GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 20 maart 2012
Zaaknummer: HV 200.101.101/01
Zaaknummer eerste aanleg: R10/493
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.A. Schippers.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 januari 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 27 januari 2012, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en de wettelijke schuldsaneringsregeling voort te zetten, dan wel de schuldsaneringsregeling te verlengen met een periode als door het hof in goede justitie te bepalen.
2.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. Schippers,
- mevrouw A.M. Distelbrink, waarnemend namens mevrouw W.B.F. Mombarg, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 23 december 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 14 februari 2012;
- de brief met bijlage van de advocaat van [appellant] d.d. 2 maart 2012;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 5 maart 2012;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 9 maart 2012.
3.1. Bij vonnis van 13 september 2010 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2. Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 22 september 2011 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3. [appellant] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd, dat hij telkens aan de bewindvoerder de relevante gegevens heeft doorgezonden. Dat de partner van [appellant] aanvankelijk weigerachtig is geweest haar inkomensgegevens aan de bewindvoerder te verstrekken kan hem niet worden aangerekend, aldus [appellant], nu hij daarvan meteen melding heeft gedaan aan de bewindvoerder.
[appellant] merkt vervolgens op dat hij nooit weigerachtig is geweest de gevraagde informatie aan de bewindvoerder te verstrekken.
Resumerend stelt [appellant] zich op het standpunt dat hij heeft voldaan aan de op hem rustende informatieverplichting, althans hij heeft zich ingespannen hieraan te voldoen.
3.4. De bewindvoerder heeft in haar brief en ter zitting aangevoerd, dat de informatieverstrekking door [appellant] vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling niet naar behoren verloopt waardoor slechts één openbaar verslag is uitgebracht in plaats van drie openbare verslagen. Volgens de bewindvoerder heeft [appellant] niets ondernomen, geen informatie verstrekt, geen afdrachten aan de boedel gedaan en waarschijnlijk zijn nieuwe schulden ontstaan.
3.5. Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.5.1. Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.5.2. Op grond van de inhoud van de processtukken en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht is het hof gebleken dat [appellant] vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling door de bewindvoerder herhaaldelijk is gewezen op zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, vooral daar waar het de informatieplicht betreft.
[appellant] heeft echter, door het onvoldoende verstrekken van gegevens in een schuldsanering die al sinds 13 september 2010 loopt, structureel geweigerd aan deze informatieplicht, een kernverplichting in het kader van de schuldsaneringsregeling, te voldoen en daarmee de bewindvoerder ernstig in de uitoefening van de haar op rustende wettelijke taak (vgl. artikel 316 Fw) belemmerd. Het gedrag van [appellant] heeft er immers toe geleid dat de bewindvoerder niet in staat is geweest om drie openbare verslagen op te stellen - hetgeen in de schuldsaneringsregeling gebruikelijk is - maar slechts één openbaar verslag, omdat de bewindvoerder telkens geen of onvoldoende stukken van [appellant] ontving. [appellant] heeft weliswaar na afloop van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en na het instellen van het hoger beroep stukken aan de bewindvoerder toegezonden, doch ter zitting heeft de bewindvoerder van die stukken desgevraagd verklaard dat ook deze stukken nog steeds niet compleet zijn. Bovendien kan, zoals eerder ook door de rechtbank in het bestreden vonnis werd overwogen, [appellant] met het op 12 en 15 januari 2012, nota bene enkele weken nadat eerst ook nog de mondelinge behandeling in eerste aanleg had moeten plaatsvinden, insturen van (overigens incomplete) informatie het eerdere gebrek aan voldoende informatie niet herstellen.
3.5.3. Daarnaast is gebleken dat [appellant] gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling geen enkele afdracht aan de boedel heeft gedaan. Dit is niet alleen in strijd met een op [appellant] rustende kernverplichting, maar hindert bovendien de bewindvoerder in de uitoefening van haar taken, meer in het bijzonder het beheer van de boedel, in welk verband het hof onder meer op de brief van de bewindvoerder van 8 maart 2011 aan mevrouw [Y.] wijst. Daaruit blijkt immers dat, door het gebrek aan boedelafdrachten, de bewindvoerder niet in staat was bepaalde bedragen van de boedelrekening te doen. Per saldo heeft [appellant] dus met het structureel niet voldoen aan enkele kernverplichtingen, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, een ordentelijk verloop van de schuldsanering ernstig gefrustreerd. Het hof rekent dit [appellant] zeer aan.
