GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector strafrecht
Raadkamernummer: AV 001610-11
Parketnummer: 20-001415-10
Uitspraakdatum: 15 maart 2012
Beslissing van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch,
gegeven op de vordering van de advocaat-generaal bij dit hof ex artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht van 9 november 2011 betreffende de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [1948],
blijkens zijn verklaring ter terechtzitting in hoger beroep thans geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland hebbende.
Voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk geworden arrest van dit hof van 29 juni 2010, gewezen onder bovengenoemd parketnummer, is aan de veroordeelde opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen door deze instelling in het reclasseringsbelang van de veroordeelde te geven, met opdracht aan voornoemde instelling om de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
De schriftelijke vordering van advocaat-generaal mr. A.W.A. Willemsen, d.d. 9 november 2011, strekt ertoe dat de tenuitvoerlegging zal worden gelast van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd. Ter terechtzitting, d.d. 1 maart 2012, heeft de advocaat-generaal uitdrukkelijk zijn vordering gewijzigd in die zin dat hij slechts een gedeeltelijke tenuitvoerlegging ter grootte van 3 maanden gevangenisstraf vordert. Daarnaast heeft hij gevorderd dat als aanvullende bijzondere voorwaarden wordt opgelegd dat veroordeelde zijn adresgegevens beschikbaar stelt aan de Reclassering en dat veroordeelde huisbezoeken door de Reclassering toestaat en hieraan meewerkt.
Het onderzoek van de zaak
De vordering na voorwaardelijke veroordeling is behandeld ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 november 2011 en 1 maart 2012.
Het hof heeft op 21 november 2011 kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De behandeling van de zaak is op die dag aangehouden tot 1 maart 2012, teneinde de advocaat-generaal in de gelegenheid te stellen om in overleg met de veroordeelde en zijn raadslieden en in samenspraak met de Reclassering een overleg te entameren met de burgemeester van een gemeente waarin veroordeelde zich zou willen vestigen. De veroordeelde diende hiertoe op de kortst mogelijke termijn de namen van een drietal gemeenten van zijn voorkeur aan de Reclassering kenbaar te maken.
Op 1 maart 2012 heeft het hof het onderzoek hervat, waarbij is gebleken dat tot op dat moment nog altijd geen passende woonruimte voor veroordeelde was gevonden die door hem was geaccepteerd. Daarbij heeft het hof kennis genomen van hetgeen door de advocaat-generaal, de veroordeelde en zijn raadslieden ter zitting naar voren is gebracht.
De conclusie van de advocaat-generaal strekt tot een gedeeltelijke tenuitvoerlegging met daaraan verbonden de twee hiervoor vermelde bijzondere voorwaarden.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering tenuitvoerlegging wordt afgewezen. Daartoe is primair aangevoerd dat veroordeelde de aanwijzing van de reclassering om zijn adres kenbaar te maken, wel wil opvolgen. De reden waarom veroordeelde dat nog niet heeft gedaan, is dat de Reclassering door de veroordeelde op de hoogte wenste te worden gesteld met het doel om dit vervolgens aan de ketenpartners te verstrekken, aldus de verdediging. Veroordeelde heeft wekelijks contact met de aan hem toegewezen reclasseringsmedewerker op het kantoor van de Reclassering en daarnaast is sprake van veelvuldig telefonisch contact en e-mailcontact. Veroordeelde heeft aangeboden (onaangekondigd) huisbezoek te dulden, zolang zijn adres niet aan de ketenpartners wordt verstrekt. Gelet op vorenstaande is de verdediging van oordeel dat veroordeelde zich geenszins onttrekt aan het toezicht van de Reclassering.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de aanwijzing om zijn adres kenbaar te maken – met als achterliggende gedachte om dit adres mede te delen aan de ketenpartners – nooit aan veroordeelde had mogen worden gegeven. Daartoe is aangevoerd dat deze aanwijzing geen enkel redelijk doel dient. Het doel is het uitoefenen van toezicht en dat kan worden bereikt ook zonder dat het adres aan de ketenpartners wordt verstrekt, zeker nu veroordeelde huisbezoeken toestaat. Deze aanwijzing levert daarnaast op geen enkele wijze een bijdrage aan het voorkomen van recidive.
