ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9541

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-003791-09
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over verjaring en bedreiging van politieambtenaren in hoger beroep

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor bedreiging van politieambtenaren, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging voor een deel van de ten laste gelegde feiten vanwege verjaring. De verjaringstermijn voor de bedreigingen die in de periode van 25 mei 2003 tot en met 12 juni 2003 zijn gepleegd, was verstreken. Het hof heeft vastgesteld dat de bedreigingen niet van dien aard waren dat bij de betrokken politieagenten een redelijke vrees kon ontstaan voor hun leven of lichamelijke integriteit. De verdachte is vrijgesproken van de meeste bedreigingen, maar is wel veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand voor de bedreiging van een specifieke politieagent. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte, die onder behandeling staat bij GGZ Breburg. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd met betrekking tot reclasseringstoezicht en behandeling.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20-003791-09
Uitspraak : 21 maart 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Breda van 2 november 2009 in de strafzaak met parketnummer 02-801262-08 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1959],
postadres te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de inhoud van de ‘akte instellen hoger beroep’ van 5 november 2009 is het hoger beroep onbeperkt ingesteld. Het hoger beroep is later evenmin beperkt door een partiële intrekking. Wel heeft de verdediging ter terechtzitting te kennen gegeven dat het hoger beroep niet is gericht tegen de vrijspraak van de onder het zevende en achtste gedachtestreepje van de oorspronkelijke dagvaarding ten laste gelegde feiten.
Op de voet van het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof, mede gelet op het bepaalde in artikel 404 eerste lid juncto artikel 407 tweede lid van het Wetboek van Strafvordering de verdachte in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende:
- verdachte vrijspreekt van de onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde bedreiging;
- verdachte ten aanzien van de overige bedreigingen veroordeelt tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht ook indien dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij GGZ Breburg te Tilburg en daarnaast tot een werkstraf voor de duur van 40 uren bij niet te verrichten te vervangen door 20 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest.
De raadsman heeft bepleit:
- primair de zaken uit 2003 en 2004 vanwege de ouderdom niet mee te nemen in de beoordeling van onderhavige strafzaak en van de overige ten laste gelegde feiten vrij te spreken;
- subsidiair integrale vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten;
- meer subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van een deel van de ten laste gelegde bedreigingen;
- uiterst subsidiair de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf aanzienlijk te matigen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 mei 2003 tot en met 28 oktober 2008 te [verbalisant 1] meermalen, althans eenmaal, [verbalisant 1] en/of één of meer ambtenaren van politie heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] en/of één of meer ambtenaren van politie dreigend de woorden toegevoegd, zakelijk weergegeven:
- dat hij het pistool van een collega af zou pakken en die collega daarmee dood zou schieten en/of
- dat de wouten geluk hebben gehad dat hij niet thuis was, anders had hij hun kop eraf gehakt en/of
- dat als er een politieman bij hem aan de deur staat, hem het ergste te wachten staat en/of
- dat er slachtoffers gaan vallen bij de politie, als ze hem, verdachte, arresteren en/of
- dat hem in het verleden zoveel onrecht is aangedaan, dat hij de rekening gaat vereffenen als zijn invalide moeder is overleden en/of
- dat hij zal afrekenen met politiemensen, er zullen doden gaan vallen bij de politie en/of
- dat hij nog moet afrekenen met [verbalisant 1],
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft verzocht om de bedreigingen uit 2003 en 2004 niet mee te nemen in de beoordeling van onderhavige strafzaak. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar de ouderdom van de bedreigingen in samenhang bezien met de omstandigheden dat (een deel van) de processen-verbaal van politie niet woordelijk zijn uitgeschreven en door een andere verbalisant op een latere datum zijn gerelateerd. Hierdoor blijft het onduidelijk wat precies de bewoordingen zijn geweest die verdachte zou hebben geuit en welke verbalisant dat zou hebben gehoord, aldus de raadsman. Het hof begrijpt dit verweer primair als een beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair als een bewijsverweer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, dat de verjaringstermijn voor de ten laste gelegde feiten - voor zover dit betreft de periode van 25 mei 2003 tot en met 12 juni 2003 - is verstreken, zodat het openbaar ministerie voor die periode in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn strafvervolging.
Immers, artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2º , van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:
“Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:
(…)
2º in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
(…);”
Ten laste gelegd zijn meerdere bedreigingen. Op deze feiten, omschreven in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht, staat een maximale gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren of een geldboete van de vierde categorie. Op deze feiten is derhalve een verjaringstermijn van 6 jaren van toepassing.
De aanhef van artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht luidt als volgt:
“De termijn van verjaring vangt aan op de dag na die waarop het feit is gepleegd, (…).”
De verjaringstermijn van de in de ten laste gelegde periode gepleegde feiten vangt steeds aan op de dag na de pleegdatum, liggend in de periode van 25 mei 2003 tot en met
28 oktober 2008.
Bijgevolg vervalt het recht tot strafvordering van de ten laste gelegde feiten steeds zes jaren na de datum waarop deze zijn gepleegd, tenzij de verjaring ingevolge artikel 72 van het Wetboek van Strafrecht door een daad van vervolging mocht zijn gestuit.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat op 12 juni 2009 een daad van vervolging plaatsvond waardoor de verjaring werd gestuit.
Een en ander heeft tot gevolg dat alleen feiten gepleegd in de periode van 25 mei 2003 tot 12 juni 2003 zijn verjaard. De officier van justitie zal bijgevolg te dien aanzien in zijn strafvervolging alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.
Vrijspraak
Het hof spreekt de verdachte vrij van de onder gedachtestreepjes twee tot en met zes ten laste gelegde bedreigingen.
