ECLI:NL:GHSHE:2012:BV9139

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.078.786
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal vervoer en verjaring van vorderingen onder CMR

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de rechtspersoon ESA S.R.O. tegen CARGO CARE B.V. over een geschil dat voortvloeit uit een overeenkomst voor internationaal vervoer van goederen. De overeenkomst, die op 4 januari 2007 werd gesloten, bevatte bepalingen over aansprakelijkheid en compensatie voor niet gereden kilometers. ESA vorderde betaling van compensatiefacturen op basis van een garantiebepaling in de overeenkomst, maar CARGO CARE betwistte de vordering en stelde dat deze was verjaard. De rechtbank oordeelde dat de garantiebepaling van toepassing was, maar dat de vorderingen van ESA waren verjaard op basis van artikel 32 van het CMR-verdrag. In hoger beroep heeft ESA de grieven ingediend, waarbij zij de toepasselijkheid van de CMR en de verjaring van haar vorderingen ter discussie stelde. Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de compensatievordering van ESA was verjaard, omdat deze niet tijdig was gestuit. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde ESA in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.078.786
arrest van de tweede kamer van 13 maart 2012
in de zaak van
de rechtspersoon naar het recht van de plaats van haar vestiging ESA S.R.O.,
gevestigd te [vestigingsplaats], Tsjechië,
appellante,
advocaat: mr. A.J. van Steenderen,
tegen:
[X.] CARGO CARE B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.M. Wolfs,
op het bij exploot van dagvaarding van 6 december 2010 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Roermond gewezen vonnis van 8 september 2010 tussen appellante - Esa - als eiseres en geïntimeerde - [geintimeerde] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 98250/HA ZA 09-972)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft Esa zes grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van haar vorderingen.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] de grieven bestreden.
2.3. Vervolgens hebben partijen hun zaak doen bepleiten, Esa door mr. J.R. Groen en [geintimeerde] door haar advocaat. Zij hebben daarbij pleitnota’s overgelegd.
2.4. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd. Zij hebben er mee ingestemd dat uitspraak zal worden gedaan op het door Esa ten behoeve van het pleidooi gefourneerde dossier.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.1. In r.o. 2.1-2.8 van het beroepen vonnis heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Met de eerste grief wordt deze vaststelling - deels - bestreden. Het hof zal een nieuw overzicht geven van de onbetwiste feiten die in hoger beroep het uitgangspunt vormen.
4.1.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
a) Op 4 januari 2007 is tussen [geintimeerde] en Esa een overeenkomst gesloten, met als opschrift “Haulage Contract of [geintimeerde] Cargo Care (..)” (prod. 1 inl. dagv.). In de considerans van deze overeenkomst valt te lezen:
“that ECC ([geintimeerde], hof) (..) wishes to establish the conditions on which it awards and will in future award orders to the Carrier (Esa, hof) in writing;
that, if he accepts the order, the Carrier declares that he will be prepared to carry out the order on the conditions specified in this Contract”.
b) In artikel 7 van deze overeenkomst is bepaald dat Nederlands recht van toepassing is op geschillen en is bevoegd verklaard “the competent Court in the District of Venlo”.
c) Aangehecht aan de overeenkomst zijn zes appendices. Art. 1.3 van de overeenkomst bepaalt hierover:
“The following appendices which are attached to this Contract and signed by both parties are a constituent part of this Contract. Further Carrier acknowledges to have timely received these appendices and confirms his knowledge and approval of their contents.” Vervolgens staan de zes appendices in art. 1.3. opgesomd.
d) Art. I.1 van Appendix I (Liability/Insurance/Miscellaneous) bepaalt onder meer: “The Carrier (Esa, hof) is liable for all damage (..) except where otherwise specified by the CMR (..) according to imperative law (..)”.
e) Van belang is thans met name Appendix II “Rates and Payments”. Art. II.1 daarvan bepaalt onder het hoofdje “Guarantee compensation”:
“ECC ([geintimeerde], hof) will compensate ESA in case 14.000 Km per truck are not made (average ESA fleet). ECC will compensate ESA with the fixed costs, of the Kilometres under 14.000 not driven. The fixed costs will be set at 35% of the basic rate of € 0.67 and will therefore be set at € 0.24 per tabulated kilometre. All waiting costs paid by ECC will be deducted from this compensation. Calculation will be made every trimester.
