ECLI:NL:GHSHE:2012:BV8869

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-000280-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis economische politierechter inzake paintballactiviteit als inrichting onder Wet milieubeheer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch, dat op 7 januari 2010 is gewezen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, waarin hij werd beschuldigd van het in werking hebben van een inrichting voor paintball zonder de vereiste vergunning op grond van de Wet milieubeheer. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft de zaak behandeld op 28 februari 2012, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de economische politierechter zal bevestigen.

Het hof heeft het beroep van de verdachte verworpen en het vonnis van de rechtbank bevestigd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ongeveer zeven maanden paintballactiviteiten heeft georganiseerd op een perceel, waarbij hij regelmatig met een groep van 9 tot 10 personen speelde. De verdachte heeft verklaard dat er op bepaalde momenten tot 40 personen aanwezig waren en dat er aanzienlijke hoeveelheden verfballetjes werden gebruikt. Het hof oordeelt dat, hoewel de verdachte geen winst maakte, de activiteiten van een zodanige omvang waren dat deze als bedrijfsmatig kunnen worden aangemerkt, en dat er derhalve sprake was van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de bewijsoverwegingen die zijn gepresenteerd tijdens de zittingen, waarbij het hof de verklaring van de verdachte en andere bewijsmiddelen in overweging heeft genomen. Het hof concludeert dat de activiteiten van de verdachte voldoen aan de criteria voor een inrichting zoals gedefinieerd in de wet, en bevestigt het vonnis van de rechtbank, met inachtneming van de nadere bewijsoverwegingen die het hof heeft gepresenteerd.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer : 20/000280-10
Uitspraak : 28 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de economische kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch van 7 januari 2010 in de strafzaak met parketnummer 01/995336-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de economische politierechter zal bevestigen.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met dien verstande dat de bewijsoverweging van de rechtbank zal worden vervangen door hetgeen hierna in de bewijsoverweging van het hof is opgenomen.
Gelet op deze nadere bewijsoverweging, behoeft voorts de bewijsvoering van de rechtbank wijziging. De bewezenverklaring komt mede te berusten op de verklaring die de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd – voor zover deze in de hierna volgende bewijsoverweging is opgenomen – en komt in de plaats van zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg, zoals deze is weergegeven op pagina 3 onder A van het vonnis.
Bijzondere overweging omtrent het bewijs
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdachte aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat hij in de tenlastegelegde periode een inrichting in werking heeft gehad. Daartoe is – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat op het paintballterrein geen sprake was van bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid, maar van niet-commerciële sportbeoefening.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van het bepaalde in Bijlage I, aanhef en onder cc, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer juncto artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het tenlastegelegde, is een vergunning vereist voor het in werking hebben van een inrichting voor het paintballspel.
Op grond van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde ten tijde van het tenlastegelegde, wordt onder een inrichting verstaan: “elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht”.
Hoewel de vraag of de bedrijvigheid op winst was gericht een belangrijk indicatie is om tot de conclusie te komen dat sprake is van een inrichting, kan die conclusie ook worden getrokken wanneer dit niet het geval is. Gelet op artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer kan immers ook worden gesproken van een inrichting indien de bedrijvigheid wordt verricht in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is.
Het hof merkt daarbij op dat eenmalige activiteiten die in een relatief kort tijdsbestek kunnen worden afgerond niet kunnen gelden als bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid. Ook het enkel laten liggen van op of in de bodem gebrachte afvalstoffen levert niet een zodanige bedrijvigheid op.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte – voor zover hier van belang – verklaard dat:
- op zijn initiatief op het perceel gelegen aan de [adres] te [woonplaats] gedurende een periode van ongeveer 7 maanden paintball is gespeeld;
- dit meestal 1 keer per week plaatsvond en soms 2 keren per week;
- dit meestal met 9 à 10 personen werd gespeeld en twee uren duurde;
- er wel 10.000 verfballetjes per keer werden geschoten;
- het kan kloppen dat er op enig moment 40 personen paintball speelden;
- het kan kloppen dat er op de momenten zoals door de betreffende verbalisanten is gerelateerd meerdere personen aan het paintballen waren;
- hij op voornoemd perceel een reclamedoek met de tekst ‘[naam]’ heeft opgehangen;
- hij het gehele terrein met zijn matten heeft afgedekt en op het terrein vele luchtkussens heeft neergezet;
- hij rondom het terrein veiligheidsnetten heeft opgehangen;
- het paintballen altijd in overleg met hem plaatsvond.
Gelet op het vorenstaande, in onderlinge samenhang beschouwd met de overige gebezigde bewijsmiddelen, is er naar het oordeel van het hof voldoende bewijs om te kunnen vaststellen dat het paintballen van een omvang was alsof zij bedrijfsmatig was en dat aldus sprake was van een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
Dat op het terrein enkel de sport-paintball werd beoefend zonder dat verdachte winst maakte, doet hieraan niet af.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. K. van der Meijde, voorzitter,
mr. H. Harmsen en mr. T.A. de Roos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.G.W.M. van der Vleuten, griffier,
en op 28 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.