhoven, ingeschakeld. Zij hebben op 19 november 1999 een convenant gesloten dat in de echtscheidingsbeschikking van de rechtbank van 2 februari 2000 is opgenomen. Op grond hiervan diende [appellant] aan [Z.] een partneralimentatie van ƒ 6.000,= (€ 2.722,68) per maand te betalen en voor dochter [dochter] een kinderbijdrage van ƒ 500,= (€ 226,89) per maand.
d) [appellant] was van mening dat [Z.] onvoldoende uitvoering gaf aan haar inspanningsverplichtingen uit het convenant. In verband daarmee wenste hij dat [geintimeerde sub 1.] zou bewerkstelligen dat de partneralimentatie op nihil gesteld zou worden. Daarnaast diende [geintimeerde sub 1.] enkele andere kwesties die verband hielden met de afwikkeling van echtscheiding ter hand te nemen.
e) Ten tijde van de echtscheiding was [appellant] werkzaam bij Masterfoods BV te [vestigingsplaats]. Per 1 augustus 2004 is hij daar met prepensioen gegaan; hij was op dat moment bijna 55 jaar oud (geboren [geboortedatum] 1949). [appellant] heeft zich met een nieuwe partner in Portugal gevestigd en woont daar ook nu nog.
f) [geintimeerde sub 1.] heeft in de periode van eind 2000 tot medio 2006 aan [appellant] informatie onthouden, onjuiste informatie verstrekt, gefingeerde procedures gevoerd, correspondentie vervalst en valse beschikkingen opgesteld. Met name gaat het hier om ‘beschikkingen’ inzake de partneralimentatie van 25 juni 2004, 6 januari 2005 en 20 mei 2005. In deze gefingeerde procedure, waarin overigens het niet voldoen aan haar inspanningsverplichtingen door [Z.] niet als grond voor nihilstelling van de partneralimentatie werd aanvaard, is uiteindelijk ‘bepaald’ dat [appellant] vanaf december 2004 geen partneralimentatie verschuldigd was.
g) Omstreeks oktober 2003 heeft [appellant] zijn alimentatie gehalveerd. In verband hiermee heeft [Z.] onder zijn werkgever derdenbeslag doen leggen en een procedure tegen [appellant] aanhangig gemaakt. Daarin heeft op 1 februari 2005 een comparitie van partijen plaatsgevonden waarbij [appellant] door [geintimeerde sub 1.] werd vertegenwoordigd. Daarbij werd afgesproken dat [appellant] € 5.000,= aan incassokosten tot en met juli 2004 zou betalen en vanaf 1 maart 2005 € 1.495,76 aan partneralimentatie (alimentatie minus aandeel [Z.] in het prepensioen). [geintimeerde sub 1.] heeft [appellant] hierover foutief geïnformeerd door hem te laten weten dat hij € 2.000,= aan incassokosten moest betalen.
h) Op 26 november 2004 heeft [Z.] opnieuw derdenbeslag doen leggen op het inkomen van [appellant]. Na een ingetrokken dagvaarding in kort geding heeft [geintimeerde sub 1.] met de advocaat van [Z.] afgesproken dat [appellant] aan incassokosten vanaf 1 augustus 2004 € 2.463,86 zou betalen en aan partneralimentatie het bedrag van € 1.495,76 met terugwerkende kracht vanaf 1 september 2004.
i) Met betrekking tot de kinderbijdrage voor dochter [dochter] heeft [geintimeerde sub 1.] een valse beschikking van 13 mei 2005 opgesteld waarbij deze bijdrage per 1 januari 2004 op nihil werd gesteld. [appellant] is per 1 maart 2005 gestopt met het betalen van deze bijdrage, terwijl deze tot augustus 2005 (toen [dochter] trouwde) verschuldigd was.
