ECLI:NL:GHSHE:2012:BV5044

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 103.006.176
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid melkveehouder voor schade door met antibiotica vervuilde melk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Campina B.V. tegen een tussenvonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Campina stelt de melkveehouder aansprakelijk voor schade die is ontstaan door de levering van met antibiotica vervuilde melk. Het Gerechtshof bekrachtigt het tussenvonnis van de rechtbank, waarin de melkveehouder is toegelaten tot tegenbewijs tegen het vermoeden dat de uitslag van de MCS-test (Melk Controle Station) juist is. Het hof oordeelt dat er sprake is van eigen schuld van Campina, omdat zij verzuimd heeft een adequate ingangscontrole uit te voeren. Hierdoor is de schade beperkt tot het verlies van de melk uit de RMO (Rijdende Melk Ontvanginstallatie) en de reinigingskosten van de RMO. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel de melkveehouder als de zuivelverwerker in het kwaliteitsbewakingsproces van melk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 103.006.176
arrest van de vierde kamer van 14 februari 2012
in de zaak van
CAMPINA B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. W.A.M. Rupert,
tegen:
[X.],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellant in incidenteel appel,
advocaat: mr. J. van Zinnicq Bergmann,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 februari 2008 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank ‘s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 12 december 2007 tussen principaal appellante - Campina - als eiseres en principaal geïntimeerde - [geintimeerde] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 142101/HA ZA 06-938)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis alsmede naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 2 augustus 2006 en het vonnis van 30 januari 2008, waarbij tussentijds hoger beroep van het vonnis van 12 december 2007 is toegestaan.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft Campina twee grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep voor wat betreft de oordelen betreffende het beroep op eigen schuld en, zo begrijpt het hof, tot terugverwijzing naar de rechtbank dan wel, opnieuw rechtdoende, tot alsnog integrale toewijzing van de vordering van Campina, met veroordeling van [geintimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, bij niet-tijdige voldoening vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken na dagtekening van het arrest tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede met veroordeling van [geintimeerde] in de gebruikelijke, dan geldende nakosten.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] twee producties overgelegd, de grieven bestreden en geconcludeerd, kort gezegd, tot bekrachtiging van het beroepen vonnis.
Voorts heeft [geintimeerde] incidenteel appel ingesteld, daarin drie grieven aangevoerd en geconcludeerd, kort gezegd, tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog integraal afwijzen van de vordering van Campina met veroordeling van Campina in de kosten van beide instanties, te voldoen binnen veertien dagen na het te wijzen arrest en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het arrest tot aan de dag der algehele voldoening.
2.3. Campina heeft in incidenteel appel geantwoord.
2.4. Partijen hebben daarna hun zaak doen bepleiten, Campina door mr. M. Eijkelenboom en [geintimeerde] door mr. M. Timpert-de Vries. Beide advocaten hebben gepleit aan de hand van overgelegde pleitnotities. Ter zitting heeft Campina drie producties overgelegd, die tijdig bij brief van 24 november 2011 aan het hof en de wederpartij zijn toegezonden.
Partijen hebben ermee ingestemd dat het hof recht doet op de op voorhand in kopie toegezonden gedingstukken. Bij pleidooi is met instemming van Campina door [geintimeerde] een kopie overgelegd van de in genoemde (kopie)gedingstukken ontbrekende productie 7 bij inleidende dagvaarding.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de beide memories.
4. De beoordeling
In principaal en incidenteel appel
4.1. In de onderdelen 2.1 t/m 2.29 van het beroepen vonnis heeft de rechtbank de feiten vastgesteld. Met grief I in principaal appel en grief I in incidenteel appel wordt deze uitgebreide feitenvaststelling op een aantal onderdelen bestreden. De in de grieven geuite bezwaren zijn deels terecht voorgedragen. Hierna is in het overzicht van de relevante feiten met deze bezwaren, voor zover terecht, rekening gehouden. Het enkele feit dat deze grieven deels slagen, betekent niet dat het beroepen vonnis moet worden vernietigd.
4.2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.2.1. [geintimeerde] heeft een gemengd boerenbedrijf in [vestigingsplaats]; hij houdt koeien en varkens en doet aan akkerbouw. Hij is lid van de coöperatie van Campina en heeft zich daardoor verplicht om de melk van zijn koeien aan Campina te leveren. Dit doet [geintimeerde] sinds 1979; zijn identificatienummer bij Campina is [indentificatienummer].
4.2.2. Het bedrijf van [geintimeerde] is gecertificeerd volgens de richtlijnen van de Keten Kwaliteit Melk (KKM). Wekelijks bezoekt een vaste dierenarts, [dierenarts] uit [vestigingsplaats], het bedrijf, de ene week voor controle van het melkvee, de andere week voor controle van de varkens. De dierenarts controleert onder meer op drachtigheid en schrijft bezoekrapporten voor de KKM. [geintimeerde] verricht zelf ook enige medische handelingen, zoals het droogzetten van koeien (dit wil zeggen dat de koeien zes tot acht weken voor het kalveren niet meer worden gemolken) en het behandelen tegen mastitis (uierontsteking). De daarvoor benodigde medicatie, waaronder bacteriegroeiremmende stoffen, te onderscheiden in penicille en andere antibiotica enerzijds en sulfapreparaten anderzijds, wordt betrokken van genoemde [dierenarts]. Ter behandeling van mastitis gebruikt [geintimeerde] Neopen en dit administreert hij op een door KKM verstrekte kaart.
4.2.3. Antibiotica (waaronder penicilline) kunnen antibioticaresten in de melk achterlaten, die een bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Daarom wordt bij deze diergeneesmiddelen altijd een wachttermijn aangegeven die moet worden gehanteerd. De wachttermijn is het aantal dagen dat in de melk nog resten van het diergeneesmiddel worden afgescheiden. Deze wachttermijn moet minimaal worden aangehouden voordat de melk van de behandelde koe weer mag worden aangeleverd voor consumptie. In het bedrijf van [geintimeerde] worden de in behandeling zijnde koeien gemerkt met gekleurde bandjes om hun achterpoten en in een apart gedeelte van de stal afgezonderd van de melkgevende koeien.
