GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 23 februari 2012
Zaaknummer: HV 200.093.109/01
Zaaknummer eerste aanleg: 228027 FA RK 10-5550
in de zaak in hoger beroep van:
[A.]
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Hofland,
[B.],
wonende te [woonplaats],
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S.W. Hoek-Nieuwenburg.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Breda van 31 mei 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 augustus 2011, heeft de man verzocht voormelde beschikking te vernietigen en alsnog rechtdoende het verzoek in eerste aanleg van de vrouw tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarigen af te wijzen en, zoals toegelicht ter zitting, voornoemde bijdrage vast te stellen op € 150,- per kind per maand.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 7 november 2011, heeft de vrouw – voorzover in deze zaak van belang – verzocht de man in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek van de man af te wijzen en – naar het hof begrijpt – voormelde beschikking in stand te laten.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2012. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. M. Hofland;
- de vrouw, bijgestaan door mr. S.W. Hoek-Nieuwenburg.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 13 mei 2011;
- de brief met bijlage van de advocaat van de vrouw d.d. 4 januari 2012;
- de brief met bijlage van de advocaat van de man d.d. 5 januari 2012;
- de ter zitting van het hof door de advocaat van de vrouw voorgedragen en overgelegde pleitnota.
3.1. Partijen hebben van 1999 tot en met 2006 een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [C.] (hierna: [dochter C.]), op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats],
- [D.] (hierna: dochter D.]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
De man heeft de kinderen erkend.
De kinderen hebben het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van bovengenoemde kinderen moet voldoen een bedrag van € 272,50 per kind per maand met ingang van 1 januari 2011.
De bijdrage voor de kinderen beloopt ingevolge de wettelijke indexering op dit moment € 276,04 per kind per maand.
3.3. De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4. De grieven van de man betreffen - zakelijk weergegeven - de door de rechtbank vastgestelde draagkracht van de man.
3.5. De ingangsdatum van de vastgestelde onderhoudsbijdrage, zijnde 1 januari 2011, is tussen partijen niet in geschil, zodat ook het hof die datum als uitgangspunt zal nemen.
3.6. De behoefte van de kinderen aan de vastgestelde onderhoudsbijdrage ad € 272,50 per kind per maand is in hoger beroep niet in geschil.
3.7. De man stelt dat zijn draagkracht ontoereikend is om de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 272,50 per kind per maand te voldoen.
3.8. De man heeft in zijn eerste grief aangevoerd dat de kinderen de helft van de tijd bij hem verblijven en de helft van de tijd bij de vrouw, zodat zijns inziens sprake is van co-ouderschap. De man is derhalve van mening dat de rechtbank bij de vaststelling van zijn draagkracht, ten onrechte is uitgegaan van een uitgebreide zorgregeling. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
3.9.1. Het hof constateert dat de man en de kinderen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
- elke woensdagmiddag;
- elke vrijdagmiddag na school tot maandagochtend;
- de helft van alle vakanties en feestdagen.
Bij beschikking van de rechtbank Breda d.d. 8 december 2010 is bepaald dat [dochter C.], in zoverre in afwijking van het voorgaande, om het weekeind vanaf een later tijdstip (zaterdagmiddag 16.00 uur) bij de man zal verblijven.
3.9.2. De vrouw voert aan dat de man zich niet aan deze regeling houdt en beide kinderen gewoonweg elke vrijdagmiddag komt ophalen. De vrouw heeft hier veel moeite mee, met name nu deze regeling is vastgesteld naar aanleiding van de uitdrukkelijke wens van [dochter C.] om in het weekend meer tijd door de brengen met de vrouw.
Desgevraagd heeft de man ter zitting verklaard voortaan de door de rechtbank vastgestelde regeling te zullen respecteren en overeenkomstig te zullen handelen.
3.9.3. Het hof kan op basis van de door de man bij voormelde brief d.d. 5 januari 2012 overgelegde verklaringen niet concluderen dat de kinderen de vakanties grotendeels bij de man verblijven, terwijl de vrouw de stellingen van de man dienaangaande gemotiveerd heeft betwist.