j) Om zijn bedrog tegenover [appellant] te verhullen heeft [geintimeerde sub 1.] vanaf februari 2005 tot oktober 2006 de bedragen voor zijn rekening genomen die [appellant] eigenlijk moest betalen maar waarvan hij ten onrechte veronderstelde dat hij die niet langer verschuldigd was. Het gaat hierbij om de volgende posten:
- verschil incassokosten na eerste beslag: 3.000,=
- incassokosten na tweede beslag: 2.463,86
- kinderbijdrage [dochter]: 1.319,65
- partneralimentatie: 29.915,20
totaal: 36.698,71
k) In oktober 2006 is het bedrog van [geintimeerde sub 1.] uitgekomen. Hij heeft zich via de Deken van de Orde van Advocaten bij justitie aangegeven. Door de politierechter is [geintimeerde sub 1.] op 20 november 2007 veroordeeld wegens valsheid in geschrift, gepleegd in authentieke akten. [geintimeerde sub 1.] is geschrapt van het tableau en hij is uit de maatschap getreden.
l) Geïntimeerde sub 4 heeft namens [appellant] alsnog de procedure tot vermindering van de partneralimentatie gevoerd, eerst bij de rechtbank Dordrecht en vervolgens bij het gerechtshof ‘s-Gravenhage. Dit heeft geleid tot een vermindering van de partneralimentatie tot € 970,= per maand met ingang van 23 mei 2007 (datum beschikking rechtbank).
m) Over de vergoeding van de schade die [appellant] door het optreden van [geintimeerde sub 1.] stelt te hebben geleden, is overleg geweest met diens verzekeraar. Dit heeft evenwel niet tot een uitkering aan [appellant] geleid.
De vorderingen
4.6 In deze procedure vorderde [appellant] in eerste aanleg, kort gezegd, primair hoofdelijke veroordeling van geïntimeerden tot betaling van € 200.000,= op grond van een onrechtmatige daad in groepsverband en subsidiair veroordeling van geïntimeerden sub 1 en 2 tot betaling van € 200.000,= op grond van wanprestatie. [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] hebben ook in eerste aanleg afzonderlijk verweer gevoerd. De rechtbank heeft de primaire vordering van [appellant] geheel afgewezen. Met betrekking tot de subsidiaire vordering van [appellant] heeft de rechtbank een vergelijking gemaakt tussen de huidige financiële situatie van [appellant] en de situatie waarin hij zich zou hebben bevonden wanneer de verweten gedragingen achterwege gebleven waren. De rechtbank komt na beoordeling van de verschillende door [appellant] aangevoerde posten tot de slotsom dat hij zonder de beroepsfouten van [geintimeerde sub 1.] in totaal € 22.019,36 aan kosten niet had behoeven te maken. Daarop heeft de rechtbank een bedrag van € 18.449,69 aan bespaarde alimentatiekosten in mindering gebracht zodat per saldo een bedrag van € 3.569,79 resteert, vermeerderd met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het nog niet betaalde gedeelte van het toegewezen bedrag vanaf 26 augustus 2008 tot de dag der voldoening. De proceskosten (in conventie) zijn tussen partijen gecompenseerd.
4.7 In hoger beroep stelt Reugebink, na wijziging van de grondslag van zijn eis, primair dat het handelen en nalaten van [geintimeerde sub 1.] jegens hem een wanprestatie oplevert van de door [appellant] met [geintimeerde sub 1.] gesloten overeenkomst van opdracht. Op grond daarvan is [geintimeerde sub 1.] gehouden tot vergoeding van de daardoor opgetreden schade. Hetzelfde geldt voor [geintimeerde sub 2.] en beide maten; volgens [appellant] heeft het toezicht van het kantoor op het doen en laten van [geintimeerde sub 1.] gefaald. Subsidiair stelt [appellant] dat sprake is van onrechtmatig handelen van [geintimeerde sub 1.] jegens hem en levert het falende toezicht van de maatschap en beide maten op [geintimeerde sub 1.] jegens [appellant] een onrechtmatige daad op. Op grond daarvan vordert [appellant], na wijziging en vermeerdering van eis in hoger beroep, samengevat: hoofdelijke veroordeling van geïntimeerden tot vergoeding van toegebrachte schade ad € 366.955,56 (p.m.) en tot vergoeding van toekomstige schade, dan wel een in goede justitie te bepalen schadevergoeding, primair op grond van wanprestatie en subsidiair op grond van in groepsverband gepleegde onrechtmatige daad, een en ander vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Het hof gaat hierbij uit van de formulering van de vordering zoals opgenomen in het petitum van de memorie van grieven, aangezien ervan uitgegaan dient te worden dat daarin de precieze vordering is omschreven. [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] hebben deze vorderingen ieder voor zich gemotiveerd bestreden.
