GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 27 maart 2012
Zaaknummer: HV 200.099.334/01
Zaaknummer eerste aanleg: 09/119 R
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.H.M. Verstraten.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Roermond van 21 december 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 december 2011, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling onverkort wordt voortgezet, eventueel met verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
2.2. Gelet op de verknochtheid van de onder nummer HV200.099.421/01 en HV200.099.334/01 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof de beide zaken gevoegd, opdat zij gezamenlijk zullen worden behandeld en beslist.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 februari 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante], bijgestaan door mr. Verstraten;
- mevrouw A.T.M. Brekelmans, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de processen-verbaal van de mondelinge behandelingen in eerste aanleg van respectievelijk 21 april 2011, 19 mei 2011, 8 september 2011 en 15 december 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 11 januari 2012;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 24 januari 2012.
3.1. Bij vonnis van de rechtbank Roermond van 18 juni 2009 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 28 februari 2011 op grond van artikel 354 lid 1 Fw. beëindigd, nu [appellante] toerekenbaar tekort is geschoten in het voldoen aan de verplichtingen voortvloeiende uit de schuldsaneringsregeling en wel zodanig dat die tekortkomingen niet buiten beschouwing kunnen blijven.
3.3. [appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. [appellante] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd dat de door de rechtbank geconstateerde tekortkomingen - alle omstandigheden in aanmerking nemende - niet dusdanig zijn dat deze een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling zonder de toekenning van de “schone lei” rechtvaardigen. [appellante] is van mening dat de tekortkomingen buiten beschouwing dienen te blijven en dat de schuldsaneringsregeling onveranderd zal doorlopen met aansluitend een eventuele verlenging. [appellante] erkent dat er een aantal nieuwe schulden zijn ontstaan, doch deze schulden werden vooral veroorzaakt door haar partner, [partner], en de wijze waarop hij met zijn inkomen om is gegaan. [appellante] stelt dat zij budgetbeheer heeft ingeschakeld waardoor de schuldsaneringsregeling thans beter verloopt. [appellante] stelt verder dat er geen sprake meer is van een boedelachterstand. Een verlenging biedt [appellante] de mogelijkheid om aan te tonen dat de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden opgelost en dat de nieuwe schulden gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling kunnen worden ingelopen. [appellante] voert aan dat de hoogte van de schulden niet dusdanig is dat deze niet kunnen worden ingelopen gedurende de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling, dan wel tijdens een verlenging. De budgetbeheerder is thans druk doende om een oplossing te vinden voor het inlopen van de nieuwe schulden van [appellante]. [appellante] is hierbij akkoord gegaan met een verlaging van haar leefgeld naar € 50,-- per week, zodat de rest gebruikt kan worden om de nieuwe schulden af te lossen.
3.5. De bewindvoerder heeft in haar brief van 24 januari 2012 en ter zitting in hoger beroep haar verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] gemotiveerd gehandhaafd.
3.6 Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1. De rechtbank heeft overwogen dat op grond van artikel 354 lid Fw dient te worden beoordeeld of [appellante] in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten en, indien er sprake is van een tekortkoming, of deze tekortkoming aan haar kan worden toegerekend.
Nu de bewindvoerder echter heeft verzocht de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds te beëindigen dient het hof op grond van het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellante], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.6.2. Het hof overweegt in de eerste plaats dat [appellante] het oordeel van de rechtbank dat zij de op haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende inlichtingenplicht niet (in voldoende mate) is nagekomen, niet heeft weersproken.
Zoals reeds hiervoor is overwogen, heeft [appellante] uitsluitend gesteld dat zij de mening is toegedaan dat de geconstateerde tekortkomingen - alle omstandigheden in aanmerking nemend - niet dusdanig zijn dat deze rechtvaardigen dat de schuldsaneringsregeling tussentijds dient te worden beëindigd,
3.6.3. Gelet op de inhoud van de processtukken is het hof verder van oordeel dat de bewindvoerder vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling van [appellante] en [partner] d.d. 18 juni 2009 tot het verzoek tot tussentijdse beëindiging d.d. 25 februari 2011 zich meer dan voldoende heeft ingespannen om hen te wijzen op de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
Ook de rechtbank heeft [appellante] en [partner] ruimschoots de gelegenheid geboden hun verplichtingen na te komen. De rechtbank heeft maar liefst vier zittingen gewijd aan het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] en [partner].
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 19 mei 2011 heeft de rechtbank [appellante] en [partner] voorgehouden dat de zaak wordt aangehouden voor de duur van zes maanden. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat in deze periode Plangroep in samenwerking met [appellante] en [partner] een goed inzicht moet geven in de nieuwe schulden en de boedelachterstand, dat Plangroep daarnaast alle door haar gewenste informatie aan de bewindvoerder moet verstrekken, dat [appellante] en [partner] de bewindvoerder over alles goed moeten informeren en, tot slot, dat de schuldsaneringsregeling vanaf dat moment (19 mei 2011) vlekkeloos moet verlopen.
