GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.074.470
arrest van de eerste kamer van 14 februari 2012
[X.] HOLDING B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. M.F.P.M. Brogtrop,
EUROFINS ANALYTICO B.V., rechtsopvolgster van ENVIRONMENTAL LABORATORIES B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. D.M.H.M. van Dijk,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 september 2010 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Breda gewezen vonnissen van 30 november 2005 en 23 juni 2010 tussen principaal appellante als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie en principaal geïntimeerde als eiseres in conventie en verweerster in reconventie. Principaal appellante wordt verder aangeduid als [appellante] dan wel De Bodemonderzoeker, principaal geïntimeerde als Envirolab.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 135080/HA ZA 04-1234)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen, alsmede het vonnis in het incident van 16 februari 2006.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Envirolab heeft op 22 september 2010 een exploot tot anticipatie uitgebracht.
2.2. Bij memorie van grieven heeft [appellante], onder overlegging van producties, vier grieven aangevoerd (waarvan twee genummerd III) en, onder verwijzing naar de appeldagvaarding, geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en, kort gezegd, tot niet-ontvankelijkverklaring van Envirolab in haar vorderingen, alsmede tot veroordeling van Envirolab, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van een bedrag van € 115.302,60 ter zake schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2004 tot aan de dag der algehele voldoening en tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] ter uitvoering van de bestreden vonnissen aan Envirolab heeft betaald, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van terugbetaling, met veroordeling van Envirolab in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.3. Bij memorie van antwoord heeft Envirolab, eveneens onder overlegging van producties, de grieven bestreden. Voorts heeft zij incidenteel appel ingesteld, daarin vier grieven aangevoerd en geconcludeerd, kort gezegd, tot vernietiging van de vonnissen van 30 november 2005 en 23 juni 2010 en tot veroordeling van [appellante] tot betaling van een bedrag van € 90.389,86, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2003 tot aan de dag der algehele voldoening en tot bekrachtiging van de vonnissen voor het overige, één en ander uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van Envirolab in de kosten van het geding in hoger beroep.
2.4. Nadat op verzoek van Envirolab een akte niet-dienen was verleend, heeft de advocaat van [appellante] op de rol van 12 juli 2011 bij akte meegedeeld dat [appellante] niet in staat was verder te procederen.
2.5. Envirolab heeft daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. Het hof doet aldus recht op één dossier.
Op de gefourneerde stukken zijn met de hand vele opmerkingen bijgeschreven. Het hof wenst hiervan in het vervolg verschoond te blijven. Voorts ontbreken diverse producties, te weten onder meer producties 11, 12, 13, 17 en 18 bij de akte overlegging producties d.d. 28 juli 2004 zijdens Envirolab. Daarnaast zijn producties 25 B1 en 25 B2 bij de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie deels onleesbaar en zijn de door [appellante] op bepaalde producties aangebrachte kleuren weggevallen.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de beide memories.
In principaal en incidenteel appel
4.1.1. In rechtsoverweging 1.1 tot en met 1.12 van het vonnis van 30 november 2005 heeft de rechtbank vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Voorts staan nog enkele andere feiten, als enerzijds gesteld en anderzijds niet betwist, tussen partijen vast. Het hof geeft hierna een overzicht van de relevante feiten.
4.1.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Envirolab houdt zich bezig met het (laten) verrichten van analyses van onder andere grondmonsters. “De Bodemonderzoeker” is gelieerd aan [appellante]. De Bodemonderzoeker houdt zich bezig met onderzoek van bodem, bouwstoffen en asbest in bodem, grond, grondwater en civiele werktuigbouwconstructies.
(ii) Envirolab en [appellante], althans De Bodemonderzoeker, hebben een aantal jaren zaken met elkaar gedaan. Zij hebben hiertoe jaarlijks een raamovereenkomst gesloten. De Bodemonderzoeker heeft op grond van de raamovereenkomsten opdrachten aan Envirolab verstrekt om monsteranalyses uit te voeren.
(iii) Bij brief van 14 december 2000 heeft Envirolab een offerte aan [appellante] (De Bodemonderzoeker) uitgebracht. In de offerte zijn prijzen en standaardlevertermijnen voor diverse onderzoeken vermeld. Verder is onder meer vermeld (productie H39 memorie van grieven):
“Levertijden
De analyseresultaten, van het standaard analysewerk worden standaard binnen 5 werkdagen aangeleverd. Voor AP-04 onderzoek geldt dat de levertermijnen langer zullen worden als naar gelang de drukte bij het externe laboratorium. Maar in principe kan de samenstelling grond in 3 à 4 weken worden gerapporteerd.
(…)
Leveringsvoorwaarden
Bij het verrichten van laboratoriumonderzoek zijn de algemene leveringsvoorwaarden “Laboratoriumonderzoek EnviroLab b.v.” van toepassing, welke op verzoek worden toegezonden.”
De offerte is namens Envirolab ondertekend door [Y.] (hierna [Y.]), toenmalig hoofd advies en verkoop van Envirolab en [Z.], toenmalig directeur van Envirolab. Namens De Bodemonderzoeker is de offerte op 16 december 2000 ondertekend door [A.] (hierna [A.]), toenmalig directeur [Z.] aandeelhouder van [appellante] en De Bodemonderzoeker.
(iv) In de algemene leveringsvoorwaarden Laboratoriumonderzoek EnviroLab b.v. (hierna de algemene voorwaarden) is onder meer bepaald:
“Artikel 7: Aansprakelijkheid
1. EnviroLab is alleen aansprakelijk voor directe, door opdrachtgever geleden schade, welke het duidelijk voorzienbare gevolg is van fouten door EnviroLab of door derden onder haar verantwoordelijkheid begaan. Schade geldt o.m. niet als voorzienbaar, wanneer het doel van de opdracht niet aan EnviroLab is meegedeeld.