4.8 De feitelijke grondslag van de aldus gewijzigde vorderingen is hierin gelegen dat [appellant], indien [geintimeerde sub 1.] zijn werkzaamheden als advocaat op juiste en adequate wijze had verricht, niet met 55 jaar met pensioen gegaan zou zijn, zich niet in Portugal gevestigd zou hebben en niet de alimentatiebetalingen gehalveerd zou hebben. Volgens [appellant] heeft [geintimeerde sub 1.] hem bij fax van 11 april 2003 voorgehouden dat zijn verplichting tot het betalen van partneralimentatie zou vervallen indien hij in 2004 met pensioen zou gaan. Op grond daarvan heeft [appellant], zo stelt hij, een aantal beslissingen genomen die tot een grote vermogensschade hebben geleid. Hij berekent zijn schade als volgt:
hypothetisch inkomen van 1.8.2004-31.12.2009 € 435.049,85
actueel inkomen in die periode € 203.193,84 -
verschil (a) € 231.856,01
hypothetische alimentatie 1.8.2004-31.12.2009 € 106.876,42
actueel betaalde alimentatie in die periode € 65.576,21-
verschil (b) € 41.300,21
negatieve vermogenspositie per 31.12.2009 (a-b) € 190.555,80
beredderingskosten € 81.718,61
rente op reeds betaalde kosten € 9.630,10
reparatiekosten procedure door geïntimeerde sub 4 € 17.728,36
nodeloze kosten € 4.202,93
subtotaal € 303.835,80
vergoeding op basis vonnis 24.6.2009 € 3.569,76 -
vergoeding proceskosten vonnis 24.6.2009 € 2.000,00 -
materiële schade tot 31.12.2009 € 309.405,56
immateriële schade 6.11.2006-31.12.2009 € 57.550,00
totale vordering € 366.955,56
Daarnaast heeft [appellant] aangegeven welke inkomsten hij in de toekomst maandelijks derft vergeleken met pensionering per 1 augustus 2006 in plaats van 1 augustus 2004. Het hof merkt bij deze opstelling op dat [appellant] de twee vergoedingen op basis van het beroepen vonnis wel vermeldt als aftrekposten maar de bedragen optelt.
De post ‘negatieve vermogenspositie’
4.9 Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij zijn beslissingen met betrekking tot zijn vervroegde pensionering en zijn definitieve vestiging in Portugal heeft genomen op advies van [geintimeerde sub 1.] wijst [appellant] op een fax van [geintimeerde sub 1.] van 11 april 2003 (prod. 50 mvg). De relevante passage in deze fax luidt als volgt:
Op uw verzoek heb ik inmiddels het convenant en de pensioenbrieven doorgenomen, en ben tot de conclusie gekomen dat, indien u in 2004 met pensioen gaat, uw partneralimentatieplicht vervalt. Immers, [Z.] heeft dan eigen inkomen. Indien nodig nemen wij dit mee in de lopende procedure.
Aan deze passage kunnen naar het oordeel van het hof evenwel niet de conclusies worden verbonden die [appellant] daaraan wil verbinden. Uit de laatste zin van deze passage blijkt dat hetgeen daaraan voorafgaat niet los gezien kan worden van de procedure die [geintimeerde sub 1.]