These compensations will only be made with normal functioning ESA-drivers (delivering good adequate information, maximise driving hours etc.) For the trucks that are at ESA base there will be no waiting days accepted. ESA compromises itself to change driver as quick as possible, so truck and trailer can keep functioning.”
f) De overeenkomst is door beide partijen getekend. De appendices zijn slechts door één partij geparafeerd. In confesso is dat deze paraaf toebehoort aan (de ondertekenaar namens) Esa.
g) Op basis van de overeenkomst hebben in 2007 en in het eerste kwartaal van 2008 transporten plaatsgevonden waarbij Esa de trekkers met chauffeur en [geintimeerde] de opleggers verzorgde. De facturen voor deze (gereden) transporten, waarover partijen oorspronkelijk ook een dispuut hadden, zijn in de onderhavige procedure niet aan de orde. De overeenkomst tussen partijen is beëindigd op 31 maart 2008.
h) Esa heeft aan [geintimeerde] facturen gezonden voor niet gereden kilometers gebaseerd op de hierboven onder e) geciteerde garantiebepaling. Op 7 april 2008 heeft Esa ter zake facturen gezonden voor de vier kwartalen van 2007 tot een totaal van € 184.288,40 (prod. 1 cva). Vervolgens heeft zij voor de vier kwartalen van 2007 (en tevens ter correctie daarvan) en voor het eerste kwartaal 2008 op 6 mei 2009 (nogmaals) facturen gestuurd tot een totaal van € 138.997,30 (prod. 2 inl. dagv.). i) [geintimeerde] heeft deze laatste facturen onbetaald geretourneerd, onder de opmerking “Rejected!”. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat [geintimeerde] deze laatste facturen, en ook de eerdere op 7 april 2008 verzonden facturen, onbetaald heeft geretourneerd aan Esa vanwege de gebrekkige kwaliteit van de chauffeurs van Esa, waarover door [geintimeerde] zeer regelmatig was geklaagd (cfr. prods 3 en 4 inl. dagv.).
j) Naar aanleiding van de op 7 april 2008 verzonden facturen is tussen partijen correspondentie ontstaan. Op 9 april 2008 schreef [geintimeerde] aan Esa: “(..) The foregoing means that only compensation will take place if ESA and it’s drivers function normal. This has resulted in a monthly mileage lower then 14.000 km purely attributable to your client and it’s drivers itself (..) It is clear that the conditions for the guarantee to be applicable have not been met by your client and that legally no compensation is applicable (..)” (prod. 3 inl. dagv.).
Op 22 april 2008, 21 en 22 mei 2008 heeft [geintimeerde] haar standpunt schriftelijk herhaald, in brieven die ook over de niet-betaling van de “gewone” facturen van Esa handelden (prod. 4 inl. dagv.). Op 16 juni 2008 schreef [geintimeerde]:”(..) the invoices as now returned again cannot be accepted by us. As far as [geintimeerde] is concerned no additional kilometres are to be invoiced to and paid by [geintimeerde]. (..)”
k) Esa heeft de (ernst van de) aantijgingen van [geintimeerde] aangaande de slechte kwaliteit van de werkzaamheden van Esa steeds ontkend, en aangedrongen op betaling van de compensatiefacturen (vgl. onder meer de brieven van Esa van 3 juni en 3 juli 2008, prod. 4 inl. dagv). Op 3 juli 2008 schreef Esa aan [geintimeerde]: “(..) This is the final reminder to pay the invoiced amount within 15 days from the deliver of this letter. There is an invoice for (..) guarantee compensation in the amount of € 184 288,40 (see Appendix II.I of the Haulage Contract). (..) We will also send this letter to Mr. Groen, our Dutch Legal action against [geintimeerde] if this dispute is not solved amicably within 15 days of the receipt of this letter. (..)”
l) Op 27 mei 2009 schreef [geintimeerde] aan Esa naar aanleiding van de op 6 mei 2009 door Esa verzonden facturen: “To our surprise we recently received 5 invoices from your company regarding minimum guaranteed mileage. (..) We hereby reject all these invoices. We refer to the several letters that have been send to you and your lawyer (..). As stated before, your company did not meet the explicitly agreed conditions for the mentioned guarantee clause. (..) I also want to point out to you that your alleged claim has also become prescribed already. (..)”