4.2.4. Campina drijft ten behoeve van de leden van de (in haar onderneming geïncorporeerde) zuivelcoöperatie een onderneming, waarin aangevoerde rauwe melk tot waarde wordt gebracht.
4.2.5. Rauwe melk, ook wel ‘boerderijmelk’ genoemd, is geheel onbewerkt. Na het melken verzamelt een melkveehouder de rauwe melk in een eigen melkkoeltank. De rauwe melk wordt bij de leden van de coöperatie afgehaald door een Rijdende Melk Ontvanginstallatie (hierna: RMO) en naar een van de melkverwerkende fabrieken van Campina gebracht. Daar wordt de rauwe melk gelost in ontvangsttanks en bij een bepaald niveau in die tanks automatisch via een koeler doorgepompt naar de ‘rauwe melk buffertanks’ (hierna: verzameltanks). Om bederf te voorkomen wordt de rauwe melk daarna zo snel mogelijk behandeld, onder andere door verhitting. Afhankelijk van de planning wordt de melk vervolgens in de fabriek in het productieproces gebracht of vanuit de verzameltank overgepompt in vrachtwagens om naar elders getransporteerd te worden.
4.2.6. Om ervoor te zorgen dat de melk aan alle wettelijke vereisten voldoet, wordt op elke leverantie van rauwe melk aan een zuivelverwerkende fabriek een wettelijk verplichte controle uitgevoerd door het Melk Controle Station (MCS) in Zutphen. Het MCS maakt daarbij gebruik van een monster dat door de RMO-chauffeurs, die allen beëdigd monsternemer zijn, wordt afgenomen.
4.2.7. Voorafgaand aan het overpompen van de boerderijmelk uit de eigen opslagtank van een melkveehouder naar de RMO keurt de chauffeur de boerderijmelk eerst op kleur, geur, uiterlijk en temperatuur. Indien de melk in orde wordt bevonden, neemt de chauffeur een monster van de rauwe melk. Voor een representatief monster zet de chauffeur eerst het roerwerk van de opslagtank in werking om een goede menging van de melk te verkrijgen en vervolgens neemt hij met behulp van een monsterlepel 100 milliliter rauwe melk, doet dit in een steriel monsterpotje en sluit dit af met een deksel, dat wordt voorzien van een sticker waarop het tanknummer (het identificatienummer van de melkveehouder), een volgnummer (aansluitend op de vorige melkleverantie tijdens die rit) en een unieke streepjescode staan vermeld (hierna: het boerderijmonster). De chauffeur haalt het boerderijmonster daarna langs een barcodelezer op de RMO waardoor de computer onder meer het tanknummer van de veehouder en de tijd van het laden registreert. Eerst nadat het boerderijmonster is ingelezen in de computer is het mogelijk de melk vanuit de opslagtank naar de RMO over te pompen. De chauffeur plaatst het boerderijmonster in een koelbox met ijswater.
4.2.8. In de fabrieken van Campina waar verse producten (o.a. melk en yoghurt) worden gemaakt, zoals in Eindhoven, voert Campina een eigen interne kwaliteitscontrole uit op de rauwe melk uit de RMO’s. De chauffeur neemt daarvoor bij aankomst op de fabriek voordat de RMO wordt gelost in de ontvangstank een representatief monster uit de tank van de RMO (hierna: het RMO-monster). Dit monster bevat doorgaans leveranties van meerdere melkveehouders. Na het lossen van de RMO neemt de chauffeur de door hem genomen monsters van de rauwe melk - de boerderijmonsters en het RMO-monster - mee naar een ruimte in de fabriek. In deze ruimte staan twee koelkasten: een koelkast voor de boerderijmonsters - bestemd voor het MCS, dat daarvoor speciale bakken aan Campina ter beschikking heeft gesteld - en een andere koelkast voor de RMO-monsters voor Campina zelf. De chauffeur dient in de in die ruimte aanwezige administratie te noteren dat hij de monsters in de koelkasten heeft geplaatst.
4.2.9. Er bestaan verschillende test om (sporen van) bacteriegroeiremmende stoffen in (rauwe) melk op te sporen. De in het kader van de onderhavige procedure van belang zijnde testmethodes worden hierna kort omschreven.
De diverse testmethodes
4.2.10. De (indicatieve) Delvo-test is een snelle methode om de aanwezigheid van penicilline en andere in de diergeneeskunde toegepaste antibiotica, waaronder Neopen aan te tonen. De precieze identiteit en de exacte concentratie van deze stoffen kan met deze test niet worden aangetoond. Bij deze methode wordt een tablet in een testbuisje gedaan met een paars gekleurde geleiachtige inhoud waarna met behulp van een pipet een kleine hoeveelheid melk wordt toegevoegd. Het buisje wordt vervolgens in een verwarmingsapparaat geplaatst (op circa 64 graden) gezet. Na drie uur is aan de kleur af te lezen of de melk goed is (dan is het onderste deel van de melk geel) of niet (dan is het onderste deel van de melk paars). Afhankelijk van de omvang van het paarse deel bestaat ook de mogelijkheid van een gematigd positieve uitslag. Deze test wordt niet alleen door de zuivelverwerkende industrie maar ook door melkveehouders zelf uitgevoerd om na het verstrijken van de wachttermijn te controleren of de melk van met antibiotica behandelde dieren weer geschikt is voor consumptie. Ook [geintimeerde] maakte destijds gebruik van Delvotests om te controleren of de door hem behandelde dieren weer in de melkgevende groep konden worden geplaatst.
4.2.11. Het MCS test in opdracht van zuivelondernemingen de door de melkveehouders geleverde melk, waarvoor het MCS monsterflessen levert. Dit gebeurt niet alleen in het kader van de wettelijk verplicht voorgeschreven controle op aanwezigheid van bacteriegroeiremmende stoffen, maar ook ten behoeve van de uitbetaling aan de melkveehouders en voor de melkproductieregistratie. Daarvoor test het MCS de melk frequent, zoals in de geldende wettelijke regeling nader uitgewerkt, op gehaltes (vet, eiwit, lactose) en kwaliteit (kiemgetal, celgetal, vriespunt). Indien een monster wordt geselecteerd voor een dergelijk kwaliteitsonderzoek wordt voor de afrekening van het melkgeld qua gehaltes uitgegaan van een gemiddelde.