2. Het dient fouten te betreffen bij de uitvoering der opdracht die een goede, met normale vakkennis uitgeruste en met zorgvuldigheid handelende onderzoeker, c.q. adviseur had moeten vermijden.
3. De schadevergoeding bedraagt maximaal f 5.000,- tenzij de opdrachtsom hoger is. In dat geval is schadevergoeding ten hoogste gelijk aan de opdrachtsom, met een maximum van f 50.000,-. EnviroLab heeft de keuze betaling van schadevergoeding te voorkomen door de relevante gevolgen van de gemaakte fouten voor eigen rekening en binnen redelijke termijn weg te nemen.
4. Iedere aansprakelijkheid vervalt na 1 jaar na de datum van facturering van (het desbetreffende gedeelte van) de opdracht.
5. Opdrachtgever vrijwaart EnviroLab voor schadeclaims van derden, voortvloeiend uit de toepassing of het gebruik der onderzoeksresultaten, tenzij sprake is van directe schade als duidelijk voorzienbaar gevolg van opzet of grove schuld van EnviroLab.
Artikel 8: Onderzoek door derden
EnviroLab mag de opdracht geheel of gedeeltelijk door derden laten uitvoeren. In dat geval is de aansprakelijkheid van artikel 7 van toepassing en bovendien van kracht ten behoeve van die derden.
Artikel 9: Betaling
(..)
5. Bij te late betaling is opdrachtgever zonder ingebrekestelling een boete verschuldigd gelijk aan de wettelijke rente, te vermeerderen met de kosten van invordering, daaronder begrepen de kosten van juridische bijstand.
(v) [appellante] heeft bij brief van 19 december 2000 een onderzoeksvoorstel gedaan aan [B.] Afvalverwijdering Limburg N.V., handelend onder de naam en verder aangeduid als Essent. In dit voorstel zijn voor de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 de prijzen overgenomen uit voormelde offerte van Envirolab. In het voorstel is onder meer vermeld (productie H40 memorie van grieven):
“Levertijden van analyses
(…)
Voor AP-04 onderzoek geldt, dat de levertermijnen langer zullen worden naar gelang de drukte bij het laboratorium. Maar in principe kan de samenstelling grond in 3 à 4 weken worden gerapporteerd.
(…)
Knelpunten:
(…)
Knelpunt in de levertijden zijn al sedert het moment van in werking treding van het Bouwstoffenbesluit de laboratoria. Wij volgen al geruime tijd levertijden van o.a. Alcontrol/Biochem, [C.], Intron, Iwaco en EnviroLab. Helaas moeten wij vaststellen dat geen van deze laboratoria in staat is zonder levertijd overschrijdingen, d.w.z. op basis van vaste afspraken, aan haar opgedragen AP-04 analyses op te leveren. Oorzaak is het telkens opnieuw zeer sterk wisselende aanbod aan aantallen analyses in het laboratorium. Hierdoor ontstaan “files”. Uw verzoek tot het afgeven van harde garanties terzake is danook thans gedoemd te sterven in schoonheid omdat geen enkel zichzelf respecterend onderzoeksbureau, d.w.z. een bureau dat de thans bestaande congesties dagelijks meemaakt, U de in Uw offerte gevraagde garanties kan bieden. Wij kiezen ervoor dit thans klip en klaar aan U voor te leggen, anders dan ons ergens in de toekomst te moeten beroepen op “overmacht” of dergelijke. Wij weigeren, zelfs om commerciële redenen, beloften te doen die in de markt onmogelijk kunnen worden waargemaakt. Wij wijzen U er op dat wij terzake niet alleen vanuit onze eigen contracten, doch ook onder de contracten van een aantal van onze grotere opdrachtgevers regelmatig in de keuken van deze labs kijken.”
(vi) [appellante], althans De Bodemonderzoeker, heeft in december 2000 een overeenkomst met Essent gesloten. [appellante] heeft in het kader van die overeenkomst opdrachten tot het uitvoeren van monsteranalyses aan Envirolab verstrekt. Envirolab heeft deze analyses uitbesteed aan [C.] B.V. (verder aangeduid als [C.]). Het betrof met name zogenaamde AP-04 analyses. Envirolab heeft voor de verrichte werkzaamheden facturen aan [appellante] verzonden.
(vii) [C.] heeft bij brief van 24 januari 2002 onder meer het volgende aan de Raad voor Accreditatie meegedeeld (aangehecht aan het proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 23 april 2009):
“In bovenstaande brief geeft de Bodemonderzoeker aan te twijfelen aan de kwaliteit van de door [C.] uitgevoerde analyses op het gebied van AP04. [C.] Laboratorium weet dat er in de afgelopen periode voor onze klant Envirolab fouten in het proces zijn opgetreden bij de uitvoering van analyses op het gebied van AP04.
[C.] heeft hierover klachten van Envirolab ontvangen. Naar aanleiding van deze klachten hebben wij de nodige preventieve maatregelen genomen. Nog niet alle maatregelen hebben op dit moment het gewenste effect bereikt.
(…)
Alhoewel alle genomen maatregelen bijdragen tot verbetering bleek het resultaat in augustus 2001 nog onvoldoende te zijn. (…)
Resumerend kunnen wij stellen dat AP04 veel heeft gevergd van onze laboratoriumprocessen (het aanbod is in bijna 2 jaar tijd vervijfvoudigd). Er zijn fouten gemaakt waarbij de Bodemonderzoeker bovengemiddeld lijkt te zijn getroffen. [C.] betreurt dat. Ons kwaliteitssysteem met verbetercycli heeft naar onze mening naar behoren gefunctioneerd. Nog steeds gaat het per kwartaal aantoonbaar beter. Van een eigen, niet wenselijke, interpretatie van onze accreditatie is absoluut geen sprake.”