Wanneer het hof tot een gedeeltelijke toewijzing van de tenuitvoerlegging komt, is de verdediging van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde aanvulling op de bijzondere voorwaarden dient te worden afgewezen. Daartoe is aangevoerd dat artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht bepaalt welke bijzondere voorwaarden mogen worden opgelegd. Het kenbaar maken van een adres valt daar niet onder en eveneens niet onder de restcategorie onder lid 2 sub 5 van dit artikel. Het hof kan derhalve deze bijzondere voorwaarde niet opleggen. Dit geldt eveneens met betrekking tot het opleggen van de bijzondere voorwaarde dat veroordeelde moet meewerken aan huisbezoeken door de Reclassering. Gelet op het vorenstaande is de verdediging van oordeel dat de vordering van de advocaat-generaal tot wijziging of aanvulling van de bijzondere voorwaarden moet worden afgewezen.
Ter terechtzitting van 1 maart 2012 heeft veroordeelde te kennen gegeven dat hij zijn toekomstige adresgegevens alsnog aan de Reclassering bekend wil maken.
Het hof overweegt als volgt.
De vordering voldoet aan de bij de wet gestelde eisen.
Veroordeelde heeft de aanwijzing van de Reclassering om zijn adres kenbaar te maken tot op heden niet opgevolgd. Hij wilde eerst de garantie dat de Reclassering dit adres niet aan de gemeente waarin hij verbleef, door zou geven. De Reclassering liet weten dat zij het adres wel degelijk zou doorgeven, omdat zij zich daartoe moreel verplicht acht op grond van met de gemeenten gemaakte afspraken zoals neergelegd in de Samenwerkingsovereenkomst NOG Veiligerhuis 2010-2011.
Door de verdediging is terecht gewezen op de moeilijke positie waarin juist deze veroordeelde zich bevond: nadat in het verleden zijn verblijfplaats bekend was geworden, is hij reeds bij herhaling met een gebiedsverbod geconfronteerd. Hoewel de rechter achteraf heeft geoordeeld dat deze gebiedsverboden onrechtmatig waren, was veroordeelde inmiddels min of meer genoodzaakt onder te duiken. Dit was mede met het oog op het uitoefenen van controle op het gedrag van veroordeelde een onwenselijke situatie.
Ter terechtzitting van 1 maart 2012 is gebleken dat – naar aanleiding van hetgeen door het hof is bepaald op de terechtzitting van 21 november 2011 – veroordeelde een aanbod van een woning is gedaan. Veroordeelde heeft de woning echter niet onvoorwaardelijk geaccepteerd. Voorafgaand aan en tijdens de zitting heeft hij een groot aantal bezwaren tegen de woning naar voren gebracht. De woning is volgens veroordeelde – kort gezegd – gelegen in een portiekflat waarin bekenden van veroordeelde wonen die de door hem gepleegde feiten aan anderen kenbaar zouden kunnen maken. Daarnaast wonen er in deze flat veel allochtone gezinnen met kinderen die hem kwaad zouden kunnen willen doen omdat hij veroordeeld is op grond van seksueel misbruik van minderjarige allochtone kinderen. Verder heeft hij aangevoerd dat er een centrale toegangsdeur is waardoor er geen controle is wie er in de flat binnengelaten wordt en dat de kans op herkenning groot is door de massaliteit van de flat. Ten slotte heeft veroordeelde aangevoerd dat deze woning niet geschikt is omdat links en rechts van de flat locaties zijn waarin onder andere een kinderdagverblijf en een zwembad zijn gevestigd.
Ter zitting heeft veroordeelde meegedeeld dat hij deze woning alleen wil accepteren als zijn veiligheid wordt gegarandeerd. Verder heeft hij meegedeeld dat hij met ingang van 1 maart 2012 niet langer over woonruimte beschikt.
Het hof overweegt het volgende. Zoals reeds in het veroordelend arrest is overwogen, is het met het oog op het verkleinen van de kans op herhaling noodzakelijk dat toezicht en controle op het gedrag van veroordeelde wordt uitgeoefend. Het uitoefenen van dit toezicht en deze controle wordt bemoeilijkt als veroordeelde op een adres verblijft dat bij de reclassering niet bekend is of - zoals volgens de mededeling van veroordeelde thans aan de orde is - hij niet over woonruimte beschikt. Aan veroordeelde is een woning aangeboden in een gemeente die zich bereid heeft verklaard veroordeelde op te nemen. Hij heeft die woning echter niet onvoorwaardelijk geaccepteerd en heeft daartegen een groot aantal bezwaren naar voren gebracht. Het merendeel van de door hem naar voren gebrachte bezwaren zal ook opgaan voor andere woningen die gezien zijn beperkte financiële draagkracht en het woningaanbod van bemiddelende instanties eventueel in aanmerking komen. Daarmee heeft veroordeelde bewerkstelligd dat de enige oplossing die binnen handbereik lag, niet kon worden bereikt. Ter zitting heeft hij nog gezegd de woning wel te zullen accepteren als zijn veiligheid zou worden gegarandeerd. Deze garantie kan niet worden gegeven, evenmin als aan andere al dan niet veroordeelde burgers.