De monsters worden tweemaal per dag naar Zutphen overgebracht, waar zij worden geanalyseerd. Deze handelwijze (het nemen, bewaren en overbrengen van de monsters) geschiedt onder controle van het Centraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden Zuivel (COKZ). Volgens de Zuivelverordering 2003 vindt het onderzoek op melkvreemde bacteriegroeiremmende stoffen plaats volgens een onderzoeksschema. De methode van het MCS bestaat uit vier onderdelen: een screening, een bevestiging en groepstest op sulfaresiduen, een groepstest op ß-lactam antibiotica en een groepstest op aminoglycosiden, macroliden en tetracyclinen. Met deze test kan met een gevoeligheid die overeenkomt met de door de EU vastgestelde MIC-waarden tot op groepsniveau worden vastgesteld of, en zo ja, welke bacteriegroeiremmende stoffen aanwezig zijn in een monster rauwe melk. Met deze methode kan in principe elk soort antibioticum worden aangetoond en geïndentificeerd. Het testen van de boerderijmonsters bij het MCS duurt zes uur. Indien de uitslag positief is, en dus sporen van antibiotica worden aangetroffen, wordt direct telefonisch contact opgenomen met de fabriek waar die partij melk is gelost en wordt ook de betrokken melkveehouder daarvan per omgaande in kennis gesteld. Vervolgens wordt de schriftelijke uitslag van de test aan de fabriek en de melkveehouder bekend gemaakt. Indien het gehalte aan penicilline boven 0,04 IE/ml ligt, wordt de betrokken melkveehouder gekort op de aan hem uit te keren vergoeding.
4.2.12. Tot het najaar van 2002 bestond de interne controle van Campina in de fabriek in Eindhoven uit het uitvoeren van een zogenaamde yoghurttest op het monster van de rauwe meld uit de RMO-wagens. Kaas, boter, karnemelk en yoghurt worden gemaakt met behulp zuringsprocessen door melkzuurbacteriën. Deze bacteriën worden door penicilline geremd in de groei, waardoor de bereiding van deze producten kan mislukken. Door middel van een yoghurttest kan snel en eenvoudig worden aangetoond of er bacteriegroeiremmende stoffen als penicilline in de melk aanwezig zijn. Deze yoghurttest duurt circa drie uur.
4.2.13. Daarnaast bestaat de Betastar-test, een recente test, die in mei 2000 op een Europees congres is gepresenteerd. In ieder geval vanaf 1 mei 2003 was deze test operationeel bij Campina. Dit is een grove sneltest die wordt uitgevoerd door de RMO-chauffeur. Tijdens de rit van de RMO naar de fabriek wordt automatisch een druppel melkmonster genomen en opgevangen in een verzamelbeker. Aan het einde van de rit, voordat de melk uit de RMO wordt gelost, wordt door de chauffeur met een pipet een klein beetje melk uit het melkmonster genomen en in een reageerbuisje gedaan. In dat reageerbuisje zit een stof die reageert op de aanwezigheid van penicilline. Na verwarming van de melk is na circa drie minuten via een teststrip zichtbaar of er al dan niet penicilline in de melk aanwezig is.
4.2.14. Tot medio 2004 eiste Campina van haar melkveehouders dat de RMO-chauffeur gemakkelijk bij de verzameltank van de melkveehouders kon komen om het proces van ophalen van de melk niet te vertragen. In 2004 zijn melkveehouders in de gelegenheid gesteld om een codeslot van een specifiek type, te bestellen via Campina, op het tanklokaal te plaatsen.
De gang van zaken rond de melkleverantie op 17 september 2002
4.2.15. Op dinsdag 17 september 2002 heeft RMO-chauffeur [RMO-chauffeur] (hierna: [RMO-chauffeur]) melk opgehaald voor de fabriek van Campina in Eindhoven (hierna: de fabriek).
[RMO-chauffeur] heeft die ochtend eerst 1.047,4 liter rauwe melk geladen bij melkveehouder [melkveehouder A.], waarna hij tussen 4.14 en 4.31 uur 8.637,1 liter rauwe melk heeft geladen bij [geintimeerde], gevolgd door het laden van 5.197,8 liter rauwe melk bij melkveehouder [melkveehouder B.].
4.2.16. Van elk van deze drie leveranties heeft [RMO-chauffeur], voordat de rauwe melk werd overgepompt van de tank van de veehouder naar de RMO, een boerderijmonster genomen, bestemd voor het MCS. [RMO-chauffeur] heeft voorts een RMO-monster genomen van alle drie de leveranties gezamenlijk, bestemd voor de interne controle van Campina. Tussen 5.16 en 5.34 uur heeft hij de rauwe melk van de drie melkveehouders (totaal 14.917 liter) vanuit de RMO gelost in de ontvangstanks G1 en G2 van de fabriek.
4.2.17. Na het lossen heeft [RMO-chauffeur] de monsters in de daarvoor bestemde koelkasten in de fabriek geplaatst, waarna de monsters zijn opgehaald door het MCS en de interne kwaliteitsdienst van Campina. Zoals destijds gebruikelijk, is de melk uit de RMO overgepompt naar de ontvangstanks van de fabriek voordat de uitslagen van de uitvoerde test bekend was. De partij rauwe melk is vanuit de ontvangstanks G1 en G2 overgepompt naar de twee grote verzameltanks G5 en G6. De melk uit verzameltank G 6 bevond zich al gedeeltelijk in het productieproces van de fabriek op het moment dat de hierna te noemen melding van het van het MCS kwam. Die melk werd gebruikt voor de bereiding van halfvolle melk en magere yoghurt.
4.2.18. In de vroege ochtend van 17 september 2002 is door Campina een yoghurttest uitgevoerd op het RMO-monster van de tank met onder meer de melk van [geintimeerde]. De uitslag daarvan, die rond 8.15 uur bekend was, was negatief. Dit betekent dat daarin geen (detecteerbare) sporen van antibiotica werden aangetroffen.
