ECLI:NL:GHSHE:2012:BV6846

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.094.208-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van alimentatie en wijziging van onderhoudsbijdrage in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de alimentatieverplichtingen van de man ten aanzien van zijn twee minderjarige kinderen, die bij de vrouw verblijven. De man, die sinds 1 juni 2011 in dienst is bij EMA Automobielgroep, verzocht om de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn kinderen te verlagen naar nihil, omdat hij stelde dat zijn financiële situatie per 1 april 2010 was gewijzigd. Het hof heeft de verzoeken van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij, ondanks zijn beweringen, voldoende draagkracht had om bij te dragen aan de kosten van zijn kinderen. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Roermond vernietigd voor de periode vanaf 1 juni 2011 en bepaald dat de man een bijdrage van € 78,05 per kind per maand moet betalen. De beslissing is gebaseerd op de financiële situatie van de man, waarbij rekening is gehouden met zijn inkomen en lasten. Het hof heeft ook de 70% norm toegepast voor een evenwichtige verdeling van de financiële middelen tussen de ouders. De uitspraak benadrukt het belang van de onderhoudsverplichtingen van ouders en de noodzaak om de financiële situatie van beide partijen in overweging te nemen bij het vaststellen van alimentatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 23 februari 2012
Zaaknummer: HV 200.094.208/01
Zaaknummer eerste aanleg: 105692/ FA RK 10-1977
in de zaak in hoger beroep van:
[A.],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. L.C.M. Muris,
tegen
[B.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.V.T.E. van der Woning.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Roermond van 22 juni 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 september 2011, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man alsnog toe te wijzen en te bepalen dat de verplichting tot het betalen van een bijdrage in het levensonderhoud van de minderjarige kinderen [dochter] en [zoon E.] met ingang van 1 april 2010 op nihil wordt gesteld.
Voorts heeft de man verzocht te bepalen dat de in het verleden ontstane achterstand, welke achterstand bij beschikking van 16 december 2010 werd vastgesteld op € 10.000,-, alsnog op nihil wordt gesteld. Ter zitting heeft de man zijn grieven ten aanzien van dit laatste ingetrokken zodat dat verder geen bespreking behoeft.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 november 2011, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen en/of de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem zijn verzoek te ontzeggen als rechtens ongegrond en onbewezen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. L.C.M. Muris;
- de vrouw, bijgestaan door mr. E.V.T.E. van der Woning.
2.3.1. Het hof heeft de minderjarige [dochter] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 19 mei 2011;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw d.d. 5 januari 2012.
3. De beoordeling
3.1. Partijen zijn op 28 december 1987 met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [C.] (hierna: [dochter]), op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
- [D.] (hierna: [zoon D.]), op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats],
- [E.] (hierna: [zoon E.]), op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats].
[dochter] en [zoon E.] hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
[zoon D.] heeft sinds eind november 2006 het hoofdverblijf bij de man.
3.2. Bij beschikking van 2 februari 2005 heeft de rechtbank Roermond onder meer tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 18 februari 2005 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2.1. Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald dat de man – zoals door hem verzocht, met welk verzoek de vrouw heeft ingestemd – als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] en [zoon E.] moet voldoen een bedrag van € 233,- per kind per maand met ingang van de maand waarin de man zijn nieuwe woning zal betrekken.
3.3. Bij beschikking van 16 december 2009 is, voor zover thans nog van belang, de bijdrage ten behoeve van [dochter] en [zoon E.] – overeenkomstig hetgeen partijen waren overeengekomen – met ingang van 1 november 2009 op € 100,- per kind per maand bepaald.
De bijdrage voor de kinderen beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment € 102,21 per kind per maand.
3.4. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man strekkende tot nihilstelling van voormelde bijdrage, afgewezen.
3.5. De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6. De grieven van de man betreffen - zakelijk weergegeven - een beroep op één van de wijzigingsgronden van artikel 1:401 van het Burgerlijk Wetboek (BW), met als gevolg dat de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] en [zoon E.] per 1 april 2010 op nihil dient te worden gesteld.
Ingangsdatum wijziging
3.7. Tussen partijen is in geschil van welke datum als uitgangspunt voor wijziging van de onderhoudsbijdrage moet worden uitgegaan.
3.8. De man verzoekt 1 april 2010 als ingangsdatum van de wijziging van de eerder overeengekomen onderhoudsbijdrage als uitgangspunt te nemen. De man heeft op genoemde datum de betaling van de bijdrage ad € 100,- per kind per maand gestaakt, stellende dat bij hem vanaf dat moment de financiële middelen ontbraken.
3.9. Het is het hof gebleken dat de advocaat van de man bij brief d.d. 16 november 2010 aan de vrouw, de procedure in eerste aanleg heeft aangekondigd. Het hof heeft geen kennis mogen nemen van enig bewijsstuk waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de vrouw vanaf een eerdere datum (zoals door de man aangevoerd en door de vrouw betwist) rekening had kunnen en moeten houden met een wijziging in de door de man aan haar te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van genoemde minderjarigen. Het enkel stoppen met de betaling van een bijdrage is in dit verband niet doorslaggevend. Het hof zal derhalve 16 november 2010 als ingangsdatum van de wijziging van de eerder overeengekomen onderhoudsbijdrage als uitgangspunt nemen.