(viii) [appellante] heeft bij brief van 29 januari 2002 gericht aan [C.] en verzonden aan het adres van Envirolab onder meer het volgende meegedeeld (productie 22 conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie):
“Zoals u bekend worden door ons bedrijf voor een toenemend aantal klanten partijbemonsteringen in het kader van het AP-04 Bouwstoffenbesluit uitgevoerd. De analyses conform AP-04 worden via u laboratorium uitbesteed aan AP-04 geaccrediteerde laboratoria omdat uw laboratorium nog niet in het bezit is van de AP-04 accreditatie grond. (…)
U besteedde het aan U opgedragen analysewerk vervolgens uit bij onder andere [C.] laboratorium te [vestigingsplaats]. Vanaf het eerste moment van analyseverwerking etc. zijn diverse grote en kleine projecten mis gegaan. De oorzaak ligt voor 90% bij het laboratorium [C.] te [vestigingsplaats]. Wij noemen onder andere:
• het zoekraken van monsters,
• te vroegtijdig vernietigen van monsters,
• te grote verschillen in analyses van duplomonsters uit één en dezelfde partij grond,
• niet controleren van de analysegegevens conform de regels van het Bouwstoffenbesluit en de AP-04 accreditatie,
• (…)
In één project is, dankzij de fouten van [C.], zelfs zo ver de mist in gegaan dat oplevering van de definitieve rapportage voor verwerking van circa 10 000 ton grond eerst na 6 maanden kon worden gedaan. Het gevolg hiervan is een schadepost voor onze opdrachtgever welke wordt geschat op circa € 50.000,00 aan opslagkosten, niet kunnen verwerken van de grond, projectschade etc.
(…)
Essent heeft daarbij, als klap op de vuurpijl, afgelopen vrijdag aangegeven het contract met ons bedrijf, in weerwil van gemaakte afspraken op te zeggen. Men geeft daarbij bij monde van de heer Ing. [D.]aan dat het niet de onvrede is over het bemonsteringswerk en/of de contacten met onze medewerkers, de actiebereidheid etc., doch vooral de abominabel slechte kwaliteit van het analysewerk en de triest lange oplevertermijnen die als gevolg hiervan aan de orde van de dag waren.
(…)
Wij hebben in een eerder stadium herhaaldelijk met de kwaliteitsverantwoordelijken van zowel EnviroLab als [C.] gesproken teneinde kentering te bewerkstelligen in het tij van rampspoed zoals dit zich voltrok. Dat heeft niet mogen baten. De keiharde consequentie van het analytische gerommel is dat niet de naam van [C.] en/of EnviroLab, maar onze goede naam door het slijk gehaald wordt, en zelfs een negatieve klank dreigt te krijgen. Dit terwijl wij weliswaar in goed vertrouwen opdrachtgever zijn geweest voor de analyses, doch niet de kwaliteitsverantwoordelijken voor dit naar steeds weer blijkt falende onderdeel uit het productieproces, te weten het AP-04 analysewerk. Die verantwoordelijkheid lag nadrukkelijk bij EnviroLab.
Wij kunnen dan ook niet anders dan U, voor zover dit noodzakelijk mocht blijken, in formeel juridische zin verantwoordelijk stellen voor de schade, zoals bovenvermeld omschreven, zoals die door ons bedrijf op dit moment wordt geleden en al geleden is. Wij stellen U vooralsnog in de gelegenheid met ons mee te denken over beperking van de schade, alsmede acties om onze naam te zuiveren. Wij gaan er wel van uit dat U [C.] Lab op de kortst mogelijke termijn ter verantwoording zult roepen, en met onmiddellijke ingang betalingen aan hen, op voor ons uitgevoerd werk zult blokkeren. Wij hebben intern vooralsnog ook een blokkade op die nota’s gelegd.
Het gaat ons er vooralsnog niet om de reeds 10 jaar bestaande bijna broederlijke relatie tussen EnviroLab en ons op scherp te stellen, doch wij verwachten wel van U dat U terzake Uw verantwoordelijkheid zult nemen en op korte termijn met ons om de tafel komt om de problemen op te lossen.”
(ix) Envirolab heeft bij brief van 30 januari 2002 onder meer het volgende aan [appellante] meegedeeld (productie 26 conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie):
“Hierbij bevestigen wij de ontvangst van uw brief betreffende de schade veroorzaakt door [C.]. Wij hebben [C.] inmiddels van de inhoud van uw brief op de hoogte gesteld. Morgen vindt er een eerste gesprek plaats tussen Envirolab en [C.].”
(x) De heer [A.], directeur van [appellante], heeft bij faxbericht van 5 februari 2002 onder meer het volgende aan Essent meegedeeld (productie 7 akte houdende overlegging producties d.d. 28 juli 2004 zijdens [appellante], door de rechtbank per abuis aangeduid als faxbericht van 7 mei 2002):
“Ik stel in alle objectiviteit vast dat er in dit dossier fouten zijn gemaakt. Ik stel ook vast dat, voor zover die fouten door ons zijn gemaakt die van minimale invloed zijn geweest op het totale proces van verwerking. Een zeer [Z.] gedeelte van de fouten vindt haar oorsprong in niet heldere opdrachtverstrekking en de door Essent gehanteerde reactietermijnen.
Mijn conclusie is dat ik het spuugzat ben om vervolgens voor elke gril en of wisse wasje van met name de afdeling account (bijz. stoffenstromen) voor het karretje gespannen te worden. Wij mogen dan wel onderaannemer zijn, we zijn beslist geen voetveeg. Wat mij betreft bent U dus met Uw in mijn ogen ongenuanceerde opmerkingen een meter of vier te ver gegaan.
Daarbij komt nog dat ik al helemaal ongevoelig wens te blijven voor Uw dreigement tot niet betaling van rekeningen. Ik stel mij danook bij deze op het standpunt dat ik, gezien de wijze waarop Essent thans omgaat met dit dossier ik minimaal 75% van de gestuurde faktuur betaald wens te zien voordat ik er nog een minuut in steek. Het is me wel genoeg zo.”
