GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.082.994
arrest van de vierde kamer van 21 februari 2012
1. [Appellant sub 1.] en
2. [Appellant sub 2.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. J.F.C. Veelenturf,
[Geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.F.M. Huijskens,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 februari 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 17 november 2010 tussen appellanten - [appellant c.s.] - als eisers en geïntimeerde - [geintimeerde] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 213788/HA ZA 10-71)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 10 maart 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven hebben [appellant c.s.] 14 producties overgelegd, zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van de vorderingen van [appellant c.s.], met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] zes producties overgelegd en de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben hun zaak doen bepleiten door hun advocaten op 22 december 2011, beiden aan de hand van pleitnotities. Van de zijde van [appellant c.s.] zijn daarbij nog drie producties in het geding gebracht.
2.4.Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1.1. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.1 van het vonnis van 17 november 2010 vastgesteld van welke feiten zij is uitgegaan. Tegen deze overweging zijn geen grieven gericht, zodat deze feiten ook in hoger beroep het uitgangspunt vormen. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.2. [appellant c.s.] en [geintimeerde] zijn buren. [appellant c.s.] zijn sinds medio 2005 eigenaar van de woning gelegen aan de [perceel A.] te [plaatsnaam], [geintimeerde] is sinds begin 2006 eigenaar van de woning gelegen aan de [perceel B.] te [plaatsnaam]. [appellant c.s.] wonen in de woning, [geintimeerde] woont er nog niet, maar heeft wel het voornemen de woning te betrekken. Het perceel van [geintimeerde] ligt ten opzichte van het perceel van [appellant c.s.] in het noordwesten. De achterzijde van de tuinen ligt op het zuidwesten.
4.1.3. In de tuin van [geintimeerde] staan diverse bomen en struiken, waaronder een esdoorn, een perenboom en een taxus. De esdoorn bevindt zich achterin de tuin en staat deels op de erfgrens met het perceel [perceel C.] te [plaatsnaam]. De perenboom en de taxus staan nabij de erfgrens van de percelen van [geintimeerde] en [appellant c.s.]
4.2. [appellant c.s.] stellen hinder te ervaren van de in 4.1.3. genoemde esdoorn, perenboom en taxus, omdat deze zo hoog zijn dat ze volgens [appellant c.s.] het zonlicht in hun achtertuin en woning voor een erg groot deel wegnemen. Bovendien was er wat betreft de perenboom en de taxus sprake van over de erfgrens hangende takken. Deze bomen laten veel bladeren, naalden en vruchten in hun tuin vallen, aldus [appellant c.s.] Zij hebben [geintimeerde] daarom verzocht de bomen te snoeien. Omdat [geintimeerde] geen gehoor gaf aan hun verzoek, ook niet nadat hun rechtsbijstandverzekeraar [geintimeerde] daartoe had aangeschreven, hebben [appellant c.s.] [geintimeerde] op 23 december 2009 gedagvaard en gevorderd, kort weergegeven:
primair: [geintimeerde] te veroordelen de esdoorn, perenboom en taxus met minimaal de helft van de huidige hoogte, althans tot een door de rechtbank nader te bepalen hoogte, in te korten en [geintimeerde] te verplichten die bomen op een door de rechtbank te bepalen maximale hoogte te houden, een en ander op straffe van een dwangsom,
subsidiair: [appellant c.s.] toestemming te verlenen het perceel van [geintimeerde] te betreden om de esdoorn, de perenboom en de taxus voor rekening van [geintimeerde] te laten inkorten tot de hiervoor omschreven hoogte en [geintimeerde] te verplichten de bomen op een door de rechtbank te bepalen maximale hoogte te houden, een en ander op straffe van een dwangsom,
alles met veroordeling van [geintimeerde] tot betaling van buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van [geintimeerde] in de proceskosten.
4.3. [geintimeerde] heeft daartegen verweer gevoerd. Hij heeft betwist dat sprake is van onrechtmatige hinder door de bomen. Volgens hem staan de woningen van partijen in een bosrijke omgeving en zijn er in de directe omgeving van de woningen van partijen veel bomen, onder andere aan de achterzijde van de percelen. [geintimeerde] heeft er op gewezen dat de esdoorn, perenboom en taxus er al stonden toen [appellant c.s.] de woning in 2005 kochten, daar die bomen er langer dan twintig jaar staan.