4.2.19. In de morgen van woensdag 18 september 2002 werd door de ploegchef van de vulafdeling van de fabriek gemeld dat er problemen waren bij het maken van yoghurt; een tank zou niet goed zuur te krijgen zijn (de pH-waarde van de yoghurt bleef te hoog) en een andere tank zou te grof van structuur zijn gebleven. Naar aanleiding daarvan is door Campina rond 10.00 uur een monster genomen uit een yoghurttank voor een Delvo-test. De uitslag daarvan was rond 13.00 uur bekend en bleek negatief, zoals [plantmanager], plantmanager van de fabriek, later heeft verklaard.
4.2.20. Uit het wettelijke verplichte onderzoek dat het MCS op 18 september 2002 heeft uitgevoerd op het monster boerderijmelk van [geintimeerde] bleek dat daar penicilline in aanwezig was met een concentratie van 1,8 IE/ml. Voor monsters waarin een concentratie van 0,2 IE/ml penicilline wordt aangetroffen, geldt een meldingsplicht aan het COKZ. De wettelijke grens voor penicilline in melk (boven welke grens melk niet meer geschikt is voor menselijke consumptie) ligt volgens Campina bij 0,007 IE/ml sinds 1993, volgens [geintimeerde] bij 0,004 IE/ml. Het MCS heeft deze alarmerende testuitslag op 18 september 2002 rond 14.00 uur telefonisch medegedeeld aan Campina. Om 15.25 uur ontving Campina een telefaxbericht van het MCS, houdende de rapportage afwijkende uitslagen bacteriegroeiremmende stoffen, waarin melding wordt gemaakt van de aanwezigheid van “Penicillinen/Cefalosporinen, met een indicatie van meer dan 0.05 IE/ml, status positief 1 en status verdacht 3.”
4.2.21. Aan het eind van de middag, om ongeveer 16.30 uur, heeft Campina het afvullen (eindproduct in verpakkingen doen) in de fabriek gestaakt. Campina heeft wederom een Delvo-test afgenomen van de inhoud van diverse tanks en eindproducten. De uitslag daarvan was die avond rond 18.30 uur beschikbaar. Volgens Campina werd er met name verontreiniging aangetroffen in de eindverpakkingen met halfvolle melk.
4.2.22. Dezelfde dag heeft Campina het RMO-monster van de inhoud van de op 17 september 2002 door [RMO-chauffeur] geloste RMO, dat volgens Campina in de vuilcontainer van het laboratorium was gegooid, daaruit gehaald en is daarop opnieuw de yoghurttest uitvoerd. Wederom was de uitkomst daarvan negatief. Op datzelfde monster is toen ook een Delvo-test uitgevoerd, waarvan de uitkomst zwak positief was.
4.2.23. Op 18 september 2002 heeft ook [geintimeerde] om 16.00 uur telefonisch bericht ontvangen van het MCS (en enkele minuten later een sms-bericht) omtrent de aangetroffen verontreiniging. Daarna heeft [geintimeerde] onmiddellijk een Delvo-test uitgevoerd op de inhoud van de in zijn eigen opslagtank aanwezige rauwe melk. De uitslag daarvan was negatief.
4.2.24. Volgens Campina heeft zij in verband met het aantreffen van de verontreiniging op aanwijzing van de Keuringsdienst van Waren een grote hoeveelheid grondstoffen,
halffabrikaten en eindproducten die reeds aan supermarkten waren geleverd dan wel klaar stonden voor vervoer, vernietigd.
4.2.25. Bij brief van 23 september 2002 heeft Campina [geintimeerde] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade als gevolg van de leverantie op 17 september 2002 van 8.637 liter verontreiningde rauwe melk.
4.2.26. Op 23 en 24 september 2002 heeft het CMS nader onderzoek verricht, onder meer naar de inhoud van een door Campina aangeleverde verpakking halfvolle melk. Daarin werd door het MCS een penicillinegehalte van 0,07 IE/ml aangetroffen. Verder heeft het MCS het RMO-monster onderzocht. Het resultaat van de groepstest op penicillinen/ cefalosporinen van dat monster was negatief, maar er werd een positieve uitslag gemeten bij de multiplaatmethode, die duidde op de aanwezigheid van aminoglycosiden.
4.2.27. Op 24 september 2002 heeft het MCS ook het resterende gedeelte van het boerderijmonster van [geintimeerde] van 17 september 2002 onderworpen aan een gehalteonderzoek. Blijkens de analyseresultaten van het MCS (prod. 13 bij inl. dagv., bijlage 3) betrof het vetgehalte op de testdatum 4,03% m/m. Het MCS geeft daarbij aan dat het gaat om een indicatief resultaat uit de restmelk van het kwaliteitsonderzoek.
4.2.28. Op 25 september 2002 heeft [geintimeerde] aangifte gedaan bij de politie, aangezien hij door de ernst van de aangetroffen verontreiniging vermoedde dat iemand opzettelijk penicilline aan de melk dan wel het melkmonster had toegevoegd. Zowel door de politie als door de AID, de Keuringsdienst van Waren, [geintimeerde] zelf en Campina is onderzoek gedaan naar de oorzaak van de verontreiniging. De gang van zaken bij Campina is eveneens strafrechtelijk onderzocht. Bij brief van het arrondissementsparket ‘s-Hertogenbosch van 24 maart 2003 is Campina bericht dat zij niet (verder) zou worden vervolgd omdat de officier van justitie het gebeuren onvoldoende strafwaardig achtte.
4.2.29. Campina heeft vanaf maart 2003 (memo van [kwaliteitsmanager], kwaliteitsmanager van Campina, van 7 november 2006, prod. 19 van Campina) dan wel mei 2003 haar interne ingangscontrole nader aangepast, in die zin dat vanaf dat moment de Betastartest is ingevoerd.
4.3.1. In de onderhavige procedure heeft Campina [geintimeerde] bij dagvaarding van 27 april 2006 in rechte betrokken en gevorderd dat [geintimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 464.558,00, zijnde de schade die Campina als gevolg van de levering van verontreinigde melk door [geintimeerde] op 17 september 2002 heeft geleden. Campina beroept zich ter onderbouwing van haar vordering op de analyse van het boerderijmonster door het MCS.
4.3.2. [geintimeerde] betwist gemotiveerd aansprakelijk te zijn. Hij stelt daartoe, kort gezegd,
i) dat geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming, omdat de melk niet verontreinigd was;
ii) dat de tekortkoming en de schade niet toerekenbaar zijn;
voor het geval wel een tekortkoming wordt aangenomen, stelt [geintimeerde]
iii) dat sprake is van eigen schuld van Campina.