(xi) De Raad voor Accreditatie heeft bij brief van 11 maart 2002 onder meer het volgende aan [appellante] meegedeeld (productie 21 conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie):
“Naar aanleiding van uw klacht over het laboratorium [C.] BV kan ik u meedelen dat [C.] ons heeft geïnformeerd over de corrigerende maatregelen die ze genomen hebben om herhaling van fouten te voorkomen. De RvA zal de effectiviteit van de maatregelen bij ons onderzoek in april 2002 verifiëren.”
(xii) [appellante] heeft bij brief van 22 maart 2002 onder meer het volgende aan Envirolab meegedeeld (productie 28 conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie):
“Enige tijd geleden heb ik jullie beiden in relatie tot de problematiek met [C.] en Essent een schrijven gezonden. Jullie zouden daar op terugkomen, omdat wij als gevolg van de fouten van [C.] toch wel zeer ernstige schade lijden.
(…)
Dus nogmaals: hoe staan de zaken ervoor en hoe kijken jullie tegen de schade die wij nu lijden aan?”
(xiii) Essent heeft bij faxbericht van 26 april 2002 onder meer het volgende aan [appellante] meegedeeld (productie 20 conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie):
“Tot mijn spijt moet ik constateren dat Essent Milieu de gevraagde gegevens met betrekking tot bovengenoemde projecten niet heeft ontvangen.
Tijdens ons mondeling onderhoud van 28 maart is door u aangegeven dat wij uiterlijk 5 april de gegevens in ons bezit zouden hebben. Het betreft onder andere de formele rapportages van de projecten ZLD-1707 en ZLD-1798 en een tegemoetkoming in de gemaakte (extra) opslagkosten. Door omstandigheden is op verzoek van u deze datum verzet naar in eerste instantie 12 april en in twee instantie naar 17 april.
Op 17 april heb ik in een telefonisch onderhoud nogmaals aangedrongen op het verstrekken van de informatie. Essent Milieu heeft lange tijd begrip gehad voor uw organisatorische problemen. Helaas kan ik alleen maar constateren dat u tijdens het telefoongesprek van 17 april de verbinding heeft verbroken en ondanks aandringen mijnerzijds geen aanleiding heeft gezien om contact te zoeken.
Als gevolg hiervan hebben wij besloten om per direct onze samenwerking te beëindigen. De door u bij ons in rekening gebrachte kosten zullen worden verrekend met de door Essent Milieu gemaakte extra kosten voor bemonstering, analyse, opslag en overleggen.”
(xiv) Bij faxbericht van 7 mei 2002 heeft [appellante] onder meer aan Essent meegedeeld (productie 6 akte overlegging producties d.d. 28 juli 2004 zijdens Envirolab):
“Slotconclusies:
• Ik stel vast dat mijn team en ikzelf al het mogelijke hebben gedaan in dit dossier, en meer dan dat; Daarbij hebben onze werkzaamheden steeds voldaan aan de certificatie eisen.
• Een rammelende opdrachtverlening en gegevensoverdracht is hier de basis van het ontstaan van het analytisch probleem;
• Vervolgens is er op het laboratorium iets absoluut fout gegaan;
• Ik heb inmiddels een kopie opdracht in mijn bezit waaruit blijkt dat EnviroLab bij [C.] analyse heeft aangevraagd op AP-04 grond. Daar ligt de 1e fout. Immers, alhoewel zeker niet al te duidelijk vermeld op het formulier van 5 juli 2011 zou met enige goede wil uit het formulier op te maken zijn geweest dat hier geen sprake was van grond, doch van een bouwstof;
• [C.] gaat vervolgens echt in de fout. Alleen al op basis van het SG (0,9) had men zich moeten realiseren dat geen sprake was van grond. Alsdan had men onmiddellijk EnviroLab behoren te seinen dat men voor analyse van dit materiaal niet onder AP-04 was geaccrediteerd;
• Bovendien zag het monstermateriaal er ook nadrukkelijk niet uit als grond;
• Ook dat had voor [C.] reden behoren te zijn om EnviroLab de boven genoemde terugmelding te doen. Ook op grond van dit criterium heeft [C.] niet gemeend te moeten reageren, en heeft men het analysewerk toch uitgevoerd.
• Alles wat er daarna aan analyse en monsternamewerk is uitgevoerd geworden is derhalve voortborduren geweest op iets dat absoluut fout is begonnen, en dat nooit de kwalificatie kan krijgen waarop wordt gedoeld bij de opdrachtverlening.
• Ten aanzien van het analytisch gedeelte moet danook nu worden vastgesteld dat de in het Bouwstoffenbesluit beoogde minimale analytische kwaliteit nooit kon worden behaald omdat [C.] de daarvoor noodzakelijke kwalificaties en accreditaties niet bezit;”
(xv) Bij brief van 25 oktober 2002 heeft [appellante] onder meer het volgende aan Envirolab meegedeeld (productie 31 conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie):
“Het door EnviroLab uitbesteden van grote AP-04 protocol 18 analyses bij [C.] Lab te [vestigingsplaats] heeft onder andere geleid tot het verliezen van Essent als grote klant in ons bedrijf. Daarbij liet Essent grote bedragen aan facturatie onbetaald op grond van vermeende wanprestatie onzerzijds. Ik stel in alle objectiviteit vast dat de kwaliteitsonderzoeken die vervolgens intern hebben plaatsgevonden aan het licht brachten dat alle (gefundeerde!) klachten van Essent hun oorsprong vonden in de buitengewoon slechte performance van [C.] lab (in opdracht van EnviroLab) in de 2e helft van het jaar 2001. Qua monstername waren er geen fouten van enige betekenis gemaakt.