- zogenaamd - het jaar ervoor aanhangig had gemaakt tot verkrijging van een nihilstelling van de alimentatie en waarin (alleen) het gestelde niet voldoen aan haar inspanningsverplichting door [Z.] als grond daarvoor was aangevoerd. Het verkrijgen van eigen inkomsten door [Z.] vanwege het pensioen kan een extra argument opleveren voor de nihilstelling. De stelligheid van de eerste zin (‘vervalt’) wordt aldus getemperd door de tweede (‘Indien nodig nemen wij dit mee’). In ieder geval kan [appellant] op grond van deze passage niet voetstoots aannemen dat het op dat moment reeds zeker is dat vervroegde pensionering in 2004 het einde van zijn alimentatieverplichtingen inhoudt. Het hof neemt hierbij verder in aanmerking dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat [geintimeerde sub 1.] hem van advies moest dienen over bedoelde beslissingen. In zijn dagvaarding in eerste aanleg heeft [appellant] opgesomd voor welke kwesties hij [geintimeerde sub 1.] heeft ingeschakeld, ook de kwesties die in de onderhavige procedure verder niet aan de orde zijn. Daarbij heeft hij niets vermeld dat wijst op advisering over prepensionering en/of emigratie. Ook voor het overige heeft [appellant] bij alle bescheiden die hij in deze procedure heeft overgelegd niets geproduceerd dat op een opdracht tot advisering over die kwesties wijst. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] niet aangetoond dat zijn opdrachten aan [geintimeerde sub 1.] buiten de uitvoering van het echtscheidingsconvenant en meer in het bijzonder de daarin opgenomen alimentatieverplichtingen lagen. Bovendien heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de kwestie van de alimentatieverplichtingen van doorslaggevende betekenis was voor zijn beslissing om al dan niet met vervroegd pensioen te gaan en/of naar Portugal te vertrekken. Uit het door de rechtbank aangehaalde verslag van een bespreking met mr. Gussenhoven op 18 oktober 1999 (r.o. 2.2) blijkt dat vervroegde pensionering reeds toen aan de orde was, zij het op een later tijdstip dan feitelijk gerealiseerd. [appellant] heeft over dit verslag aangegeven dat het niet geautoriseerd is, maar dat laat onverlet dat er wel uit kan worden afgeleid dat het toen ter sprake is geweest. Door [appellant] zijn in ieder geval geen feiten genoemd waaruit zou moeten worden afgeleid dat dit onderdeel van het verslag van de bespreking onjuist is. Verder staat vast dat Reugenbrink reeds in 2002 een onroerend goed transactie in Portugal heeft uitgevoerd. [geintimeerde sub 2.] heeft in eerste aanleg een in het Portugees gesteld contract overgelegd (cva prod. 9). [appellant] heeft aangegeven dat hij er bezwaar tegen heeft dat dit stuk zonder beëdigde vertaling wordt overgelegd. Op zich heeft hij daar gelijk in, maar daarmee is de stelling van [geintimeerde sub 2.] nog niet weerlegd. Ook overigens is door [appellant] niet weerlegd dat hij in die tijd al bezig was met de voorbereidingen van zijn vertrek naar Portugal. Uit de procedure die [appellant] heeft gevoerd voor de rechtbank Dordrecht en het gerechtshof ’s-Gravenhage blijkt dat hij daadwerkelijk sinds medio juli 2004 naar [woonplaats] in Portugal is verhuisd (beschikking rechtbank r.o. 3.5, beschikking hof r.o. 7). Zowel bij een beslissing tot vervroegde pensionering als bij een beslissing tot emigratie zullen over het algemeen vele factoren en overwegingen een rol spelen. Door [appellant] is alles bij elkaar niet aannemelijk gemaakt dat de alimentatiekwestie hierbij een essentiële rol speelde en evenmin dat daarbij weer de aangehaalde opmerking van [geintimeerde sub 1.] in zijn fax van 11 april 2003 de doorslag gaf en mocht geven.