4.1.3. Esa heeft [geintimeerde] op 18 november 2009 in rechte betrokken en, gebaseerd op de garantiebepaling, betaling gevorderd van de op 6 mei 2009 verzonden facturen tot het bedrag van € 138.997,27 met rente en kosten. [geintimeerde] heeft hiertegen ingebracht als meest verstrekkende weren dat de garantiebepaling niet overeengekomen was en dat vorderingen verjaard waren. De rechtbank heeft in het thans bestreden vonnis geoordeeld dat de garantiebepaling wel geldt tussen partijen, omdat uit de overgelegde correspondentie blijkt dat [geintimeerde] daar uitdrukkelijk mee akkoord is gegaan. De vorderingen van [geintimeerde] op grond van de garantiebepalingen moeten worden aangemerkt als vorderingen waartoe een aan de CMR onderworpen vervoer aanleiding geeft en zij zijn dus onderworpen aan het verjaringsregime van art. 32 CMR, aldus de rechtbank. Onder toepassing van art. 32 lid 1 onder c CMR oordeelde de rechtbank vervolgens dat alle vorderingen uiteindelijk op 4 juli 2009 waren verjaard, zodat het gevorderde, inclusief nevenvorderingen, werd afgewezen. Tegen dit oordeel zijn de grieven gericht.
4.2. Esa is gevestigd in Tsjechië. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter, en in het bijzonder dit hof, bevoegd is er kennis van te nemen. Het hof overweegt dat dit het geval is, op de gronden als verwoord door de rechtbank in r.o. 4.1.1. van haar vonnis, welke het hof overneemt en tot de zijne maakt. Hetzelfde heeft m.m. in beginsel te gelden voor de toepasselijkheid van het Nederlands recht in deze, als door de rechtbank besproken in r.o. 4.1.2. van haar vonnis.
4.3.1. Het debat van partijen in hoger beroep concentreert zich rond twee punten. Met de grieven heeft Esa met name het oordeel van de rechtbank dat de CMR van toepassing is en dat haar vorderingen op grond van die CMR zijn verjaard ter toetsing aan het hof voorgelegd. [geintimeerde] heeft haar pijlen vooral gericht op het oordeel van de rechtbank dat de garantiebepaling wèl tussen partijen was overeengekomen. Tegen dit oordeel behoefde zij (anders dan Esa stelt) geen incidenteel appel in te stellen nu het hof, wanneer de grieven van Esa zouden slagen, immers (alsnog) alle in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde verweren van [geintimeerde] dient te behandelen, voor zover deze door het slagen van een grief relevant zouden worden. In dat kader discussiëren partijen voorts over enkele feiten, waaronder de vraag of de garantiebepaling zag op 14.000 kilometers per maand of per kwartaal en de kwestie van het aantal en de ernst van de klachten van [geintimeerde]. In appel is eerst bij pleidooi komen vast te staan dat de vordering van Esa ziet op te weinig vervoeropdrachten per maand (en niet per kwartaal) (vgl. mvg nrs 4-5 vs pleitnota mr. Groen nrs 19-20).
4.3.2. Het hof zal er in het navolgende voorshands van uitgaan dat de garantiebepaling wel tussen partijen is overeengekomen. Het hof zal in dit licht beschouwd de grieven gezamenlijk beoordelen en overweegt als volgt.