(...)
Het niet voldoen aan de gewekte verwachtingen, gevolgd door de wanprestaties van de door EnviroLab, zonder onze inspraak en/of toestemming ingehuurde, plaatsvervangende toeleverancier([C.]), heeft voor ons bedrijf bijna desastreuze gevolgen gehad. We hebben als gevolg van het wegvallen van Essent, en de negatieve uitstraling jegens ons bedrijf die hiervan het rechtsstreekse gevolg was in Zuid Nederland, honderdduizenden euro’s schade geleden.
(…)
Wij willen er in dit verband nadrukkelijk op wijzen dat wij van onze kant herhaaldelijk, en op uiterst coulante wijze tot nu toe, hebben gestreefd naar een oplossing voor beperking van de ons toegebrachte schade. Wij stellen vast dat het daarbij van de zijde van EnviroLab in het beste geval bij mooie woorden is gebleven, doch dat er tot aan heden van een daadwerkelijke oplossing geen sprake is. (…)
Daarna ontstaat er een langdurig stilzwijgen vanuit EnviroLab, (…). Het is daarbij nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van EnviroLab om dienaangaande haar toeleverancier aan te spreken.
(…)
Het mag duidelijk zijn dat de liefde niet blijvend van één kant zal komen en dat er wat ons betreft, op welke wijze danook, op zeer korte termijn duidelijkheid zal te ontstaan ten aanzien van de toekomstige verhoudingen.”
(xvi) Envirolab heeft in een faxbericht van 13 december 2002 onder meer het volgende aan [appellante] meegedeeld (productie 28 conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie):
“Op 14 november jl. hebben de heer [E.] en ondergetekende in [vestigingsplaats] in een open en positieve gedachtenwisseling onder andere met u gesproken over de ontstane betalingsachterstand en de oorzaken die hieraan ten grondslag liggen.
Een van de betalingsproblemen is het gevolg van het probleem dat u heeft met uw opdrachtgever Essent. Dit betreft door u uitgevoerde projecten waarin analyses waren betrokken die aan Envirolab zijn gegund die, omdat Envirolab op dat moment niet in het bezit was van de vereiste accreditatie, de analyses op haar beurt heeft uitbesteed, voornamelijk aan [C.].
(…)
• Tevens zou Envirolab, op haar beurt, [C.] aansprakelijk stellen. Aangezien de juridische structuur van [C.] per 1 januari 2003 wordt gewijzigd, zou de aansprakelijkheidsstelling van [C.] voor 1 januari 2003 dienen plaats te vinden.
Op dit moment hebben wij van u nog geen formele aansprakelijkheidsstelling ontvangen met gedetailleerde opgave van de schade. Dit betekent dat wij ook onze afgesproken acties nog niet hebben kunnen uitvoeren. Aangezien de datum van 1 januari 2003 met rasse schreden nadert, verzoek ik u om op zo kort mogelijke termijn, doch uiterlijk week 51, ons de aansprakelijkheidsstelling te doen toekomen. Na 1 januari 2003 kunnen wij de afgesproken marsroute richting [C.] niet meer uitvoeren.”
(xvii) Bij brief van 19 december 2002 heeft [appellante] op voormeld faxbericht gereageerd. Zij heeft onder meer meegedeeld (productie 28 conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie):
“Uw faxbericht gedateerd 13 december 2002 hebben wij met opperste verbazing gelezen. Reeds bij brief van 29 januari 2002 hebben wij globaal aangegeven hoe [Z.] de schade ongeveer was (zie bijlage). Deze brief bevatte bovendien reeds onze formele aansprakelijkstelling.
(…)
Wij kunnen danook niet anders dan U thans ten tweede male in gebreke te stellen. Daarbij geven we U tot 31 januari 2002 (bedoeld is 2003, toevoeging hof) de tijd alsnog met een voorstel te komen ten aanzien van regeling van de schade, in gebreke waarvan wij niet anders zullen kunnen dan de vervolgenstappen nemen ten aanzien van de zekerstelling van onze claims terzake.”
(xviii) Envirolab heeft bij brief van 25 februari 2003 onder meer het volgende aan [appellante] meegedeeld (productie 30 conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie):
“Zoals afgesproken tijdens onze bijeenkomst in [vestigingsplaats] op 14 november 2002, hebben wij, op basis van uw ingebrekestelling, [C.] in gebreke gesteld voor de door hen uitgevoerde AP04-analyses. Tevens hebben wij, zoals eveneens afgesproken, onze bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering op de hoogte gebracht van uw ingebrekestelling.
Recent hebben wij van [C.] een reactie ontvangen, waarin [C.] stelt dat, onder verwijzing naar de Algemene Laboratoriumvoorwaarden, haar aansprakelijkheid in ieder geval beperkt blijft tot de omvang van de hierin opgenomen bedragen. Derhalve accepteert [C.] “geen enkele aansprakelijkheid met betrekking tot de schade die Envirolab zal kunnen lijden bij effectuering van een schadeclaim van De Bodemonderzoeker”.
Van onze bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering hebben wij bericht gehad dat zij een expertisebureau hebben ingeschakeld dat binnenkort met Envirolab contact zal opnemen.
(…)
Zodra er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen zullen wij u informeren over de voortgang.”
(xix) Envirolab heeft [appellante] bij brief van 27 februari 2003 gewezen op een betalingsachterstand van € 97.524,47 (deze brief zou als productie 11 bij akte houdende overlegging producties in de procedure zijn ingebracht, maar ontbreekt). [appellante] heeft Envirolab bij brief van 1 maart 2003 meegedeeld dat zij gedurende de regeling van haar schadeclaims de betaling van de facturen zou opschorten (de betreffende brief is niet in het geding gebracht).