4.10 [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] hebben deze nieuwe stelling van [appellant] in hoger beroep gemotiveerd bestreden. Voor zover [appellant] geacht kan worden deze stelling voldoende te hebben onderbouwd, rust op hem tegenover die gemotiveerde betwisting de bewijslast. Het bewijsaanbod van [appellant] omvat niet meer dan een verwijzing naar zijn bewijsaanbod in eerste aanleg en is in ieder geval te vaag en onbepaald om als een voldoende op deze kwestie toegespitst bewijsaanbod aangemerkt te kunnen worden.
De beredderingskosten
4.11 Bij deze post gaat het om buitengerechtelijke kosten. In eerste aanleg heeft [appellant] op dit onderdeel een bedrag van € 47.672,18 (p.m.) gevorderd. De rechtbank heeft een (forfaitair) bedrag van € 4.000,= aan buitengerechtelijke kosten en een bedrag van € 291,= aan telefoonkosten toegewezen. In hoger beroep heeft [appellant] de post beredderingskosten verhoogd tot € 81.718,61. Ter onderbouwing van deze vordering heeft [appellant] een overzicht van declaraties overgelegd (prod. 97 mvg). Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] ook in hoger beroep niet aangetoond dat de als buitengerechtelijke kosten opgevoerde kosten betrekking hebben op werkzaamheden die niet vallen onder de proceskostenveroordeling, dat zij in redelijkheid gemaakt dienden te worden en dat de hoogte ervan als redelijk kan worden aangemerkt. Eigen kosten van partijen kunnen, behoudens bijzondere omstandigheden die zich hier niet voordoen, niet worden aangemerkt als kosten die als schade voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. Het hof kan zich vinden in hetgeen de rechtbank hierover heeft overwogen en sluit zich daarbij aan.
De reparatiekosten
4.12 Deze post betreft de kosten van de procedure die door geïntimeerde sub 4 ten behoeve van [appellant] is gevoerd ten bedrage van € 17.728,36. Deze post is door de rechtbank toegewezen en behoeft hier geen verdere bespreking.
De nodeloze kosten
4.13 Deze post ziet op de kosten van de loonbeslagen naar aanleiding van het halveren van de alimentatiebetalingen door [appellant]. Het hof kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank (r.o. 4.10) dat deze kosten het gevolg zijn van het optreden van [appellant] zelf, zodat deze niet aan [geintimeerde sub 1.] en/of [geintimeerde sub 2.] kunnen worden toegerekend. Ook hetgeen [appellant] hierover in hoger beroep naar voren heeft gebracht, rechtvaardigt naar het oordeel van het hof niet de conclusie dat deze kosten als schade ten gevolge van het optreden van [geintimeerde sub 1.] kunnen worden aangemerkt en op die grond voor vergoeding in aanmerking kunnen komen.
Rente op reeds betaalde kosten
4.14 Deze post betreft rente over betaalde beredderingskosten en nodeloze kosten. De laatste post blijft afgewezen, zodat rente daarover niet aan de orde is. De eerste post blijft toegewezen, zodat de wettelijke rente als toegewezen in stand blijft. Daarnaast is naar het oordeel van het hof geen rente verschuldigd, zodat deze post niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Immateriële schade
4.15 [appellant] vordert over de periode van 6 november 2006 tot 31 december 2009 een bedrag van € 50,= per dag, hetgeen bij 1.151 dagen uitkomt op in totaal € 57.550,=. Ook in hoger beroep heeft [appellant] aan deze post het handelen/nalaten/traineren van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van [geintimeerde sub 1.] ten grondslag gelegd. Daarop zijn [geintimeerde sub 1.] en/of [geintimeerde sub 2.] evenwel niet op deze wijze aan te spreken. Het hof sluit zich aan bij wat de rechtbank hierover in het beroepen vonnis heeft overwogen (r.o. 4.22). Ook in hoger beroep heeft [appellant] naar het oordeel van het hof geen feiten of omstandigheden gesteld die een vergoeding van immateriële schade als thans door hem gevorderd, kunnen rechtvaardigen.