4.4.1. Art. 1 CMR bepaalt dat het Verdrag van toepassing is wanneer de plaats van inontvangstneming van de zaken en de plaats van bestemming in twee verschillende landen liggen, waarvan er tenminste één Verdragsland is. Esa heeft wat dit betreft gesteld dat er ook sprake was binnenlandse transporten, zodat reeds hierom de CMR in ieder geval (naar het hof begrijpt: op een deel van de transporten) niet toepasselijk is. Het hof verwerpt dit, door [geintimeerde] bestreden, standpunt. Uit alle door partijen bijgebrachte bewijsmiddelen blijkt slechts dat partijen beoogden met elkaar te contracteren over internationaal vervoer over de weg. Uit de overgelegde producties en voor het overige aangevoerde feiten valt voorts niet te destilleren welke vrachtwagen met welke chauffeur waar en over welke afstanden heeft gereden. Wel zijn er aanwijzingen in te lezen van de plaatsen waar de vrachtwagens zich hebben bevonden voor, tijdens en na de ritten. Nergens blijkt uit dat er ook maar één rit is geweest die zich enkel en alleen in Nederland of uitsluitend in een van de andere betrokken landen heeft afgespeeld, integendeel, uit de overgelegde producties en de stellingen van partijen blijkt dat er hier sprake was van vervoer van het ene Europese land naar een ander Europese land waarvan er telkens een partij is bij het Verdrag.
4.4.2. In hoger beroep staat vast dat de overeenkomst, zoals die tussen partijen gold tussen 4 januari 2007 en 31 maart 2008, een raamovereenkomst was, welke echter alleen zag op (unimodaal) vervoer over de weg. Hierin stond Esa als "Carrier" (vervoerder) aangemerkt. Esa heeft aangevoerd dat de CMR niet ziet op raamovereenkomsten als de onderhavige, maar slechts gaat over specifieke overeenkomsten waarin een bepaalde plaats van belading en een bepaalde plaats van bestemming wordt vermeld. Dit standpunt wordt verworpen. De onderhavige raamovereenkomst voorzag in een uitgewerkte regeling van het verder in individuele overeenkomsten nader te bepalen vervoer onder bezwarende titel per vrachtwagen vanaf een plaats van inontvangstneming in het ene land naar die van de aflevering in een ander land, waarbij Esa als vervoerder en [geintimeerde] als opdrachtgever van dat vervoer zou gaan optreden. Hiermee strekte ook deze raamovereenkomst reeds tot vervoer over de weg door de in de raamovereenkomst genoemde vervoerder. Het hof heeft al vastgesteld dat alle transporten die onder vigeur van de raamovereenkomst plaatshadden, een internationaal karakter hadden. Daarmee vallen zowel de raamovereenkomst als de individuele vervoerovereenkomsten van rechtswege onder het toepassingsbereik van het CMR-verdrag.
Ten overvloede merkt het hof op dat in de verschillende appendices, waarvan Esa de toepasselijkheid op de raamovereenkomst niet heeft betwist, wordt verwezen naar de CMR. Zo bepaalt bijvoorbeeld Appendix I.1 dat Esa tegenover [geintimeerde] voor schade uit hoofde van de vervoerovereenkomst aansprakelijk zou zijn except where otherwise specified by the CMR (..) according to imperative law (..)”. Over de uitleg van deze bepaling verschillen partijen van mening, met name over de vraag of hiermee een rechtskeuze voor de CMR is gemaakt. Het hof zal op dit dispuut niet nader ingaan, omdat het hof van oordeel is dat de CMR reeds krachtens art. 1 lid 1 daarvan van toepassing is op de raamovereenkomst. Wel merkt het hof op dat deze en andere bepalingen in de appendices een aanwijzing vormen dat ook partijen bij het sluiten van de overeenkomst de CMR – in ieder geval – voor ogen stond.