(xx) Envirolab heeft [appellante] bij brief van 11 maart 2003 een termijn van vijf dagen gesteld om een betalingsvoorstel te doen, bij gebreke waarvan zij tot incassering van haar facturen zou overgaan. Zij heeft voorts aanspraak gemaakt op betaling van buitengerechtelijke kosten, proceskosten en wettelijke rente. [appellante] heeft hieraan geen gevolg gegeven (deze brief is evenmin in het geding gebracht).
4.2.1. Envirolab heeft in eerste aanleg in conventie veroordeling gevorderd van [appellante] tot betaling van:
1. een bedrag van € 94.674,16 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag dat de facturen opeisbaar zijn, dan wel vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum tot aan de datum van betaling;
2. de contractuele boete ex artikel 9 lid 5 van de algemene voorwaarden over het sub 1 gevorderde bedrag, welke boete gelijk is gesteld aan de wettelijke rente, vermeerderd met de wettelijke rente over deze boete, gerekend over de periode dat de facturen opeisbaar zijn, dan wel vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum tot aan de datum van betaling;
3. een bedrag van € 1.835,89 ter zake buitengerechtelijke kosten overeenkomstig het rapport Voorwerk II, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2002 dan wel vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf een in goede justitie te bepalen datum tot aan de datum van betaling;
één en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding.
4.2.2. [appellante] heeft in eerste aanleg in (voorwaardelijke) reconventie, naar het hof begrijpt, gevorderd veroordeling van Envirolab tot betaling van een bedrag van € 1.023.451,80, verminderd met het bedrag dat de rechtbank in conventie eventueel als verrekend zal oordelen, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en met veroordeling van Envirolab in de kosten van het geding in reconventie.
4.2.3. De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 30 november 2005 aan [appellante] te bewijzen opgedragen:
A. dat de kwaliteit van de namens Envirolab verrichte analyses onvoldoende was;
B. dat Essent vanwege de onvoldoende kwaliteit van de door Envirolab geleverde rapportages de overeenkomst tussen haar en [appellante] heeft beëindigd;
C. het bestaan en de omvang van de door haar gestelde, als gevolg van het door Envirolab niet-nakomen van de overeengekomen werkzaamheden, geleden schade.
[appellante] heeft ter uitvoering van deze bewijsopdracht onder meer de getuige [F.], destijds kwaliteitsmanager bij de Raad voor Accreditatie (hierna [F.]), doen horen. Deze heeft zich ten aanzien van een aantal door de rechter-commissaris gestelde vragen beroepen op een verschoningsrecht, te weten de geheimhoudingsplicht. De rechtbank heeft bij vonnis in incident d.d. 16 februari 2006 beslist dat het beroep op de geheimhoudingsplicht ongegrond was en hoger beroep van deze beslissing opengesteld. Dit hof heeft bij arrest van 15 januari 2008 het vonnis in het incident van de rechtbank bekrachtigd. De getuige is vervolgens opnieuw door de rechtbank gehoord.
4.2.4 De rechtbank heeft bij eindvonnis van 23 juni 2010 [appellante] geslaagd geacht in het aan haar opgedragen bewijs als hiervoor onder 4.2.3. sub A bedoeld. De rechtbank heeft [appellante] echter niet geslaagd geacht in het bewijs van het causaal verband tussen de gestelde onvoldoende kwaliteit en de beëindiging van de overeenkomst door Essent (sub B). Zij heeft de vordering in conventie toegewezen tot een bedrag van € 82.588,16, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 april 2003, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in conventie. De rechtbank heeft de vordering in reconventie afgewezen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten in reconventie.
4.2.5. Bij beschikking van dit hof van 16 februari 2011 heeft het hof op verzoek van [appellante] bepaald dat een voorlopig deskundigenonderzoek zou worden verricht, met benoeming van één deskundige (bij het hof bekend onder zaaknummer HV 200.077.905). De betaling van het in rekening gebrachte voorschot is echter uitgebleven. De advocaat van [appellante] heeft het hof laten weten dat [appellante] niet in staat was dit voorschot te betalen. Het hof heeft bij beschikking van 20 september 2011 de zaak vervolgens ambtshalve beëindigd.
Op het principaal en het incidenteel appel, in conventie en in reconventie
Het hof ziet aanleiding de grieven in principaal en incidenteel appel in navolgende volgorde te behandelen.
4.3.1. [appellante] voert in de derde grief in principaal appel aan dat de rechtbank in het tussenvonnis van 30 november 2005 ten onrechte heeft overwogen dat de door Envirolab gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst, met name voor zover het betreft de beperking van de aansprakelijkheid van Envirolab.
4.3.2. [appellante] heeft niet expliciet gegriefd tegen rechtsoverweging 3.11 van het tussenvonnis, waarin de rechtbank heeft vastgesteld dat [appellante] de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden heeft erkend. Het hof begrijpt de derde grief in principaal appel evenwel aldus dat hiermee is bedoeld ook tegen deze vaststelling van de rechtbank op te komen, nu [appellante] in die grief de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden in zijn algemeenheid bestrijdt. Naar het oordeel van het hof was dit ook voor Envirolab voldoende kenbaar.
4.3.3. In de aanbieding van Envirolab d.d. 14 december 2000 is vermeld dat de algemene leveringsvoorwaarden van Envirolab van toepassing zijn bij het verrichten van laboratoriumonderzoek. Nu [appellante] deze aanbieding heeft aanvaard, is het hof van oordeel dat de algemene voorwaarden van toepassing zijn op de overeenkomst tussen [appellante] en Envirolab.
4.3.4. Envirolab voert in de tweede grief in incidenteel appel aan dat [appellante] binnen de in artikel 7.4 van de algemene voorwaarden genoemde termijn van één jaar in actie had moeten komen door middel van, naar het hof begrijpt, het instellen van een rechtsvordering. Nu [appellante] de reconventionele vordering eerst bij de conclusie van antwoord in conventie d.d. 3 november 2004 heeft ingesteld, dient zij gelet op artikel 7.4 van de algemene voorwaarden niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar vordering, aldus Envirolab.