3.9.4. Op grond van het al het voorgaande concludeert het hof, evenals de rechtbank, dat er geen sprake is van co-ouderschap, doch van een uitgebreide zorgregeling, hetgeen het hof dan ook als uitgangspunt zal nemen bij de berekening van de draagkracht van de man.
3.10. De man is zelfstandig ondernemer en drijft een eenmanszaak, genaamd [eenmanszaak]. De man heeft aangevoerd dat na de bestreden beschikking is gebleken dat de gemiddelde winst uit onderneming gebaseerd op 2008, 2009 en 2010, aanzienlijk lager is dan de gemiddelde winst uit onderneming gebaseerd op 2008 en 2009 ad € 44.462,-, van welke gegevens de rechtbank is uitgegaan. De man is van mening dat er sprake is van een zodanige wijziging in zijn financiële situatie dat de bestreden beschikking in redelijkheid geen stand kan houden.
De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist.
3.10.1. Conform het Trema-rapport hanteert het hof het uitgangspunt dat uitgegaan moet worden van de gemiddelde winst over de laatste drie jaar. Juist door een aantal winstjaren te middelen, worden fluctuaties in de winst gecompenseerd. Gelet op de ingangsdatum van de kinderalimentatie hanteert het hof 2008, 2009 en 2010 als peiljaren.
3.10.2. Uit de door de man overgelegde resultatenrekeningen ten aanzien van de jaren 2008, 2009 en 2010 blijkt dat een winst uit onderneming is gerealiseerd van € 50.815,54 in 2008, € 38.107,48 in 2009 en € 40.830,97 in 2010. Op basis van de door de man overgelegde stukken concludeert het hof dat de man in ieder geval heeft kunnen beschikken over de gemiddelde winst in 2008, 2009 en 2010, welke € 43.351,33 bedraagt, van welk bedrag het hof – in afwijking van de bestreden beschikking – zal uitgaan.
3.10.3. De man heeft recht op de volgende heffingskortingen:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
De man heeft tevens recht op zelfstandigenaftrek en MKB winstvrijstelling.
Wwb-normbedrag
Het hof houdt – zoals hiervoor onder 3.9.4. is overwogen – rekening met het op de Wet werk en bijstand (Wwb) gebaseerde normbedrag, exclusief de ondergrens woonkostencomponent, voor een zelfstandig wonende alleenstaande, inclusief de maximale toeslag, ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud.
Woonlasten
Het hof houdt rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 580,00 aan hypotheekrente;
€ 76,00 aan premie levensverzekering;
€ 95,00 aan (forfaitaire) overige eigenaarslasten.
Ziektekosten
De vrouw heeft bezwaar gemaakt tegen de door de man opgevoerde kosten ad € 14,- per maand aan gerealiseerd verplicht eigen risico. Zoals te doen gebruikelijk zal het hof er evenwel van uitgaan dat de man deze maandelijkse kosten daadwerkelijk maakt. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de man zowel bij verweerschrift in eerste aanleg, als bij genoemde brief d.d. 5 januari 2012 een draagkrachtberekening heeft overgelegd, waarin deze post is opgenomen. De vrouw heeft niettemin eerst ter zitting van het hof betwist dat de man deze kosten daadwerkelijk maakt. De man is derhalve niet meer in de gelegenheid geweest stukken in het geding te brengen ter onderbouwing van deze kosten.
Het hof houdt – gelet op het voorgaande – rekening met de navolgende maandelijkse lasten:
€ 108,25 aan basispremie Zorgverzekeringswet (ZVW)
€ 24,45 aan aanvullende premie;
€ 130,74 op aanslag zelf betaalde inkomensafhankelijke bijdrage;
€ 14,00 aan verplicht eigen risico;
minus € 45,00 zijnde het in het Wwb-normbedrag begrepen nominale deel premie ZVW voor een alleenstaande.
Kosten zorgregeling
Het hof zal zoals hiervoor overwogen bij zijn beoordeling uitgaan van meergenoemde uitgebreide zorgregeling en, anders dan door partijen is verzocht, aan de hand daarvan de aan de zorgregeling verbonden verblijfkosten vaststellen.