Op dit moment kan, mede door toedoen van veroordeelde, niet op adequate wijze invulling worden gegeven aan de noodzakelijke controle en het toezicht door de Reclassering.
Het hof zal dan ook de door de advocaat-generaal op 1 maart 2012 ter terechtzitting gevorderde tenuitvoerlegging van drie maanden gevangenisstraf gelasten. Na deze gedeeltelijke tenuitvoerlegging resteert nog een voorwaardelijke straf van zes maanden.
Zoals door de advocaat-generaal is gevorderd, zal het hof de bijzondere voorwaarden aanvullen met de voorwaarden dat veroordeelde zijn adres aan de reclassering dient kenbaar te maken en huisbezoeken moet toestaan. Anders dan de verdediging heeft betoogd, betreffen dit voorwaarden die het gedrag van de veroordeelde betreffen als bedoeld in artikel 14c lid 2 onder 5 van het Wetboek van Strafrecht en die dus door de rechter kunnen worden gesteld.
Het hof merkt op dat het verstrekken van de adresgegevens en het toelaten van huisbezoeken inherent is aan het toezicht dat door de Reclassering wordt uitgeoefend. Wanneer de Reclassering niet beschikt over de adresgegevens van een veroordeelde, kan zij geen adequaat toezicht uitoefenen. Wat betreft de vraag of veroordeelde van de Reclassering mag verlangen dat zij dit adres niet aan ketenpartners bekend maakt, overweegt het hof het navolgende. De Reclassering dient op grond van de wet en de rechterlijke beslissing hulp en steun te bieden aan de individuele veroordeelde. Daarnaast heeft zij ook een bredere maatschappelijke taak om een bijdrage te leveren aan het terugdringen van recidive. In dat kader kunnen afspraken met ketenpartners een belangrijke rol vervullen, hetgeen niet op gespannen voet hoeft te staan met het bieden van eerdergenoemde hulp en steun. In het concrete geval van veroordeelde, die reeds bij herhaling met gebiedsverboden is geconfronteerd vanwege zijn strafrechtelijk verleden, kan de situatie zich voordoen dat de taak om hulp en steun aan de veroordeelde te bieden met zich brengt dat de Reclassering het adres van de veroordeelde niet aan de ketenpartners doorgeeft. Dit zal in ieder geval aan de orde zijn indien er aanwijzingen zijn dat veroordeelde in een bepaalde gemeente opnieuw op grond van zijn verleden met een gebiedsverbod zal worden geconfronteerd. Dan dient de wettelijke en door de rechter opgelegde taak zwaarder te wegen dan de door de Reclassering met ketenpartners gemaakte afspraken.
Concluderend ziet het hof – in hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen – aanleiding te gelasten dat een gedeelte van drie maanden van de voorwaardelijk opgelegde straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd. Bijzondere omstandigheden die aan tenuitvoerlegging van dat gedeelte in de weg zouden staan zijn – gelet op vorenstaande – niet aanwezig. Verder zal het hof, als gezegd, twee aanvullende bijzondere voorwaarden stellen.
gelast de tenuitvoerlegging van een gedeelte, groot drie (3) maanden van de gevangenisstraf, voor zover bij arrest van 29 juni 2010 voorwaardelijk opgelegd;
wijzigt de gestelde bijzondere voorwaarden in die zin dat naast de reeds gestelde bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland en zich gedraagt naar de voorschiften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van veroordeelde, als aanvullende bijzondere voorwaarden gelden:
- dat veroordeelde zijn woon- of verblijfplaats aan Reclassering Nederland bekendmaakt;
- dat veroordeelde huisbezoeken van Reclassering Nederland toestaat in een door Reclassering Nederland vast te stellen frequentie.
Aldus beslist door mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter, en mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr.
J.F.M. Pols, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. K.J.J. Horevoorts-Jochems, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 maart 2012.