In artikel 7.4 van de algemene voorwaarden is bepaald dat iedere aansprakelijkheid van Envirolab één jaar na de datum van facturering van (het desbetreffende gedeelte van) de opdracht vervalt (zie hiervoor onder 4.1.2 sub iv). Uit productie 10 bij de akte overlegging producties d.d. 28 juli 2004 zijdens Envirolab volgt dat de oudste openstaande factuur dateert van 28 augustus 2001. [appellante] heeft bij brief van 29 januari 2002, welke brief is gericht aan [C.], maar is verstuurd aan het adres van Envirolab ter attentie van de heren [Y.] en De [Z.], geklaagd over de prestaties van [C.] (zie 4.1.2 sub viii). Ook na deze brief heeft [appellante] diverse faxberichten verzonden waarin zij klaagt over de analyses. Naar het oordeel van het hof staat aldus vast dat [appellante] binnen de in artikel 7.4 van de algemene voorwaarden genoemde termijn van één jaar heeft geklaagd. Voor zover Envirolab met de grief heeft bedoeld te stellen dat slechts door het instellen van een rechtsvordering verval van aansprakelijkheid op grond van artikel 7.4 van de algemene voorwaarden kan worden voorkomen, wordt dit verworpen, aangezien dit naar het oordeel van het hof zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet kan worden afgeleid uit dit artikel. De tweede grief in incidenteel appel faalt derhalve.
4.3.5. Voor het overige wordt iedere beslissing omtrent de algemene voorwaarden aangehouden.
Tekortkoming in de nakoming
4.4.1. Envirolab heeft in eerste aanleg betaling gevorderd van een bedrag van € 94.674,16 inclusief btw ter zake door [appellante] onbetaald gelaten facturen. [appellante] betwist in hoger beroep niet langer de juistheid van de betreffende facturen. Zij voert aan dat Envirolab, althans [C.], is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Zij voert enerzijds aan dat Envirolab de analyseresultaten te laat heeft aangeleverd en anderzijds dat de kwaliteit van de analyses onvoldoende was. Wegens dit tekortschieten van Envirolab heeft Essent facturen van [appellante] onbetaald gelaten en uiteindelijk de overeenkomst met [appellante] beëindigd. Zij heeft hierdoor schade geleden, aldus [appellante]. Zij beroept zich in conventie op een opschortingsrecht. In reconventie vordert zij betaling van een bedrag van € 115.302,90 inclusief btw aan schadevergoeding.
4.4.2. Ten aanzien van het gestelde te laat aanleveren van analyseresultaten overweegt het hof als volgt. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 3.6 van het tussenvonnis van 30 november 2005 overwogen dat voor verzuim van Envirolab een ingebrekestelling was vereist. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat niet was gebleken dat tussen [appellante] en Envirolab een termijn voor nakoming was overeengekomen, noch dat één van de andere situaties van artikel 6:83 BW zich voordeed. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat evenmin was gebleken dat nakoming blijvend onmogelijk was in de zin van artikel 6:81 BW.
[appellante] heeft in de toelichting op de eerste grief in principaal appel aangevoerd dat partijen wel degelijk een termijn voor nakoming zijn overeengekomen. Het hof begrijpt deze stelling aldus dat volgens [appellante] het verzuim is ingetreden zonder ingebrekestelling, hetgeen naar het oordeel van het hof ook voor Envirolab voldoende kenbaar was.
4.4.3. Het hof begrijpt dat de klachten van [appellante] ter zake het te laat aanleveren van analyseresultaten zich enkel richten op de zogenaamde AP04 analyses. In de aanbieding van Envirolab d.d. 14 december 2000, die door [appellante] is aanvaard, is omtrent levertijden vermeld (zie hiervoor onder 4.1.2 sub iii):
“Levertijden
De analyseresultaten, van het standaard analysewerk worden standaard binnen 5 werkdagen aangeleverd. Voor AP-04 onderzoek geldt dat de levertermijnen langer zullen worden als naar gelang de drukte bij het externe laboratorium. Maar in principe kan de samenstelling grond in 3 à 4 weken worden gerapporteerd.”
[appellante] voert aan dat hieruit volgt dat voor AP04 onderzoek een termijn van drie à vier weken is overeengekomen. Naar het oordeel van het hof kan uit de aanbieding echter niet worden afgeleid dat tussen partijen voor wat betreft de AP04 analyses een fatale termijn in de zin van artikel 6:83 sub a BW is overeengekomen. De levertermijnen zijn immers afhankelijk gesteld van de drukte bij het laboratorium. Gelet hierop mocht [appellante] uit de zinsnede “maar in principe kan de samenstelling grond binnen 3 à 4 weken worden gerapporteerd” redelijkerwijs niet afleiden dat altijd binnen drie of vier weken zou worden gerapporteerd. Dat [appellante] dat ook niet zo heeft begrepen volgt naar het oordeel van het hof uit de aanbieding d.d. 19 december 2000 die [appellante] vervolgens aan Essent heeft gedaan (zie hiervoor onder 4.1.2 sub v). Daarin wordt Essent er immers op gewezen dat de laboratoria niet in staat zijn zonder termijnoverschrijdingen te werken, zodat [appellante] op dit punt geen garanties heeft willen geven. Nu aldus tussen [appellante] en Envirolab geen fatale termijn is overeengekomen, geen van de andere situaties genoemd in artikel 6:83 BW zich voordoet en nakoming niet blijvend onmogelijk was, was voor het intreden van verzuim aan de zijde van Envirolab een ingebrekestelling vereist. Nu is gesteld noch gebleken dat [appellante] Envirolab in gebreke heeft gesteld, is niet komen vast te staan dat Envirolab ten aanzien van het gestelde te laat aanleveren van analyseresultaten in verzuim is komen te verkeren.