3.6.4. Bij brief van 1 september 2011 heeft de bewindvoerder de rechtbank – kort weergegeven – bericht dat op grond van wat sinds de zitting zichtbaar is geworden [appellante] en [partner] de nieuwe kansen niet met vier handen hebben aangegrepen. Integendeel, zo stelt de bewindvoerder. [appellante] en [partner] geven geen blijk van enig verantwoordelijkheidsgevoel jegens hun schuldeisers wanneer zij zich in vele bochten wringen om hun leefgeld te verhogen en willens en wetens de voor de WSNP noodzakelijke financiële informatie niet overleggen. Daarmee zijn volgens de bewindvoerder de kansen van [appellante] en [partner] op.
3.6.4.1. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van 8 september 2011 zijn desalniettemin andermaal afspraken gemaakt tussen [appellante] en [partner] en de bewindvoerder. Eén van de afspraken was dat de heer [Y.] van Plangroep en [appellante] en [partner] een goed onderbouwd plan van aanpak opstellen om de nieuwe schulden af te lossen en dit plan overleggen aan de bewindvoerder. Daarnaast zullen de heer [Y.] en [appellante] en [partner] de informatieplicht jegens de bewindvoerder stipt nakomen en zo nodig met haar in overleg treden.
3.6.5. In haar brief d.d. 8 december 2011 stelt, naar aanleiding van de mondelinge behandeling op 8 september 2011, de bewindvoerder vervolgens onder meer vast dat, afgaande op de brief van [Y.], [appellante] en [partner] met het creëren van afloscapaciteit ten laste van het vrij te laten bedrag hebben gewacht tot december 2011, ofschoon [appellante] en [partner] al medio 2010 waren gewezen op de problematiek en zij reeds in april 2011 aangaven inmiddels (eindelijk) te zijn doordrongen van de ernst van hun problematiek. Hadden zij toen hun leefgeld aangepast aan hun reële situatie, dan hadden de nieuwe schulden in december 2011 reeds kunnen zijn teruggebracht met € 2250,-. De financiële problemen [appellante] en [partner] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling zijn mede hierom volledig aan henzelf te wijten. Volgens de bewindvoerder is er bij [appellante] en [partner] sprake van overconsumptie en er is niet gesteld of gebleken dat er bijzondere omstandigheden zijn welke rechtvaardigen dat [appellante] en [partner] € 8.765,60 aan nieuwe schulden hebben laten ontstaan.
3.7 Met het bovenstaande raakt de bewindvoerder naar het oordeel van het hof de kern van de problematiek. Ondanks de verschillende hen geboden kansen, hebben [appellante] en [partner] enerzijds nagelaten hun uitgavenpatroon tijdig op orde te brengen (in welk verband het hof onder meer op de in het geding gebrachte bankafschriften wijst) zoals bij herhaling verzocht en anderzijds hebben [appellante] en [partner] nagelaten tijdig met een plan van aanpak te komen en, zeker zo belangrijk, hieraan al in een vrij vroeg stadium van de schuldsanering, althans in een eerder stadium dan december 2011, uitvoering te geven. Het gevolg hiervan is niet alleen dat het bij [appellante] en [partner] tot, minst genomen, april 2011 (hetgeen een substantiële periode is) heeft ontbroken aan de van hen te vergen medewerking aan de doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling ten aanzien waarvan hen, reeds gelet op de vele waarschuwingen (vgl. trouwens ook de email van de heer [Z.] van 16 september 2010), een verwijt kan worden gemaakt, maar ook dat er, met nog maar korte tijd in de beide schuldsaneringsregelingen te gaan, een, gelet op de beschikbare afloscapaciteit, in wezen onoverbrugbaar bedrag aan boedelachterstand en/of nieuwe schulden is ontstaan. Dat, naar zij hebben gesteld, [appellante] en [partner] vanaf april 2011, althans nu, wel aan hun verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zouden voldoen doet, indien juist, aan het bestaan van eerdere tekortkomingen niet af en heft deze tekortkomingen als zodanig in elk geval niet op.