4.4.1. De rechtbank heeft een comparitie van partijen gelast, welke heeft plaatsgevonden ten huize van [appellant c.s.]
4.4.2. Na de comparitie hebben [appellant c.s.] en [geintimeerde] op dezelfde datum een akte genomen. [geintimeerde] heeft een schriftelijk stuk overgelegd van de hovenier [hovenier X.]. Deze heeft op 6 augustus 2010 in het bijzijn van de advocaten van partijen en partijen zelf de drie bomen waarover deze procedure gaat in de tuin van [geintimeerde] bekeken. Hij heeft verklaard dat bomen niet ongestraft gehalveerd kunnen worden. Onverantwoord terugsnoeien geeft volgens [hovenier X.] reacties in de vorm van waterloten. Zijn advies luidt de bomen gefaseerd te snoeien, te beginnen met dood hout en waterloten. Bij de perenboom adviseerde hij te beginnen met maximaal 3-4 meter uit de kruin te snoeien, het advies voor de taxus luidt te beginnen met 1 meter rondom en wat betreft de esdoorn geldt een soortgelijk advies.
4.4.3. [appellant c.s.] hebben een brief van 8 september 2010 overgelegd van hun hovenier [hovenier Y.], die heeft geschreven, kort weergegeven, dat de taxus, 6 à 7 meter hoog, zeer goed is terug te snoeien en dat er 3 tot 4 meter van de boom kan worden afgehaald, dat de perenboom, circa 12 meter hoog, circa 4 meter kan worden teruggesnoeid en kan worden uitgedund, en dat de esdoorn, circa 17 meter hoog, kan worden teruggesnoeid tot een hoogte van circa 10 meter.
4.4.4. In het eindvonnis van 17 november 20101 heeft de rechtbank geoordeeld dat door [appellant c.s.] onvoldoende was gesteld om tot onrechtmatige hinder te kunnen concluderen. Daarom heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant c.s.] afgewezen. Daarbij overwoog de rechtbank in rechtsoverweging 3.8 dat dit onverlet laat dat van [geintimeerde] mag worden verwacht dat hij zich de belangen van [appellant c.s.] aantrekt en de beplanting in zijn tuin onderhoudt om te voorkomen dat zich alsnog de situatie van onrechtmatige hinder gaat voordoen. De rechtbank achtte van belang, dat [geintimeerde] steeds heeft aangegeven dat hij van plan was snoeiwerkzaamheden in zijn tuin te gaan verrichten en zij overwoog ervan uit te gaan, dat [geintimeerde] ten aanzien van de perenboom en de taxus het advies van [hovenier X.] zou volgen.
4.5.1. De grieven 1 tot en met 3 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Zij zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van onrechtmatige hinder en de overweging van de rechtbank dat de beplanting al aanwezig was toen [appellant c.s.] de woning kochten, zodat voorzienbaar was dat deze zich nog verder zou ontwikkelen. Grief 3 is gericht tegen het oordeel dat [appellant c.s.] onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat sprake is van overhangende takken.
4.6 Ter onderbouwing van hun stelling dat de esdoorn, de perenboom en de taxus zeer veel zonlicht wegnemen, hebben [appellant c.s.] een bezonningsonderzoek overgelegd dat is uitgevoerd door het bureau Oranjewoud.
4.7.1. Het hof stelt voorop dat het een eigenaar van een woonhuis met tuin vrijstaat zijn eigendom naar eigen goeddunken te gebruiken, mits dit gebruik niet strijdt met de rechten van anderen en de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen daarbij in acht worden genomen. Dat betekent dat [geintimeerde] in beginsel het recht heeft zijn tuin in te richten en te onderhouden zoals hij dat wil. Dat recht wordt echter wel begrensd in die zin dat hij anderen, onder wie zijn buren, geen onrechtmatige hinder mag toebrengen. Volgens artikel 5:37 BW mag de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, licht onthouden aan de eigenaar van een ander erf. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de vraag of het onthouden van licht onrechtmatige hinder oplevert, afhangt van de ernst en de duur daarvan en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden, waarbij ook een rol kan spelen hoe de situatie was toen [appellant c.s.] de woning aan de [straat]kochten.
4.7.2. Ten aanzien van de feitelijke omstandigheden ter plaatse heeft de rechtbank overwogen dat de breedte van de tuinen ter plaatse beperkt is en dat het een oudere woonwijk betreft met relatief veel grote bomen. [appellant c.s.] hebben dat niet betwist, maar aangevoerd dat die omstandigheden juist voor rekening en risico van [geintimeerde] komen. In zo’n situatie is er volgens hen eerder sprake van hinder en dient [geintimeerde] juist actie te ondernemen om die hinder te voorkomen. Het hof acht dit standpunt niet juist. [appellant c.s.] hebben gekozen voor het wonen in deze omgeving en dienen de omstandigheden die daarmee samenhangen te accepteren. Dat brengt mee dat zij rekening moeten houden met enige schaduw van bomen, ook als die in de tuin van hun buren staan.