Het hof overweegt daartoe dat voor al deze bedreigingen geldt dat deze niet waren gericht tegen verbalisant [verbalisant 1]. De steller van de tenlastelegging heeft niet nader verfeitelijkt welke (overige) politieambtena(a)r(en) verdachte met de ten laste gelegde bewoordingen wilde bedreigen. Evenmin bevindt zich in het dossier een directe aangifte van een politieambtenaar die melding maakt van het feit dat hij op het moment dat hij bekend werd met deze bedreigingen, zich bedreigd heeft gevoeld. De aangifte van
[verbalisant 2] wordt door het hof niet als zodanig aangemerkt. Nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is gebleken dat voornoemde bedreigingen van dien aard waren en onder zodanige omstandigheden zijn geschied, dat ten tijde van deze bedreigingen bij de bedreigde politieambtenaren de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden verliezen of zouden worden mishandeld, spreekt het hof om die reden verdachte vrij van de ten laste gelegde bedreigingen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 12 juli 2008 te [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [verbalisant 1] dreigend de woorden toegevoegd, zakelijk weergegeven,
- dat hij nog moet afrekenen met [verbalisant 1].
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte niet het opzet heeft gehad om politieambtenaar [verbalisant 1] te bedreigen met zware mishandeling dan wel enig misdrijf tegen het leven gericht. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat verdachte op
1 juli 2008 door het handelen van politie materiële schade heeft opgelopen. Met het woord “afrekenen” bedoelde verdachte dat hij deze schadepost wilde verrekenen met de politie. Tevens heeft de raadsman betoogd dat op grond van de omstandigheden waaronder de bedreiging is geschied, bij politieambtenaar [verbalisant 1] niet de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen.
Het hof overweegt dat aangever [verbalisant 3] in zijn proces-verbaal van bevindingen van
12 juli 2008 relateert dat hij op die dag naar het huis van verdachte is gegaan en daar heeft aangebeld. Op dat moment begon verdachte direct zijn ongenoegen tegen verbalisant [verbalisant 2] te uiten, door te zeggen “dat er geen wouten meer bij hem naar binnen kwamen”. Vervolgens heeft verdachte de achterliggende reden van zijn conflict met de politie besproken met [verbalisant 2]. Hierbij werd de naam van [verbalisant 1] genoemd. Verdachte heeft vervolgens de bedreiging geuit dat “hij met [verbalisant 1] nog moest afrekenen, want die zou hem alleen maar beliegen en bedriegen en treiterend met de motor door de straat rijden”. Later tijdens dit gesprek begon verdachte zonder enige aanleiding over een afrekening te praten met enkele politiemensen en dat hierbij “dooien” zouden vallen.
Het hof is van oordeel dat uit de omstandigheden waaronder (ter uiting van ongenoegen) en de wijze waarop (in de context dat er doden zouden vallen bij politie) de bewoordingen zijn geuit, is af te leiden dat de verdachte het woord “afrekenen” niet heeft uitgesproken, omdat hij een financiële schadepost met [verbalisant 1] wilde verrekenen.
Het hof oordeelt verder dat de bewoordingen van dien aard zijn en onder zodanige omstandigheden zijn uitgesproken, dat bij de verbalisant de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd en dat het niet anders kan zijn dan dat het opzet van de verdachte op het teweegbrengen van zulk een vrees was gericht. Bij deze overweging betrekt het hof dat [verbalisant 1] in zijn aangifte van
18 maart 2009 heeft verklaard dat hij ambtshalve bekend is met verdachte en zich van twee andere incidenten weet te herinneren dat verdachte krachtig aanwezig was en bedreigingen uitte in de richting van zijn collega’s. Verdachte werkte niet mee en kwam intimiderend op zijn collega’s over. [verbalisant 1] omschrijft verdachte als onberekenbaar en bedreigend.
Gelet op het hiervoor overwogene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte politieambtenaar [verbalisant 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals één en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van een politieagent. Voor zover de verdediging heeft gesteld dat deze bedreiging tegen de achtergrond moet worden bezien van een langslepend conflict ten gevolge van een onheuse bejegening van verdachte door diverse politieagenten, overweegt het hof dat het niet heeft vastgesteld dat van een onheuse bejegening sprake is geweest, maar dat het juist de verdachte is geweest die door zijn opgewonden en onvoorspelbare gedrag zorgt voor dreigende situaties. Het hof acht het gebruik van verbaal geweld tegenover politiefunctionarissen afkeurenswaardig.
Bij het bepalen van de soort en duur van de straf heeft het hof acht geslagen op rechterlijke uitspraken met betrekking tot feiten, die met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte een justitiële voorgeschiedenis heeft met veroordelingen voor (onder meer) weerspannigheid en belaging. Anderzijds houdt het hof rekening met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof acht een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en geboden. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte thans onder behandeling staat bij GGZ Breburg te Tilburg. Verdachte is gemotiveerd en acht voortzetting van deze hulpverlening van belang. Gelet hierop zal het hof bij de op te leggen voorwaardelijke gevangenisstraf de door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarde opleggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf met de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarde wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de vrijspraak van de onder het zevende en achtste gedachtestreepje van de oorspronkelijke dagvaarding ten laste gelegde feiten.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en voor zover nog aan de orde en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart de officier van justitie alsnog niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging voor het ten laste gelegde feit onder het eerste gedachtestreepje, dat valt in de periode van 25 mei 2003 tot en met 12 juni 2003.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland, ook indien dat inhoudt het volgen van een ambulante behandeling bij GGZ Breburg te Tilburg en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven en mr. M.A.M. Wagemakers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. van der Pijl, griffier,
en op 21 maart 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.A.M. Wagemakers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.