4.4.4. Ten aanzien van de gestelde onvoldoende kwaliteit van het analysewerk overweegt het hof als volgt. Het hof begrijpt dat ook deze klachten van [appellante] zich uitsluitend richten op de AP04 analyses. [appellante] voert in de toelichting op de eerste grief in principaal appel aan dat de rechtbank in het eindvonnis ten onrechte heeft overwogen dat [appellante] niet was geslaagd in het bewijs van haar stelling dat de kwaliteit van de analyses onvoldoende was. Zulks berust op een onjuiste lezing van het vonnis, nu de rechtbank [appellante] wel geslaagd heeft geacht in dit bewijs. [appellante] heeft in zoverre geen belang bij deze grief.
4.4.5. Envirolab voert in de vierde grief in incidenteel appel aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellante] was geslaagd in het bewijs van de stelling dat de kwaliteit van de analyses onvoldoende was. Envirolab beroept zich ter onderbouwing van haar stelling op de tweede getuigenverklaring van [F.], afgelegd op 23 april 2009. [F.] verwijst in zijn getuigenverklaring naar de brief van [C.] d.d. 24 januari 2002 (zie hiervoor onder 4.1.2 sub vii), welke brief een reactie is op de klacht die [appellante] bij brief van 18 januari 2002 bij de Raad van Accreditatie had ingediend. In genoemde brief heeft [C.] vermeld dat “fouten in het proces zijn opgetreden bij de uitvoering van analyses op het gebied van AP04.” Envirolab wijst erop dat blijkens de verklaring van [F.] de Raad voor Accreditatie bij [C.] geen fouten van de zogenaamde A-categorie heeft geconstateerd, zijnde fouten die tot structureel onbetrouwbare resultaten leiden.
4.4.6. Het hof overweegt als volgt. Het feit dat [F.] geen fouten van de A-categorie heeft geconstateerd betekent niet dat daarmee vast staat dat de kwaliteit voldoende was. De betreffende opmerking van [F.] zou naar het oordeel van het hof kunnen worden verklaard doordat de Raad volgens [F.] geen fouten uit het verleden onderzoekt, tenzij het laboratorium onvoldoende maatregelen neemt om fouten in de toekomst te voorkomen. Omdat de door [C.] getroffen maatregelen afdoende waren, heeft de Raad geen onderzoek ingesteld naar het verleden. Daarnaast heeft de Raad volgens [F.] wel fouten geconstateerd die in categorie B vielen. Daaronder wordt verstaan een manier van werken die een risico op fouten oplevert. Dat [C.] de fouten beschrijft als “fouten in het proces” sluit naar het oordeel van het hof niet uit dat sprake is geweest van onvoldoende kwaliteit van de analyses. Naar het oordeel van het hof volgt, gelet op het voorgaande, uit de verklaring van [F.] in onderling verband gezien met de brief van [C.] dat de kwaliteit van de analyses onvoldoende was, waardoor verschillende maatregelen nodig waren.
De heer [Y.], die in dienst is geweest van Envirolab, heeft als getuige in eerste aanleg onder meer verklaard dat zodra de drukte bij [C.] toenam, de kwaliteit van de analyses in het gedrang kwam, zodat regelmatig heranalyses moesten plaatsvinden. Daaruit volgt naar het oordeel van het hof dat de kwaliteit aanvankelijk onvoldoende was. Daarnaast volgt ook uit de verklaring van [A.] dat de kwaliteit onder de maat was. [A.] is weliswaar een partij-getuige, zodat aan zijn verklaring beperkte betekenis toekomt, maar zijn verklaring wordt ondersteund door voormelde verklaring van [Y.] en de verklaring van [F.] in samenhang bezien met de brief van [C.]. Het hof is van oordeel dat [appellante] door middel van genoemde getuigenverklaringen en bedoelde brief voldoende heeft aangetoond dat de kwaliteit van de door [C.] verrichte analyses onvoldoende was. De vierde grief in incidenteel appel faalt derhalve.
4.5. [appellante] voert in de tweede grief in principaal appel aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het causaal verband tussen de onvoldoende kwaliteit van de analyses en de opzegging van de overeenkomst door Essent niet is komen vast te staan. [appellante] heeft in de memorie van grieven opnieuw bewijs aangeboden van haar stelling dat er wel sprake is van causaal verband door het horen van de heer [G.], voorheen werkzaam bij Essent. Daarnaast heeft zij aangeboden mevrouw [H.], voorheen werkzaam bij Essent, te laten horen. Deze getuigen zijn in eerste aanleg niet gehoord. Het hof ziet aanleiding [appellante] in hoger beroep alsnog in de gelegenheid te stellen deze getuigen te laten horen. Het hof draagt [appellante] dan ook bewijs op van haar stelling dat sprake is van causaal verband tussen enerzijds de gestelde tekortkoming in de nakoming, te weten onvoldoende kwaliteit van de analyses en anderzijds de opzegging van de overeenkomst door Essent. Het hof merkt hierbij op dat [appellante] ten aanzien van de in eerste aanleg reeds gehoorde getuigen desgewenst kan volstaan met een verwijzing naar de reeds door hen afgelegde verklaringen.
4.6. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
op het principaal en incidenteel appel, in conventie en in reconventie:
laat [appellante] toe te bewijzen dat sprake is van causaal verband tussen enerzijds de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door Envirolab, althans [C.], in die zin dat de analyses van onvoldoende kwaliteit waren en anderzijds de opzegging van de overeenkomst tussen [appellante] en Essent door Essent;
bepaalt, voor het geval [appellante] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. Begheyn als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 28 februari 2012 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n) op dinsdagen en donderdagen in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde rol dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellante] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.Th. Begheyn, Th.C.M. Hendriks-Jansen en S. Riemens en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 februari 2012.