Toezicht
4.16 Volgens [appellant] heeft de maatschap onvoldoende toezicht gehouden op het handelen van [geintimeerde sub 1.], zodat sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid van zowel [geintimeerde sub 2.] als van beide maten. Het hof kan zich in deze stellingname niet vinden. De maatschap bestond kennelijk uit zelfstandig functionerende advocaten die ten opzichte van elkaar niet in een gezagsrelatie stonden of jegens elkaar verantwoording verschuldigd waren voor de uitvoering van hun werkzaamheden. Iets anders is in ieder geval gesteld noch gebleken. Waar de overige maten jegens [geintimeerde sub 1.] niet een dergelijke verplichting hadden, valt niet in te zien dat zij jegens [appellant] op dat punt tekort geschoten zouden zijn, zodat een hierop gebaseerde vordering uit wanprestatie jegens hen niet toewijsbaar is.
Onrechtmatige daad in groepsverband
4.17 [appellant] baseert de medeaansprakelijkheid van de maatschap en de maten subsidiair op onrechtmatige daad in groepsverband. Voor zover hij hierbij het oog heeft op het ontbreken van toezicht, geldt hetzelfde als hetgeen daarover hiervoor onder 4.16 is overwogen. Voor het overige geldt hier het volgende. Artikel 6:166 lid 1 BW bepaalt dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend. Die situatie doet zich hier echter niet voor en wel reeds omdat in dit geval niet gebleken is van gedragingen in groepsverband. [geintimeerde sub 1.] vormde weliswaar met de andere leden van de maatschap tot op zekere hoogte een groep van personen, maar de gedragingen waar het hier om gaat speelden zich niet af in groepsverband. Uit alles blijkt dat [geintimeerde sub 1.] alleen de contacten met [appellant] onderhield en dat hij zijn bedrog zowel voor [appellant] als voor zijn medeleden van de maatschap verborgen hield.
De alimentatie
4.18 In hoger beroep heeft [appellant] een andere grondslag aan zijn vordering gegeven en dienovereenkomstig een andere berekening toegepast. Deze gewijzigde grondslag heeft gezien het vorenstaande geen succes gehad. Uitgaande van de oorspronkelijke grondslag van de vordering heeft de rechtbank de situaties met en zonder wanprestatie van [geintimeerde sub 1.] ten aanzien van de verschuldigde alimentatie en rekening houdend met de door [geintimeerde sub 1.] zelf betaalde bedragen adequaat berekend. Het hof kan zich daarin vinden. Dat geldt ook voor het niet bestreden oordeel dat [geintimeerde sub 2.] als medeopdrachtgever heeft te gelden (r.o. 4.30). Voor hoofdelijke aansprakelijkheid van beide maten daarnaast is onvoldoende grond aangevoerd.
Conclusie
4.19 Een en ander leidt tot de slotsom dat de grieven worden verworpen, dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd en dat het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. [appellant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, met inbegrip van de gevorderde nakosten.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geintimeerde sub 1.] begroot op € 1.185,= aan vast recht en op € 3.263,= aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest en vermeerderd met de nakosten ad € 131,= zonder betekening en € 199,= met betekening van dit arrest, en
aan de zijde van [geintimeerde sub 2.] begroot op € 6.190,= aan vast recht en op € 3.263,= aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dit arrest en vermeerderd met de nakosten ad € 131,= zonder betekening en € 199,= met betekening van dit arrest;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, B.A. Meulenbroek en I.B.N. Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 maart 2012.