4.5.1. Voorshands uitgaande van de toepasselijkheid van de garantiebepaling, is duidelijk dat - los van de vraag of er voor 14.000 km per maand of 14.000 km per kwartaal opdrachten aan Esa moesten worden gegeven - de gestelde vordering van Esa ter zake eerst aan het einde van ieder kwartaal opeisbaar werd (vgl. art. I Appendix II: “Calculation will be made every trimester.”). Eerst na die calculatie was de omvang van de (eventuele compensatie-)vordering van Esa over het voorafgaande kwartaal duidelijk en kon er - in de visie van Esa - worden afgerekend. Deze (hierna genoemd:) compensatievordering van Esa stond naar het oordeel van het hof in (voldoende relevant) verband tot het CMR-vervoer, waartoe de raamovereenkomst de kaders had geschapen. Dat CMR-vervoer gaf telkens per kwartaal (nog steeds: in de visie van Esa) aanleiding tot de compensatievordering, omdat er volgens haar te weinig kilometers waren gereden.
4.5.2. Nu de compensatievordering van Esa de daartoe vereiste samenhang met de vervoerovereenkomst heeft, valt zij onder het bereik van art. 32 CMR. Het betreft hier een vordering als bedoeld in art. 32 lid 1 sub c CMR, omdat er geen sprake is van verlies of beschadiging van de vervoerde goederen, maar om een uitgebleven betaling door de opdrachtgever. Deze verjaring begint volgens de tekst van de CMR op de dag “na afloop van een termijn van drie maanden na de sluiting van de vervoerovereenkomst”. Nu het niet de bedoeling van de opstellers van het Verdrag kan zijn geweest dat een vordering verjaart, voordat zij is ontstaan, dient te worden aangenomen dat de verjaringstermijn van de compensatievordering over het afgelopen kwartaal aanvangt drie maanden nadat die met de vervoerovereenkomst samenhangende vordering (die niet zonder de vervoerovereenkomst kon ontstaan) ontstaat, dat wil - gelet op de uitdrukkelijk tussen partijen getroffen regeling omtrent het tijdstip van berekening van de vordering - in casu zeggen dat zij aanvangt te verjaren telkens drie maanden na het einde van dat kwartaal.
4.5.3. Het voorgaande impliceert dat de compensatievordering welke na afloop van het eerste kwartaal van 2007 opeisbaar werd (derhalve op 1 april 2007), verjaarde op 2 juli 2008, de vordering over het tweede kwartaal 2007 verjaarde op 2 september 2008 enzovoorts tot 2 juli 2009, tenzij er voordien sprake was van een rechtsgeldige stuiting naar Nederlands recht.
4.5.4. In r.o. 4.3.6. van het beroepen vonnis heeft de rechtbank overwogen dat de brief van S. Liska van 3 juli 2008 dient te worden beschouwd als een rechtsgeldige stuiting van de verjaring. Het hof deelt dit oordeel op de door de rechtbank aangegeven gronden. Eveneens deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat de compensatievordering ter zake niet voldoende kilometers over het eerste kwartaal van 2007 op dat moment reeds was verjaard en dat voor de overige vorderingen heeft te gelden dat ter zake vóór 4 juli 2009 een nieuwe stuitingshandeling had moeten zijn verricht zijdens Esa, bij gebreke waarvan deze vorderingen, met de bijbehorende nevenvorderingen, eveneens verjaard waren op het moment waarop de onderhavige procedure werd ingeleid. Immers, het enkele zenden van de facturen op 6 mei 2009 heeft niet te gelden als een stuitingshandeling, zoals de rechtbank overwoog (tegen welk oordeel Esa terecht niet heeft gegriefd) en andere stuitingshandelingen zijn gesteld noch gebleken.
4.5.5. De conclusie uit het bovenstaande is dat alle grieven falen, nu de compensatievordering van Esa (en alle bijbehorende nevenvorderingen) was verjaard toen deze procedure een aanvang nam, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. Hetgeen Esa hiertegen voor het overige nog heeft aangevoerd kan daar niet aan afdoen. Het beroepen vonnis zal worden bekrachtigd en Esa zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het op 8 september 2010 door de rechtbank Roermond tussen partijen gewezen vonnis;
veroordeelt Esa in de kosten van het hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geintimeerde] begroot op € 4.713,-- aan verschotten en € 7.896,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, Th.C.M. Willemse en A.P.A. de Klerk-Leenen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 13 maart 2012.