4.3.3. De rechtbank is in het beroepen tussenvonnis, kort samengevat, uitgegaan van de juistheid van de testuitslag van het MCS en heeft op grond daarvan, naar het hof begrijpt: vooralsnog, aansprakelijkheid van [geintimeerde] voor de verontreinigde melkleverantie aangenomen. De rechtbank heeft [geintimeerde], die uitdrukkelijk tegenbewijs heeft aangeboden, in de gelegenheid gesteld zich daarover nader uit te laten.
Voor het geval [geintimeerde] ervan af mocht zien tegenbewijs te leveren dan wel daar eventueel niet in zou slagen, heeft de rechtbank geoordeeld dat alsdan de schadevergoedingsplicht van [geintimeerde] moet worden beperkt tot de schade aan de melk in de RMO-wagen. Volgens de rechtbank heeft Campina eigen schuld aan het ontstaan van de schade in het productieproces aangezien zij een betere ingangscontrole had kunnen èn moeten toepassen. De rechtbank heeft Campina daarom in de gelegenheid gesteld zich (door middel van bewijsstukken) uit te laten over de schade die zou zijn voortgevloeid uit de vernietiging van de bewuste partij melk uit de RMO en het reinigen van de RMO.
4.3.4. Bij vonnis van 30 januari 2008 heeft de rechtbank het verzoek van Campina tot het toestaan van tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis van 12 december 2007 gehonoreerd.
4.4. De grieven van Campina in het principaal appel richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat sprake is van eigen schuld van Campina. Met de incidentele grieven bestrijdt [geintimeerde] in de kern dat sprake is van een hem toerekenbare tekortkoming.
Als meest verstrekkend wordt eerst het incidenteel appel behandeld. Op grond daarvan dient immers te worden onderzocht of [geintimeerde] aansprakelijk is. Eerst ingeval het hof deze vraag positief beantwoord, dient te worden beoordeeld of sprake is van eigen schuld van Campina.
In incidenteel appel
Toerekenbare tekortkoming [geintimeerde]
4.5. De rechtbank komt in het beroepen vonnis op grond van de overgelegde producties tot de conclusie dat ervan moet worden uitgegaan dat de door [geintimeerde] op 17 september 2002 aan Campina geleverde rauwe melk dermate ernstig verontreinigd was dat [geintimeerde] tekort is geschoten in de op hem rustende verbintenis om melk te leveren die aan de wettelijke vereisten voldoet (r.o. 4.3 t/m 4.11). De rechtbank baseert haar conclusie op de omstandigheid i) dat [RMO-chauffeur] op 17 september 2002 een representatief monster boerderijmelk uit de koeltank van [geintimeerde] heeft genomen en ii) dat van de juistheid van de uitslag van de MCS-test dient te worden uitgegaan. Met de grief II en deels met grief I komt [geintimeerde] op tegen dit oordeel.
Representatief boerderijmonster
4.6.1. Voor zover [geintimeerde] er in grief I over klaagt dat de rechtbank in r.o. 2.7 en 2.8 ervan is uitgegaan dat [RMO-chauffeur] op 17 september 2002 een representatief monster van de melk van [geintimeerde] heeft genomen, berust de grief op een verkeerde lezing van het vonnis. De rechtbank heeft in genoemde overwegingen alleen de algemene gang van zaken bij het lossen van boerderijmelk door een RMO-chauffeur beschreven en dus niet de gang zaken in het onderhavige geval. Eerst na beoordeling van de wederzijdse standpunten en de relevante producties komt de rechtbank in r.o. 4.6 tot de conclusie dat er in dit geval van moet worden uitgegaan dat RMO-chauffeur [RMO-chauffeur] een representatief monster heeft genomen.
4.6.2. Met grief II bestrijdt [geintimeerde] onder meer deze conclusie. [geintimeerde] herhaalt dat niet uitgesloten kan worden dat er in het traject van monsterneming menselijke fouten zijn gemaakt, althans handelingen zijn verricht die de kwaliteit van het monster beïnvloeden. [geintimeerde] wijst er in dit verband op dat er verschillende aanwijzingen zijn dat het monster mogelijk niet representatief is geweest, zoals dat de monsterflessen soms niet bruikbaar waren omdat deze vuil, nat of kapot waren, dat labels van monsterkratten met stift werden beschreven hetgeen tot fouten kan leiden, dat barcodes mogelijk zijn verwisseld, dat de vul- en losslangen van Campina vanaf de openbare weg bereikbaar waren, dat de ruimtes waarin de koelkasten stonden vrij toegankelijk waren, dat door de wijze van bewaring van de monsters niet (goed) is te achterhalen uit welke partij melk de besmetting voortvloeit en dat Campina te kampen had met dreigementen/chantagepogingen.
Aldus heeft [geintimeerde] wel mogelijkheden beschreven, maar daarmee heeft hij nog niet aannemelijk gemaakt dat daarvan in dit specifieke geval ook sprake van kan zijn geweest. Zijn stellingen blijven in dit opzicht te speculatief. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat op verzoek van Campina door het COKZ een onderzoek is verricht naar de wijze van monsterneming in dit specifieke geval. Uit het rapport van bevindingen van 9 januari 2007 (prod. 20 bij repliek) blijkt dat onder meer de bewaarcondities van het monster op de RMO, in depot, tijdens vervoer naar MCS en bij MCS, de identificatie van het monster, de codering van het monster bij het MCS zijn onderzocht. Het COKZ concludeert vervolgens dat bij dit onderzoek geen onregelmatigheden zijn geconstateerd die aanleiding hebben kunnen zijn tot twijfel aan de juistheid van de onderhavige uitslag. Ook door de politie en de AIVD is onderzoek gedaan naar de gestelde sabotage, maar dat heeft niets opgeleverd. Mede in het licht daarvan zijn de door [geintimeerde] geopperde mogelijkheden louter speculatief en is zijn verweer onvoldoende onderbouwd. Ook de omstandigheid dat het MCS inmiddels een nieuw kunststof monsterflesje heeft geïntroduceerd dat voorzien is van een chip en dat volgens het MCS leidt tot een grotere mate van betrouwbaarheid, betekent nog niet dat het in dit geval gebruikte monsterflesje niet deugdelijk was. Het is inherent aan de voortschrijdende technische ontwikkelingen en mogelijkheden dat (productie)processen in de loop der tijd worden aangepast en verfijnd.