De kosten van het verblijf worden in beginsel berekend overeenkomstig de uitgangspunten van het Trema rapport, waarin voor deze kosten een forfaitair bedrag van € 5,00 per kind per dag wordt aangehouden. Op basis daarvan zouden de verblijfskosten € 127,30 zijn. Het hof acht het echter aannemelijk dat de man, in het kader van de uitgebreide contactregeling en hetgeen hij in dat kader voor en met de kinderen doet, mede gelet op de door hem overgelegde stukken, hogere verblijfskosten voor de kinderen heeft dan het forfaitaire bedrag van € 5,00 per kind per dag. Het hof stelt de verblijfskosten in redelijkheid vast op € 200,-.
Andere bijzondere kosten
De man stelt dat hij maandelijks bijzondere kosten maakt ten behoeve van de kinderen ad € 196,- per maand, welke zijns inziens in mindering dienen te worden gebracht op zijn draagkracht.
Het hof overweegt dat de man fotokopieën van een behoorlijke hoeveelheid bonnetjes in het geding heeft gebracht, doch dat deze uitgaven grotendeels zien op “extraatjes”, zoals uitjes, cadeaus en extra kleding.
Het hof is van oordeel dat, nu de kinderen het hoofdverblijf bij de vrouw hebben en de volledige financiële verantwoordelijkheid voor de kinderen feitelijk bij haar ligt, de kosten voor kleding, vakantie, school, sporten en hobby’s van de kinderen door de vrouw dienen te worden voldaan. Het hof is van oordeel dat de man – ter ondersteuning van de vrouw in voornoemde taak – in ieder geval zijn alimentatieverplichting dient na te komen. Daarnaast staat het de man vrij om op andere wijzen ‘bij te dragen’ aan de verzorging en opvoeding van de kinderen. Deze door de man gedane ‘vrijwillige’ uitgaven kunnen evenwel niet als draagkrachtverminderende uitgaven worden beschouwd. Het hof zal derhalve geen rekening houden met de door de man opgevoerde “andere bijzondere kosten” van de kinderen, behoudens voorzover daarmee bij de verblijfskosten rekening is gehouden.
Vaststelling van de alimentatie
3.11. Bovengenoemd inkomen van de man resulteert in een netto besteedbaar inkomen van ongeveer € 3.112,00 per maand, waarbij rekening is gehouden met de volgende fiscale aspecten:
de hiervoor genoemde toepasselijke heffingskorting, zelfstandigenaftrek en MKB winstvrijstelling;
het eigenwoning forfait, welk forfait het hof becijfert op € 1.920,00 per jaar;
de hypotheekrente betreffende de woning van de man.
3.12. Na aftrek van voormelde lasten van het bovenstaande netto besteedbaar inkomen heeft de man een draagkrachtruimte van € 1.219,00 per maand. Daarvan is 70% beschikbaar voor de betaling van een onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen.
3.13. Met betrekking tot de voor de minderjarigen te betalen onderhoudsbijdragen heeft de man recht op persoonsgebonden fiscale aftrek. Het fiscaal voordeel dat de man door deze aftrek geniet, komt geheel ten goede aan de minderjarigen. Rekeninghoudend met dit (forfaitaire) fiscale voordeel, heeft de man de draagkracht om per 1 januari 2011 € 272,50, welke bijdrage ingevolge de wettelijke indexering op dit moment € 276,04 per kind per maand bedraagt, te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding.
3.14. Al voorgaande leidt tot de conclusie dat de eerste en tweede grief van de man falen. Hoewel thans in hoger beroep wordt uitgegaan van een lagere winst uit onderneming en de derde grief van de man in zoverre terecht is aangevoerd en het hof uitgaat van hogere verblijfkosten van de kinderen dan de rechtbank, leidt dit niet tot een andere beslissing. De beschikking waarvan beroep, dient derhalve te worden bekrachtigd.
3.15. Reeds om die reden komt het hof niet meer toe aan het voorwaardelijk geformuleerde verzoek van de vrouw.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Breda van 31 mei 2011;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2012.