3.7.1. Het hof acht geen termen aanwezig om tot verlenging van de schuldsaneringsregeling over te gaan nu [appellante] (en [partner]) van de tekortkomingen een verwijt kan worden gemaakt en, mede gelet op de stand van de jurisprudentie van dit hof, acht het hof evenmin termen aanwezig zijn om een minimale boedelbijdrage op te leggen, nu [appellante] met betrekking tot het ontstaan en vervolgens niet tijdig – gedeeltelijk – inlossen van de nieuwe schulden een verwijt kan worden gemaakt; het argument dat [partner] niet goed met financiën kan omgaan, doet overigens geenszins af aan de eigen verantwoordelijkheid die [appellante] in het kader van de schuldsanering heeft, daargelaten nog dat onvoldoende gemotiveerd door [appellante] is weersproken dat zij reeds in een vroeg stadium van de schuldsanering op het ontstaan van nieuwe schulden is gewezen en dat ook zij voor nieuwe schulden aansprakelijk is. Bovendien gaat een minimale boedelbijdrage ten laste van de bestaande, andere schuldeisers waarbij het, gelet op het door de bewindvoerder overgelegde schuldenoverzicht, ook nog eens om een substantieel schuldenpakket gaat. Dit alleen al vormt voldoende reden om het onderhavige appel af te wijzen.
3.7.2. Het hof overweegt daarbij geheel ten overvloede dat zelfs een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] en [partner] om binnen die verlengde termijn de nieuwe schulden af te lossen hen geen soelaas zou hebben geboden.
Immers, indien [appellante] en [partner] ten aanzien van het ontstaan van de nieuwe schulden geen verwijt had kunnen worden gemaakt (hetgeen echter wel het geval is) en de looptijd van de schuldsaneringsregeling zou zijn verlengd om deze nieuwe schulden af te lossen, dan zou dit in het onderhavige geval betekenen dat [appellante] en [partner] uit het vrij te laten bedrag maandelijks € 400,-- hadden dienen te betalen om binnen de verlengde looptijd deze nieuwe schulden in te lopen. [appellante] en [partner] beschikken niet over een dergelijke aflossingscapaciteit. Zelfs indien het leefgeld van [appellante] en [partner] zou worden verlaagd met € 50,-- per week, zoals dit overigens eerst in december 2011 door Plangroep is voorgesteld, dan zouden [appellante] en [partner] met niet meer dan € 250,-- per maand op de nieuwe schulden kunnen aflossen.
3.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] moet worden beëindigd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet althans onvoldoende is nagekomen.
Dat de tekortkomingen ten aanzien van de informatieplicht inmiddels zijn opgelost doet aan het vorenstaande, zoals al eerder werd overwogen, geenszins af.
3.8.1.Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben [appellante] en [partner] desgevraagd nog verklaard dat de heer [Y.] van budgetbeheer Plangroep met de bewindvoerder een plan van aanpak zou gaan opstellen, maar dat zij geen contact hebben kunnen krijgen met de heer [Y.]. Het hof gaat hieraan voorbij en overweegt daarbij dat deze verklaring, mede bij gebrek aan in rechte geloof verdienende bescheiden, niet alleen onvoldoende geloofwaardig wordt geacht, maar dat het geen taak van een bewindvoerder is een plan van aanpak op te stellen, indien door de handelwijze van sanieten nieuwe schulden ontstaan. Bovendien hebben [appellante] en [partner] al eerder kansen gehad om een plan van aanpak op te stellen, hetgeen door hen niet is weersproken, maar hebben zij ook toen die kansen niet benut. Bovendien is onvoldoende weersproken gebleven dat [appellante] (en [partner]) pas in december 2011 daadwerkelijk afloscapaciteit zijn gaan creëren.
3.8.2. Dat de nieuwe schulden zijn ontstaan door overconsumptie leidt het hof overigens onder meer af uit het feit dat [appellante] en [partner] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling zijn blijven wonen in een huurwoning met een huur van maar liefst € 875,-- per maand, waardoor zij niet in aanmerking komen voor huurtoeslag, terwijl de bewindvoerder herhaaldelijk hen erop heeft geattendeerd om te verhuizen naar een goedkopere woning.
Daarnaast is het hof gebleken dat voor de vaststelling van het vrij te laten bedrag rekening is gehouden met een bedrag € 340,-- per maand aan reiskosten, terwijl [appellante] en [partner] daarnaast in het bezit zijn van een auto, waarvan de verzekering € 80,-- per maand bedraagt en de motorrijtuigenbelasting van € 30,-- per maand.
Tot slot is het het hof opgevallen dat [appellante] en [partner] over drie telefoonabonnementen beschikken (1 vast abonnement en 2 mobiele abonnementen), waarvoor iedere maand een bedrag is gereserveerd is van € 200,-- per maand.
Gelet op het vorenstaande kan niet bepaald gezegd worden dat [appellante] en [partner] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling op bijstandsniveau hebben geleefd.
In het licht van het bovenstaande acht het hof de opmerking van [appellante] en [partner] in hun beroepschrift, dat de problemen zijn ontstaan toen er van een menswaardig bestaan geen sprake meer was door het ontbreken van leefgeld, dan ook onbegrijpelijk en in elk geval feitelijk onjuist dan wel onvoldoende weerlegd in het licht van de gemotiveerde betwisting door de bewindvoerder.
3.9. Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat het vonnis, waarvan beroep, dient te worden bekrachtigd.
bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, Th.A. Pouw en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2012.