4.7.3. Het door [appellant c.s.] overgelegde bezonningsonderzoek is uitgevoerd om inzicht te verkrijgen in de schaduwwerking van de esdoorn, perenboom en taxus in de tuin van [geintimeerde] op het perceel van [appellant c.s.] Uit hoofdstuk 2.2. van het rapport blijkt, dat er geen landelijke richtlijnen of normen bestaan met betrekking tot de minimale bezonningsduur van woningen. Wel wordt regelmatig een waarderingsrichtlijn gehanteerd, afkomstig van TNO, die inhoudt dat een gevel van een hoofdwoonvertrek minimaal 120 mogelijke bezonningsminuten per dag moet hebben, waarbij de datum 19 februari als maatgevend wordt gehanteerd. Onder 3.1.3. van het rapport is vermeld dat op het referentiepunt van de achtergevel van het woonhuis van [appellant c.s.] zowel in de bestaande situatie met de esdoorn, perenboom en taxus alsook in de situatie met teruggesnoeide bomen is voldaan aan de genoemde richtlijn: in beide gevallen wordt een mogelijke bezonningsduur van minimaal 120 minuten bereikt. Door Oranjewoud is vervolgens een vergelijking gemaakt tussen de bestaande situatie en de situatie waarin de bomen zijn teruggesnoeid tot de door [appellant c.s.] gewenste hoogte, voor de referentiepunten achtergevel, terras en tuin op de data 19 februari, 21 mei, 21 juni, 21 juli,
21 augustus en 21 september. De conclusie van het rapport luidt: “Door het terugsnoeien van de bomen zal de verwachte bezonningsduur vooral voor de referentiepunten terras en achtergevel toenemen. De verwachte bezonningsduur van het referentiepunt in de tuin heeft de minste verwachte toename van de bezonningsduur in de maand juli met 7% (24 minuten), tegenover een toename van 29% (96 minuten) voor de achtergevel en 38% (72 minuten) voor het referentiepunt op het terras. Het terugsnoeien van de bomen heeft vooral in het voorjaar (mei) het meeste invloed.” Uit de tabellen die in het rapport zijn opgenomen kan worden afgeleid, dat door het snoeien van de bomen tot de door [appellant c.s.] gewenste hoogte de maximale toename van bezonning op de achtergevel 120 minuten bedraagt, op het terras 72 minuten en op het referentiepunt in de tuin 24 minuten.
4.7.4. Uit de tabellen en schetsen betreffende de bezonning blijkt voorts, dat de schaduw van de ongesnoeide bomen eerst vanaf omstreeks 15.00 uur of later (met uitzondering van de periode rond 21 mei, wanneer dit effect vanaf 14.30 begint op te treden) op de achtergevel en het terras begint te vallen. Gedurende de periode waarin de zomertijd geldt staat de zon om13.40 uur in het zuiden, op het hoogste punt. Dit betekent dat gedurende het grootste deel van de dag de bomen de zoninval niet belemmeren.
4.7.5. Het hof constateert dat het onderzoek is gericht op (de belemmering van) de toetreding van (direct) zonlicht, niet op (de belemmering van) de toetreding van daglicht. Voorts is het onderzoek uitsluitend gericht op een vergelijking tussen de situatie met en zonder gesnoeide bomen, zonder dat enige uitspraak wordt gedaan omtrent de mate waarin naar gangbare maatstaven de hoeveelheid zonlicht welke door de ongesnoeide bomen wordt tegengehouden meer of minder aanvaardbaar zou zijn.
4.7.6. Zoals weergegeven bestaat er blijkbaar een “waarderingsrichtlijn” opgesteld door TNO. De status en herkomst daarvan is onduidelijk. Ook al hebben veel, zeker modernere, huizen “doorzonkamers”, er zijn vele huizen waarvan het hoofdvertrek op het noorden, noordoosten of noordwesten is gesitueerd, zodat daarin maar weinig rechtstreeks zonlicht toetreedt. Een algemeen recht op het ontvangen van rechtstreeks zonlicht bestaat niet.
4.7.7. Het mag zo zijn dat [appellant c.s.] juist in verband met de wens om van zonlicht te kunnen genieten een woning met tuin en openslaande deuren in de achtergevel op het zuidwesten hebben gekocht, maar daarvoor geldt – zie hiervoor – dat hun de situatie bij aankoop feitelijk bekend was, ook al waren de bomen toen minder hoog dan nu.