Behoefte kinderen
3.10. De behoefte van [dochter] en [zoon E.] aan de overeengekomen onderhoudsbijdrage ad € 100,- per kind per maand, thans € 102,21, is in hoger beroep niet in geschil.
Draagkracht man
3.11. Met betrekking tot de financiële situatie van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. Voor zover die gegevens in hoger beroep zijn betwist, zal het hof daarop gemotiveerd ingaan bij het desbetreffende onderdeel.
3.12. De man stelt dat zijn draagkracht, als gevolg van een wijziging in zijn financiële situatie per 1 april 2010, ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] en [zoon E.] van € 100,- per maand te voldoen. De man stelt dat hij in 2010 geen inkomen heeft genoten: er zijn alleen maar schulden ontstaan. Inkomen dat hij niet heeft genoten, kan hij niet aantonen, aldus de man.
De vrouw stelt dat de man in 2010 in dienst van een Nederlandse werkgever, wel degelijk inkomsten uit arbeid genoten heeft. De man weigert echter hieromtrent openheid van zaken te verschaffen.
3.12.1. Het hof acht op basis van de door de man overgelegde bescheiden voldoende aannemelijk dat, in het kader van de faillissementsaanvraag, de bedrijfsactiviteiten van de Duitse onderneming van de man in het najaar van 2010 zijn gestaakt. Het hof overweegt echter dat niet gebleken is dat de man in de periode vanaf 1 april 2010 zijn lopende betalingsverplichtingen niet heeft kunnen voldoen. Ter zitting heeft de man in tegenstelling tot de tot dan toe ingenomen stellingen erkend na april 2010 werkzaamheden te hebben verricht en inkomsten te hebben gehad. Dat dit slechts gedurende een maand of twee is geweest en het daarbij ging om hand- en spandiensten voor een Nederlandse werkgever tegen betaling van een kleine vergoeding ad circa € 500,- in totaal is door de man niet nader onderbouwd. De man heeft verder, zonder enige onderbouwing, verklaard dat hij door zijn ouders is ondersteund bij het betalen van zijn vaste lasten.
Het hof concludeert daarmee dat de man na 1 april 2010 wel degelijk de beschikking heeft gehad over een of meerdere bronnen van inkomsten, terwijl hij geenszins inzichtelijk heeft gemaakt op basis waarvan en tot welk bedrag hij deze inkomsten heeft genoten. Derhalve is voor het hof volstrekt onduidelijk waarom de man in de periode vanaf 1 april 2010 wel in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon D.], alsmede de kosten voor zijn eigen levensonderhoud heeft kunnen voorzien, maar daarnaast geen enkele bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] en [zoon E.] zou hebben kunnen voldoen.
3.12.2. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, zal het hof derhalve met de door de man gestelde wijziging in zijn financiële situatie per 1 april 2010, die volgens de man maakt dat hij vanaf dat moment niet meer in staat was de bijdrage ad € 100,- per kind per maand te voldoen, geen rekening houden. Nu het hof als ingangsdatum voor de verzochte wijziging 1 november 2010 hanteert, betekent dit dat het hof van oordeel is dat de man in ieder geval over de periode 1 november 2010 tot 1 juni 2011 geacht wordt voldoende draagkracht te hebben gehad om de bij beschikking d.d. 16 december 2010 vastgestelde bijdrage te betalen.
3.13. Vastgesteld kan worden dat de man vanaf 1 juni 2011 in dienstverband werkzaam is bij EMA Automobielgroep. Het hof zal rekening houden met deze wijziging van omstandigheden in de financiële situatie van de man per 1 juni 2011.
3.14. Tot slot heeft de man aangevoerd dat hij zich gedwongen heeft gezien zijn privéfaillissement aan te vragen. De man stelt dat hij op korte termijn zal worden toegelaten tot wat men als het Duitse equivalent van de Wettelijke Schuldsaneringsregeling voor Natuurlijke Personen kan beschouwen.
Overwegende dat de man (nog) niet is toegelaten tot voornoemde schuldsaneringsregeling, is het hof van oordeel dat het voorgaande een louter toekomstige nog onzekere omstandigheid betreft. Overigens heeft de man geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat een procedure strekkende tot het van toepassing verklaren van voornoemde regeling, daadwerkelijk aanhangig gemaakt is. Bovendien heeft de man geenszins inzichtelijk gemaakt wat, (indien hij zou worden toegelaten tot meergenoemde regeling) de consequenties zouden zijn voor zijn financiële situatie en bestaande onderhoudsverplichtingen jegens zijn kinderen.
Gelet op al het voorgaande zal het hof met deze mogelijke wijziging in de financiële situatie van de man, geen rekening houden.