3.5.4. Indien [appellant] van mening is dat de bewindvoerder het vrij te laten bedragen op een onjuiste wijze heeft vastgesteld, dan nog is hij gehouden om maandelijks zijn boedelbijdrage te voldoen. Dit bedrag komt ingevolge het bepaalde in artikel 295 F aan de boedel toe. Van pogingen van [appellant] om via de rechter-commissaris eventueel tot een ander vrij te laten bedrag te komen, is niet gebleken. Ofschoon niet conform de wet, had [appellant], teneinde tenminste van zijn saneringsgezinde houding blijk te geven, ook eventueel maandelijks een bedrag op de boedelrekening kunnen storten waarvan hij vond dat dit de juiste boedelbijdrage was - zoals dit overigens ook door de advocaat van [appellant] ter zitting is geopperd – om vervolgens met spoed en serieus in overleg te treden met hetzij de bewindvoerder dan wel via de rechter-commissaris te trachten tot een oplossing te komen. Het hof merkt overigens in dat verband op dat de bewindvoerder ook niet in staat is geweest een juiste berekening van het vrij te laten bedrag te maken zoals door [appellant] gewenst, nu [appellant], zoals hiervoor is overwogen, de bewindvoerder structureel onvoldoende heeft geïnformeerd over zijn financiële omstandigheden.
3.5.4. Met betrekking tot de hierboven weergegeven gang van zaken merkt het hof tot slot nog op dat ook daarom niet pleit voor [appellant] dat hij gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling de bewindvoerder ernstig heeft belemmerd in de uitoefening van haar taak, nu [appellant] van meet aan begeleid werd door een door zijn vader ingehuurde (insolventie-) medewerkster van een advocatenkantoor die hem behulpzaam moest zijn bij het voldoen aan zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Met een dergelijke extra begeleiding had van [appellant] des te meer mogen verwacht dat hij op de hoogte was dan wel redelijkerwijs kon zijn met de op hem in het kader van de schuldsaneringsregeling rustende verplichtingen.
3.5.5. Voor zover [appellant] er zich ter rechtvaardiging van het niet voldoen aan de informatieverplichting overigens op beroept dat zijn partner tot voor kort niet bereid bleek bepaalde informatie te verstrekken, wijst het hof erop dat dit aan de eigen verantwoording voor [appellant] voor een goed verloop van de schuldsaneringsregeling niet afdoet en dat, anders dan in het appelschrift is gesteld, het niet verstrekken van gegevens door een derde wel voor risico van de schuldenaar en, naar het oordeel van het hof, in elk geval niet voor het risico van de schuldeisers van [appellant] mag komen. Daarbij komt dat [appellant] al ten tijde van het verhoor op 13 september 2010 in het kader van het verzoek tot omzetting van het faillissement in een schuldsaneringsregeling op het risico van het niet verstrekken van informatie is gewezen – ook toen werd de informatie in verband met de partner niet verstrekt – en dat toen niet is gesproken noch thans mede op grond van in rechte voldoende geloof dienende bescheiden c.q. objectief vast te stellen omstandigheden door [appellant] aannemelijk is gemaakt dat er medische (of juridische) beletselen zouden hebben bestaan op grond waarvan de partner van [appellant] tot voor kort meende geen gegevens te behoeven te verstrekken. Zelfs dan zou dit, indachtig de opzet van de schuldsaneringsregeling, in beginsel niet voor rekening van de schuldeisers zijn gekomen en in elk geval niet ten nadele van de omvang van de boedelafdrachten die [appellant] ook dan geacht werd te voldoen, eventueel en zo nodig onder bijvoorbeeld toepassing van een maandelijkse korting op het aan hem vrij te laten bedrag.
3.6. Op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, heeft geoordeeld dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd dient te moet worden. Nu [appellant] van diens gedrag en handelen een verwijt kan worden gemaakt, acht het hof geen termen aanwezig om eventueel de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellant] te verlengen.
3.7. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.
bekrachtigt het vonnis, waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2012.