4.6.3. Het hof is dan ook van oordeel dat de rechtbank op juiste en deugdelijke gronden, die het hof overneemt, tot de conclusie is gekomen dat ervan moet worden uitgegaan dat [RMO-chauffeur] op 17 september 2002 een representatief monster van de boerderijmelk van [geintimeerde] heeft genomen. Dit betekent dat grief II op dit punt faalt.
Juistheid MCS-test
4.7.1. Met grief II komt [geintimeerde] voorts op tegen het oordeel van de rechtbank dat van de juistheid van de uitslag van de MCS-test kan worden uitgegaan. [geintimeerde] stelt, kort samengevat, dat hij op basis van slechts één test van een boerderijmonster aansprakelijk wordt gehouden terwijl de verschillende door Campina en [geintimeerde] uitgevoerde tests aangaven dat de melk geen bacteriegroeiremmende stoffen en/of penicilline bevatte. Volgens [geintimeerde] is dat onverklaarbaar en is dus geen tekortschieten van hem aangetoond.
4.7.2. Het hof is anders dan [geintimeerde] niet van oordeel dat de rechtbank te veel waarde heeft gehecht aan de MCS-test. Van belang is dat de MCS-test, anders dan de yoghurt- en Delvo-test, niet slechts een indicatieve test is, doch een uitvoerige en nauwkeurige test, die daarom ook langere tijd in beslag neemt. Het hof verwijst voor de inhoud van deze tests naar r.o. 4.2.10/.4.2.12. Voorts is de MCS-test de enige test is die is uitgevoerd op het boerderijmonster, een monster dat enkel melk van [geintimeerde] bevatte. De andere tests zijn uitgevoerd op monsters met ‘gemengde’ melk. Zo is de yoghurttest is uitgevoerd op het RMO-monster, bestaande uit gemengde melk van [geintimeerde], [melkveehouder A.] en [melkveehouder B.] en is de Delvo-test op 18 september 2002 uitgevoerd op een monster van de yoghurttank, welke een nog grotere hoeveelheid gemengde melk bevatte. Voorts neemt het hof in aanmerking dat het MCS na de eerste positieve test op 18 september 2002 op 19 september 2002 nog een aanvullend onderzoek heeft uitgevoerd, waarvan de uitslag hetzelfde was als van de eerste test: 1,8 IE/ml/ (zie bijlage 1 bij prod. 13 inl. dagv.).
Het hof neemt voorts in aanmerking dat op het bedrijf van [geintimeerde] kort vóór 17 september 2002 Neopen is gebruikt in verband met een uierontsteking (mastitis) bij koe [koenummer]. Deze koe is op 8, 9 en 10 september 2002 met Neopen behandeld, apart gezet van de melkgevende koeien van [geintimeerde] en toen op 14 september 2002 de Delvotest - zoals gezegd: een indicatieve test - een negatief resultaat opleverde weer teruggeplaatst in de melkgevende groep koeien. Dit betekent dus dat de melktank die op 17 september 2002 door [RMO-chauffeur] is gelost melk bevatte van deze koe. Deze koe is zoals [geintimeerde] bij pleidooi heeft medegedeeld in de loop van de dag teruggeplaatst in de melkgevende groep en was dus op het moment van de lossing van de melktank door [RMO-chauffeur] op 17 september 2002 vijf keer gemolken. Tevens staat vast dat op 18 september 2002 door de ploegchef van de vulafdeling op 18 september 2002 is gemeld dat het maken van de yoghurt moeilijk ging (zie r.o. 4.2.19).
4.7.3. Het hof is op grond van al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat er in deze procedure van moet worden uitgegaan dat de uitslag van de MCS-test in beginsel juist was. Mede gelet op de door [geintimeerde] geponeerde en onder meer met het rapport van prof. De Backer onderbouwde stelling dat het gelet op de mate van de door het MCS geconstateerde penicillineverontreiniging onmogelijk is dat alle andere tests een negatief resultaat hebben opgeleverd, moet naar het oordeel van het hof worden uitgegaan van een vermoeden van de juistheid van de MCS-test. Gelet op zijn bewijsaanbod heeft de rechtbank [geintimeerde] terecht in de gelegenheid gesteld desgewenst tegenbewijs te leveren. Dit betekent dat grief II faalt.
Overmacht [geintimeerde]
4.8. Volgens grief III heeft de rechtbank ten onrechte geen overmacht van [geintimeerde] aangenomen. Ook deze grief faalt. Dat bij [geintimeerde] sprake was van een normale bedrijfsvoering zonder onregelmatigheden betekent nog niet, anders dan [geintimeerde] stelt, dat hij daarmee ook heeft aangetoond dat de verontreiniging dus niet mogelijk is. Zoals hiervoor is overwogen, staat immers vast dat bij het bedrijf van [geintimeerde] Neopen werd gebruikt en ook kort voor de geconstateerde verontreiniging is gebruikt. Dat de bedrijfsvoering bij [geintimeerde] voor het overige in orde was, althans geen onregelmatigheden vertoonde, laat onverlet dat door het MCS is geconstateerd dat de door [geintimeerde] op 17 september 2002 aan Campina geleverde melk verontreinigd was. Dat [geintimeerde] in zijn beleving aan deze verontreiniging geen ‘schuld’ heeft, doet er niet aan af deze verontreiniging (als deze onomstotelijk mocht komen vast te staan) voor rekening en risico van [geintimeerde] komt.
Dat zoals door [geintimeerde] is gesuggereerd sprake is geweest van sabotage is in het licht van de door de politie en de Keuringsdienst van Waren uitgevoerde onderzoeken niet komen vast te staan. Om die reden heeft de rechtbank het beroep op overmacht terecht verworpen.
