12.1. Het gaat in deze zaken om de volgende feiten, standpunten en vorderingen.
a. [appellante], geboren op [geboortedatum] 1953, is met ingang van 6 november 2002 voor bepaalde tijd tot 30 juni 2003 als tandarts in dienst van de maatschap getreden. De arbeidsovereenkomst is nadien stilzwijgend voor onbepaalde tijd voortgezet. In de arbeidsovereenkomst van 31 oktober 2002 (prod. 1 akte 16 april 2008) zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“SALARIS
1. Grondslag voor de berekening van het aan de werkneemster toekomende salaris haar de door de werkneemster in dienst van de werkgever verrichte behandelingen met dien verstande dat de totale loonkosten voor de werkgever 50% bedragen van de door de werkneemster zelf gerealiseerde honoraria (exclusief techniekkosten) van ziekenfonds en particulier verzekerden.
2. Het garantiesalaris bedraagt € 350 per dag.
WERKTIJDEN
1. De werkneemster wordt geacht tenminste drie dagen per week werkzaam te zijn, zijnde de woensdag, donderdag en vrijdag.
(…)
VAKANTIE
1. De werkneemster heeft bij een volledig dienstverband recht op 25 vakantiedagen per kalenderjaar met behoud van salaris. Bij in- of uitdiensttreding gedurende het kalenderjaar heeft de werkneemster aanspraak op vakantiedagen naar rato.
2. Jaarlijks stelt de werkgever in overleg met de werkneemster vast welke vakantiedagen verplicht moeten worden opgenomen, en wanneer de overige vakantiedagen kunnen worden opgenomen.
RELATIEBEDING
Het is de werkneemster verboden gedurende een termijn van 3 jaren na beëindiging van haar dienstverband patiënten, dan wel gewezen patiënten, van de praktijk van de werkgever tandheelkundig te behandelen.
(…)
TUSSENTIJDSE BEËINDIGING DIENSTBETREKKING
Partijen behouden zich het recht voor om deze overeenkomst tussentijds te doen eindigen. Zowel de werkgever als de werkneemster zijn dan echter gebonden een opzegtermijn in acht te nemen overeenkomstig de CAO en/of het Burgerlijk Wetboek.”
b. [appellante] behandelde behalve Nederlandse ook Belgische patiënten op basis van Belgische “Getuigschriften voor Verstrekte Hulp”. Volgens de maatschap viel de behandeling van deze patiënten onder de arbeidsovereenkomst; volgens [appellante] behandelde zij deze patiënten onder “het statuut van vrij beroep”. Dit is het eerste geschilpunt tussen partijen.
c. Een tweede geschilpunt betreft - kort gezegd - de stelling van de maatschap dat [appellante] aanzienlijk meer verrichtingen bij Belgische en ook Nederlandse patiënten, die voor de betreffende behandelingen niet waren verzekerd, heeft gedaan en meer met die patiënten heeft afgerekend dan zij in de dagstaten heeft verantwoord. Om die reden heeft de maatschap [appellante] op 4 oktober 2007 op staande voet ontslagen en voor zover nodig ook nog eens op 12 oktober 2007. [appellante] heeft - na aanvankelijk de vernietiging van het ontslag te hebben ingeroepen - berust in de opzegging van de arbeidsovereenkomst op 4 oktober 2007 en daarmee in de beëindiging van het dienstverband. Zij wil wel schadeloos gesteld worden op grond van de onregelmatigheid en kennelijke onredelijkheid van de opzegging.
d. Voorts is in geschil dat de maatschap volgens [appellante] ten onrechte niet het garantieloon heeft betaald en verder het vermeende recht van [appellante] op (uitbetaling van) 107 vakantiedagen, op uitbetaling van 8% vakantietoeslag over het gehele dienstverband en op doorbetaling van 70% van het loon tijdens 10 ziektedagen. [appellante] heeft in augustus en september 2007 voorschotten ontvangen van totaal € 6.000,= netto.
e. De maatschap heeft gesteld dat [appellante] het relatiebeding heeft overtreden en verder dat [appellante] schadeplichtig is omdat zij de maatschap een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen.
f. [appellante] vorderde in eerste aanleg in conventie, kort weergegeven:
1- aan loon over augustus, september en oktober 2007: 45 gewerkte dagen maal het garantiesalaris van € 350,= bruto per dag is € 15.750,= bruto;
2- aan achterstallig garantieloon over september 2003 tot en met juli 2007: € 44.159,27;
3- aan niet genoten vakantiedagen gedurende het gehele dienstverband: € 40.515,30;
4- aan vakantiebijslag gedurende het gehele dienstverband: € 32.392,36;
5- aan niet tijdens ziekte doorbetaald loon (70%): € 1.700,=, is totaal € 134.516,93, te vermeerderen met 50% wettelijke verhoging is € 201.775,39, te verminderen met € 9.000,= netto ter zake voorschot en weer te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2007.
Verder vorderde [appellante]:
6- een verklaring voor recht dat het ontslag op staande voet kennelijk onredelijk is, alsmede een verklaring voor recht dat het ontslag onregelmatig is gegeven;
7- een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging (gelijk aan het loon tot 1 december 2007) van € 13.230,=, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2007;
8- schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag van € 81.046,88 op basis van de kantonrechtersformule, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 oktober 2007.
De maatschap vorderde in reconventie, kort weergegeven,
9- een verbod aan [appellante] om te handelen in strijd met het relatiebeding;
10- een gefixeerde schadevergoeding van € 7.350,=;
11- schadevergoeding wegens wanprestatie in de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, bestaande enerzijds uit door [appellante] contant van patiënten ontvangen maar niet afgedragen bedragen, en anderzijds de door [appellante] gerealiseerde maar niet met de maatschap afgerekende omzet over Belgische patiënten, nader op te maken bij staat.
g. De kantonrechter heeft bij vonnis waarvan beroep in conventie geoordeeld dat de verwijten van de maatschap aan [appellante] juist en hoogst ernstig zijn en dat deze verwijten een onverwijlde opzegging kunnen dragen en heeft de daarmee verband houdende vorderingen van [appellante], hiervoor vermeld onder 6 t/m 8, afgewezen. De kantonrechter heeft de vorderingen 1 t/m 5 van [appellante] wegens gebrek aan betwisting door de maatschap toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter uitgaat van het hiervoor genoemde bedrag van € 134.516,93 bruto - waarbij hij tevens de wettelijke verhoging heeft gematigd tot het reeds betaalde voorschot van € 6.000,= netto zodat die verhoging al is voldaan - te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande 5 oktober 2007. De kantonrechter heeft de vorderingen van de maatschap tot het geven van een verbod (9) en het betalen van een gefixeerde schadevergoeding (10) afgewezen, dit laatste omdat niet is gesteld dat de schadeplichtigheid van [appellante] ter zake van de onverwijlde reden voortvloeit uit haar opzet of schuld. De vordering, hiervoor weergegeven onder 11, wees de kantonrechter wel, zij het anders geformuleerd, toe, omdat naar zijn oordeel de tekortkoming van [appellante] tot potentiële schade aan de zijde van de maatschap heeft geleid.
h. De maatschap heeft naar aanleiding van de veroordeling onder 11 een schadestaatprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Maastricht. In die procedure is voor zover het hof bekend nog geen uitspraak gedaan.