4.7.8. Uit het bezonningsonderzoek kan niet worden afgeleid dat aan de woning van [appellant c.s.] een mate van daglicht zou worden onthouden welke zij in redelijkheid ten minste mogen verlangen.
4.7.9. Gegeven de omstandigheid dat gedurende het grootste deel van de dag de ongeschoeide bomen het directe zonlicht niet uit de tuin van [appellant c.s.] weghouden, leidt het feit dat de ongesnoeide bomen de inval van zonlicht belemmeren vanaf omstreeks 15.00 uur er niet toe, dat zich de situatie voordoet dat aan het perceel van [appellant c.s.] door de esdoorn, de perenboom en de taxus zoveel licht wordt ontnomen dat zij dit in redelijkheid niet behoeven te dulden.
4.7.10. Uit de toelichting bij grief 3 blijkt dat [appellant c.s.] de overhangende takken van de perenboom zelf hebben gesnoeid. Zij hadden daartoe het recht op grond van artikel 5: 44 BW. Die overhangende takken vormen dus geen onderdeel meer van het geschil. Dat er voor het overige thans nog overhangende takken zijn is niet gesteld of gebleken. Indien daarvan sprake zou zijn, hebben [appellant c.s.] het recht deze weg te snijden.
4.8.1. De grieven 4 en 5 betreffen rechtsoverweging 3.8 van het bestreden vonnis, waarin de rechtbank overwoog dat van [geintimeerde] mag worden verwacht dat hij zich de belangen van [appellant c.s.] aantrekt en de beplanting in zijn tuin onderhoudt om te voorkomen dat zich alsnog de situatie van onrechtmatige hinder gaat voordoen en waarin de rechtbank overwoog ervan uit te gaan dat [geintimeerde] het advies van [hovenier X.] zal volgen met betrekking tot de perenboom en de taxus. Volgens [appellant c.s.] had de rechtbank niet met deze overwegingen mogen volstaan en had zij de verplichtingen van [geintimeerde] in het dictum moeten vastleggen. Bovendien is volgens [appellant c.s.] gebleken dat [geintimeerde] zijn toezegging om te gaan snoeien niet nakomt.
4.8.2. Het hof merkt op dat de betreffende overwegingen van de rechtbank haar beslissing niet dragen. Het zijn vingerwijzingen van de rechtbank, die zijn gegeven nadat de rechtbank had geconstateerd dat de vorderingen van [appellant c.s.] moeten worden afgewezen omdat onvoldoende was gesteld om tot onrechtmatige hinder te constateren.
4.8.3. [geintimeerde] heeft in de memorie van antwoord en bij het pleidooi verklaard dat hij wel degelijk snoeiwerkzaamheden heeft verricht. [appellant c.s.] hebben betwist dat [geintimeerde] de bomen waarover het in dit geschil gaat heeft gesnoeid. Hoe dit ook zij: [geintimeerde] heeft in elk geval niet gesnoeid in de mate die [appellant c.s.] wenselijk vinden. [geintimeerde] heeft echter aangegeven, dat hij de bomen conform het advies van [hovenier X.] gefaseerd zal snoeien. Uit de door [appellant c.s.] overgelegde brief van hun hovenier [hovenier Y.] blijkt, dat deze het gefaseerd snoeien ook een pré acht. Gezien het feit dat de huidige hoogte en omvang van de bomen geen onrechtmatige hinder jegens [appellant c.s.] opleveren, is het hof van oordeel dat het [geintimeerde] vrij staat het snoeien in fasen uit te voeren. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft [geintimeerde] verklaard daartoe bereid te zijn. Indien [geintimeerde] zijn voornemen niet uitvoert en geen of onvoldoende snoei toepast, zal in de toekomst het moment kunnen aanbreken waarop van onrechtmatige hinder wel sprake is.
4.8.4. De grieven 4 en 5 treffen dus geen doel.
4.9. Grief 6 houdt in dat de rechtbank de vorderingen van [appellant c.s.] ten onrechte heeft afgewezen en grief 7 is gericht tegen de proceskostenveroordeling. Nu de overige grieven niet tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden, behoeven deze grieven niet afzonderlijk te worden besproken.
4.10. De slotsom is dat het vonnis waarvan beroep bekrachtigd wordt. [appellant c.s.] zullen worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant c.s.] in de kosten van de procedure in hoger beroep, welke aan de zijde van [geintimeerde] worden begroot op € 284,00 voor verschotten en € 2.682,00 voor salaris van de advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, P.M. Huijbers-Koopman en T.E. Deurvorst en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 februari 2012