A. Inkomen van de man
3.15. Het inkomen van de man bedraagt sinds 1 juni 2011 blijkens de salarisspecificaties van EMA Automobielgroep € 2.700,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
3.16. De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting;
- alleenstaande-ouderkorting.
maar niet meer dan de ingehouden loonheffing.
B. Lasten van de man
Wwb-normbedrag
Het hof houdt rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een alleenstaande ouder, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Het hof wijkt op dit punt af van hetgeen gebruikelijk is op grond van de Trema richtlijnen, nu de financiële positie van beide partijen zodanig is dat partijen gezamenlijk niet in de volledige behoefte van de kinderen kunnen voorzien en het hof het redelijk acht dat de man in ieder geval op bijstandsniveau kan voorzien in de kosten van de bij hem verblijvende zoon van partijen, [zoon D.]. Het hof gaat bij de bepaling van de draagkracht van de man verder wel uit van een percentage van 70% beschikbaar voor de andere twee kinderen, nu ook aan de zijde van de vrouw onvoldoende draagkracht is om in hun onderhoud te voorzien en op deze wijze een meer evenwichtige verdeling van de financiële middelen wordt bereikt.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 989,00 aan hypotheekrente;
€ 95,00 aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Het hof houdt voorts rekening met het door de man opgevoerde bedrag ad € 76.62, welk bedrag de man maandelijks inlegt in een aan de hypothecaire lening gekoppeld beleggingsfonds, genaamd: “TWIN”.
De vrouw heeft aangevoerd dat de man ter zake geen betalingsbewijs heeft overgelegd. Echter, uit de door de man als productie 7 bij het inleidende verzoekschrift overgelegde stukken leidt het hof af dat genoemd bedrag maandelijks automatisch wordt afgeschreven van een op naam van de man staande bankrekening. Het hof acht daarmee voldoende aannemelijk dat de man genoemd bedrag daadwerkelijk betaalt.
Ziektekosten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 136,00 aan basispremie Zorgverzekeringswet (ZVW) inclusief de aanvullende premie;
minus € 45,00 zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Kosten zorgregeling
Het hof houdt rekening met de verblijfkosten verbonden aan de zorgregeling. Ter zitting hebben partijen verklaard akkoord te gaan met een vaststelling van de verblijfkosten op € 20,- per maand.
Ten aanzien van de door de man opgevoerde reiskosten in het kader van de omgangsregeling overweegt het hof dat – zoals de vrouw terecht heeft aangevoerd – deze kosten sedert 1 augustus 2009 in beginsel bij de bepaling van de draagkracht niet meer in aanmerking worden genomen. De man geeft geen bijzondere omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, op grond waarvan het redelijk is om wel rekening te houden met een bedrag aan reiskosten.
Rente en aflossing schulden
De man stelt dat hij met € 500,- per maand aflost op een schuld aan zijn ouders, wegens door zijn ouders voorgeschoten hypotheekrente. De man heeft echter zijn stelling terzake met geen enkel bewijsstuk onderbouwd en evenmin duidelijk gemaakt waarom de gestelde aflossingsverplichting van € 500,- per maand aan zijn ouders dient te prevaleren boven zijn onderhoudsverplichting jegens [dochter] en [zoon E.]. Het hof houdt derhalve geen rekening met het door de man opgevoerde bedrag ad € 500,- per maand aan aflossing van schulden.
Draagkracht vrouw
3.17. De man stelt in zijn beroepschrift dat de vrouw de draagkracht heeft om in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] en [zoon E.] te voorzien, nu van haar verwacht mag worden dat zij fulltime gaat werken. Ter zitting heeft de man zijn grief in zoverre ingetrokken. Het hof ziet, nu het inkomen van de vrouw thans zodanig gering is dat zij daarmee niet in het onderhoud van de kinderen kan voorzien, geen aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken.
Vaststelling van de alimentatie
3.18. Bovengenoemd inkomen van de man in periode 2 resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 2.467,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende fiscale aspecten:
de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskortingen;
het eigenwoningforfait, welk forfait het hof becijfert op € 1.238,- per jaar;
de hypotheekrente betreffende de woning van de man.
3.19. Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 223,- per maand. Daarvan is, zoals overwogen onder 3.14. B. Wwb-normbedrag, 70% beschikbaar voor betaling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van [dochter] en [zoon E.].
3.20. De man heeft derhalve na 1 juni 2011 nog slechts de draagkracht om € 78,05 per kind per maand te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] en [zoon E.].
3.21. Op grond van al het vorenstaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd voor zover het de periode vanaf 1 juni 2011 betreft en - voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen - voor het overige te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 22 juni 2011 voor zover het de periode vanaf 1 juni 2011 betreft en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van 16 december 2009 van de rechtbank Roermond;
bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] en [zoon E.], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], zal voldoen een bedrag van € 78,05 per kind per maand met ingang van 1 juni 2011, voor wat de nog niet verschenen termijnen betreft te voldoen bij vooruitbetaling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Roermond van 22 juni 2011 - voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen - voor het overige;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, W.Th.M. Raab en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2012.