Tussenconclusie
4.9.1. Dit betekent dat de incidentele grieven niet kunnen leiden tot vernietiging van de bestreden overwegingen in het beroepen vonnis. Dit leidt ertoe dat de door dit hoger beroep bij de rechtbank geschorste procedure ten aanzien van de aansprakelijkheidsvraag dient te worden voortgezet. Het was de rechtbank kennelijk niet duidelijk of en zo ja, op welke wijze, [geintimeerde] tegenbewijs tegen de (voorshands) aangenomen aansprakelijkheid zou willen leveren. Om die reden is de rechtbank nog niet aan bewijslevering op dit punt toegekomen. Na terugverwijzing kan indien [geintimeerde] dit wenst alsnog tot bewijslevering worden overgegaan.
4.9.2. Gelet op de uitkomst van het incidenteel appel, staat ook in dit hoger beroep de aansprakelijkheid van [geintimeerde] voorshands, in afwachting van (de uitkomst van) het in eerste aanleg desgewenst door [geintimeerde] te leveren tegenbewijs, vast. Daarom komt het hof thans toe aan de beoordeling van het principaal appel.
In principaal appel
Eigen schuld Campina
4.10. Grief II klaagt erover dat de rechtbank ten onrechte het beroep van [geintimeerde] op eigen schuld van Campina heeft gehonoreerd. Naar de kern genomen stelt Campina dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat Campina op 17 september 2002 een andere ingangscontrole, de Betastar-test, had moeten uitvoeren. Derhalve dient in het kader van de beoordeling of op 17 september 2002 al dan niet sprake is geweest van eigen schuld van Campina te worden onderzocht of de door Campina op 17 september 2002 uitgevoerde ingangscontrole op grond van de op dat moment geldende regelingen dan wel op grond van hetgeen van Campina in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht worden verwacht toereikend is geweest.
4.10.1. De stelplicht - en, indien nodig, de bewijslast - van de eigen schuld van Campina rust op [geintimeerde]. [geintimeerde] stelt dat de door Campina uitgevoerde ingangscontrole op het RMO-monster, de yoghurttest, niet als een deugdelijke ingangscontrole kan worden aangemerkt. Volgens [geintimeerde] is eerst van een ingangscontrole sprake indien bij aflevering van de melk wordt gecontroleerd of er geen afwijkingen zijn en eerst wanneer is geconstateerd dat daar geen sprake van is de geleverde melk wordt gelost. [geintimeerde] verwijst daartoe naar hoofdstuk 8 van de instructie RMO-transport (hierna: het RMO-protocol) dat op 17 september 2002 voor Campina Eindhoven gold. Daarin staat in hoofdstuk 8.2 dat de RMO-chauffeur eerst mag lossen nadat hem de uitslag van de test op het RMO-monster is meegedeeld. Nu vaststaat dat op 17 september 2002 niet op de uitslag van de yoghurt-test is gewacht, heeft Campina gehandeld in strijd met het destijds geldende protocol, aldus [geintimeerde]. [geintimeerde] stelt tevens dat Campina op grond van datzelfde protocol in plaats van de yoghurt-test de Delvo-test had moeten uitvoeren.
4.10.2. Het hof overweegt dat tussen partijen niet in discussie is dat op 17 september 2002 het op 26 juni 2002 door Campina ingevoerde RMO-protocol gold. [geintimeerde] heeft in eerste aanleg een exemplaar van dit protocol overgelegd met daarbij een - in afwijkend lettertype - gevoegde bladzijde over de Betastartest. [geintimeerde] heeft bij pleidooi desgevraagd meegedeeld dat [RMO-chauffeur] hem dit protocol heeft gegeven, maar dat hij niet weet wanneer dat is geweest. Campina betwist dat dit protocol met het daarbij gevoegde vel over de Betastartest al op 17 september 2002 van toepassing was. Nu niet is weersproken dat de Betastartest door Campina eerst in maart/mei 2003 is ingevoerd, gaat het hof ervan uit dat dit inlegvel op 17 september 2002 nog geen deel uitmaakte van het protocol. Het hof gaat derhalve uit van de door Campina voorafgaande aan het pleidooi als productie 2 overgelegde protocol, zijnde het RMO-chauffeurshandboek uit 2002.
4.10.3. Hoofdstuk 8 van het RMO-protocol regelt de ingangscontrole op de productlocatie. Daarin staat, voor zover van belang:
“8.2. Lossen
Laat of neem zelf, indien van toepassing, een monster van de melk en wacht de uitslag af.
Indien het monster afgekeurd wordt, neem contact op met de RMO-planning.
Indien het monster goedgekeurd wordt, sluit dan de datakabel aan op het overseinpunt en lees de gegevens uit.
Sluit de losslangen aan en los de melk.”
Hoofdstuk 8.3 van het RMO-protocol bevat een overzicht van de losplaatsen en daarbij is onder meer vermeld bij welke losplaatsen een ingangscontrole werd uitgevoerd. Uit dit overzicht blijkt dat dit in Eindhoven het geval was.
4.10.4. Campina heeft in dit RMO-protocol voorzien in een ingangscontrole, maar waaruit die ingangscontrole precies bestaat, staat daarin niet. Uit dit protocol blijkt wel dat het monster dat nodig is voor de ingangscontrole wordt genomen door de bestuurder van de RMO of door de medewerker van de fabriek waar de RMO wordt aangeboden. Het monster wordt vervolgens gekeurd, waarna de melk uit de RMO wordt overgepompt naar de ontvangsttank. Zoals door Campina in de stukken (randnummer 11, 31 en 32 van de memorie van grieven), als ook bij gelegenheid van het pleidooi, nader is toegelicht, bestaat de ingangscontrole uit een zogenoemde organoleptische keuring, de melk wordt op het oog en op de geur getest. Het is de uitslag van deze organoleptische test waarop de RMO-chauffeur volgens hoofdstuk 8.2 moest wachten, aldus Campina.
Het hof vermag evenwel niet in te zien wat de toegevoegde waarde is van deze test. Eenzelfde test is immers door de RMO-chauffeur al uitgevoerd op het boerderijmonster. Voorts is de waarde van deze test beperkt aangezien vervuiling met antibiotica met deze test niet is waar te nemen. Daarom kan deze test niet worden beschouwd als een deugdelijke en adequate ingangscontrole.
4.10.5. Campina voert naast genoemde organoleptische test een yoghurttest uit op het RMO-monster. Deze test neemt drie uur in beslag. Deze laatste test wordt derhalve uitgevoerd op het RMO-monster, en zou kunnen dienen als ingangstest zoals Campina stelt, maar bij het overpompen van de melk uit de RMO in de ontvangsttank wordt niet op de uitkomst van deze test gewacht. Bovendien wordt, naar volgt uit de eigen stellingen van Campina, ook met het doorpompen van de melk uit de ontvangsttanks naar de verzameltanks niet gewacht op de uitslag van deze test. Campina was immers, naar bij dagvaarding is gesteld, al met de productie van magere yoghurt bezig toen de uitslag van de yoghurttest bekend werd.
Campina heeft derhalve wel een ingangscontrole in haar RMO-protocol voorgeschreven, maar de uitvoering van een effectieve ingangscontrole is daarmee niet bereikt, omdat de resultaten van de yoghurttest niet worden afgewacht. Campina heeft deze keuze, naar het hof aanneemt, gemaakt na een bedrijfsmatige afweging van de voor- en nadelen. In de onderhavige situatie, waarin niet is komen vast te staan dat [geintimeerde] wist of behoorde te weten dat zijn melk vervuild was met antibiotica - koe [koenummer] is terug gezet in de groep melkgevende koeien na een negatieve Delvo-test en met inachtneming van de voorgeschreven wachttermijn - dient naar het oordeel van het hof het handelen van Campina met betrekking tot de ingangscontrole voor haar rekening te komen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat Campina om bedrijfsmatige redenen heeft besloten de Betastartest eerst in 2003 in te voeren, doch dat die test ten tijde van de invoering van het RMO-protocol, dus ook tijdens het onderhavige incident, al beschikbaar was. Voorts is van belang dat in november 1999 door vertegenwoordigers van de EU toezicht is uitgevoerd. Daarbij is geconstateerd dat het Nederlandse kwaliteitsysteem zeer effectief was, maar toen zijn wel opmerkingen geplaatst bij het feit dat er geen ingangscontrole plaatsvond. Kennelijk is het door Campina in 2002 ingevoerde RMO-protocol mede ingevoerd om aan deze aanwijzingen vanuit de EU tegemoet te komen. De tekst van het protocol lijkt uit te gaan van een snelle en adequate ingangscontrole, omdat daarin staat dat de RMO-chauffeur de uitslag van de ingangscontrole moet afwachten alvorens de melk uit de RMO te lossen. Derhalve had Campina moeten voorzien in een adequate ingangscontrole door gelijktijdig met de invoering van het RMO-protocol er voor te zorgen dat ofwel de Betastartest operationeel was ofwel door het op andere wijze innemen van de melk.
4.10.6. Nu Campina niet heeft voorzien in een adequate ingangscontrole, is in zoverre sprake is van eigen schuld van Campina. Daarbij kan in het midden blijven of Campina in plaats van de yoghurttest de Delvo-test had moeten uitvoeren, zoals [geintimeerde] heeft betoogd. Vaststaat immers dat de uitslag van die test door Campina niet zou zijn afgewacht alvorens tot lossing van de melk zou zijn overgegaan. Als Campina wel een adequate ingangscontrole had toegepast, dan zou de schade beperkt zijn gebleven tot de RMO-wagen. Om die reden is het hof evenals de rechtbank van oordeel dat [geintimeerde] niet aansprakelijk is voor de schade, die is veroorzaakt door het lossen van de rauwe melk vanuit de RMO. [geintimeerde] dient daarom enkel de schade te vergoeden die het gevolg is van het feit dat zijn melk is gemengd met de melk van de twee andere veehouders, als gevolg waarvan de inhoud van de RMO (zijnde 14.917 liter) niet voor menselijke consumptie kon worden aangewend.
4.10.7. Campina beroept zich voorts op artikel 6:248 lid 2 BW en stelt in dat verband dat te zeer uit het oog wordt verloren dat het melkveehouder is, die in strijd met de op hem rustende wettelijke verplichtingen zwaar verontreinigde melk heeft geleverd. Het ligt dan ook als eerste op de weg van de melkveehouder om eventueel schadebeperkende maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door zich ervan te vergewissen dat hij geen verontreinigde melk levert. Daar waar de melkveehouder dat niet heeft gedaan, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar Campina tegen te werpen dat zij had moeten doen wat de melkveehouder heeft verzuimd.
4.10.8. Het hof passeert dit verweer als onvoldoende onderbouwd. Campina heeft immers nagelaten aan te geven welke maatregelen in dit specifieke geval [geintimeerde] dan had moeten treffen. Voorts is van belang dat in het onderhavige geval niet is komen vast te staan dat de bedrijfsvoering van [geintimeerde] ten tijde van het incident niet in orde was.
4.11. Dit betekent dat ook de grieven in het principaal appel falen. Dit leidt ertoe dat ook in het principaal appel de procedure vanaf het moment dat deze is geschorst, dient te worden voortgezet. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen om Campina in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de omvang van de schade die zou zijn voortgevloeid uit de vernietiging van de bewuste partij melk uit de RMO en het reinigen van de RMO.
In principaal en incidenteel appel
Slotsom
4.12.1. Op grond van het voorgaande dient het vonnis waarvan beroep te worden bekrachtigd. Nu het een hoger beroep tegen het tussenvonnis betreft, wordt de zaak op grond van art. 355 Rv terugverwezen naar de rechtbank.
4.12.2. Campina wordt als in principaal appel in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het principaal appel en [geintimeerde], die in incidenteel appel in het ongelijk is gesteld, in de kosten van het incidenteel appel.
5. De uitspraak
Het hof:
op het principaal en incidenteel appel
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank te ’s-Hertogenbosch;
veroordeelt Campina in de kosten van het principaal appel, welke kosten aan de zijde van [geintimeerde] tot aan de dag van de uitspraak worden begroot op € 1.148,00 aan verschotten en op € 2.682,00 aan salaris advocaat, te voldoen binnen veertien na dit arrest en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [geintimeerde] in de kosten van het incidenteel appel, welke kosten aan de zijde van Campina worden begroot op € 1.341,00 aan salaris advocaat, te voldoen binnen veertien na dit arrest en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het arrest tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.W. Vermeulen, A.E.M van der Putt-Lauwers en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 februari 2012.