ECLI:NL:GHSHE:2012:BV3859

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
20-002419-10
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 februari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren te Schijndel, werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder het medeplegen van het opzettelijk bereiden en vervaardigen van metamfetamine en amfetamine, het telen van hennepplanten, en het stelen van elektriciteit. De feiten vonden plaats in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 in 's-Hertogenbosch. Het hof oordeelde dat de verdachte in nauwe samenwerking met anderen een drugslaboratorium had ingericht in de schuur bij zijn woning. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding nietig was en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, maar het hof verwierp deze verweren. Het hof concludeerde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van het drugslaboratorium en dat hij opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden. Het hof oordeelde dat de ernst van de feiten, de gevaren voor de gezondheid van gebruikers en de schade aan de samenleving zwaar wogen in de strafmaat.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002419-10
Uitspraak : 14 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 juni 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-845284-09 tegen:
[verdachte],
geboren te Schijndel op [geboortedatum],
wonende te [postcode] [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft:
- primair betoogd dat de dagvaarding nietig is ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten;
- subsidiair zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie in de strafvervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de onder 1. primair, 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde feiten;
- meer subsidiair betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1. primair, 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde feiten;
- meest subsidiair -met betrekking tot de strafmaat- bepleit dat het hof een lagere straf zal opleggen dan door de eerste rechter is opgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of vervaardigd (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet en/of krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair
[medeverdachte G1] en/of [medeverdachte G2] en/of [medeverdachte R] en/of één of meer andere personen op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of vervaardigd (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet en/of krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door aan die [medeverdachte G1] en/of [medeverdachte G2] en/of [medeverdachte R] en/of één of meer andere personen een schuur en/of een woning, in elk geval een ruimte, ter beschikking te stellen;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, één of meer voorwerpen en/of één of meer stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten:
-een laboratoriumopstelling, bestemd en/of geschikt voor de productie van metamfetamine en/of amfetamine en/of synthetische drugs, en/of één of meer thermometers en/of één of meer centrifuges en/of één of meer gasbranders en/of één of meer halfgelaatmaskers en/of één of meer trechters en/of één of meer maatbekers en/of één of meer schalen en/of één of meer bakken en/of één of meer jerrycans en/of glaswerk,
en/of
-één of meer hoeveelheden aceton en/of caustic soda en/of wasbenzine en/of fosforzuur en/of gootsteenontstopper en/of kattenbakvulling en/of zoutzuur en/of pseudo-efedrine en/of fosfor en/of jood en/of platina;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk een hoeveelheid hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid elektriciteit, althans enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis B.V., in elk geval aan (een) ander(en) dan aan zijn, verdachte, en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen;
5.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk een elektriciteitswerk heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of een stoornis in de gang en/of de werking van zodanig werk heeft veroorzaakt en/of een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel heeft verijdeld, waardoor verhindering en/of bemoeilijking van stroomlevering ten algemene nutte ontstond en/of gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand aan de [adres] en/of nabij- gelegen panden en/of in dat/die pand(en) aanwezige goederen, te duchten was, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
-in een pand aan de [adres] een hennepkwekerij aangelegd, in elk geval laten aanleggen,
en/of
-ten behoeve van de stroomvoorziening van die hennepkwekerij de verzegeling van de hoofdaansluitkast verbroken, in elk geval laten verbreken, en/of (aan de bovenzijde van de zekeringhouders) een (illegale) elektriciteitsaansluiting aangebracht, in elk geval laten aanbrengen, en/of de hoofdbeveiliging (ten behoeve) van de elektrische installatie verzwaard, in elk geval laten verzwaren, en/of zwaardere hoofdzekeringen geplaatst, in elk geval laten plaatsen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De geldigheid van de inleidende dagvaarding.
De raadsman heeft namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de inleidende dagvaarding ten aanzien van alle feiten nietig is. Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat gelet op de omstandigheid dat alle ten laste gelegde periodes gelijkluidend zijn, niet duidelijk is wanneer de onderscheidenlijke feiten zijn gepleegd.
Het hof is van oordeel dat de dagvaarding op alle punten voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering daaraan gestelde eisen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat het voor de verdachte, mede gelet op de namens hem gevoerde inhoudelijke verweren, bezien in het licht van de inhoud van het dossier, voldoende duidelijk was waarvan hij werd beschuldigd en waartegen hij zich diende te verdedigen.
Het hof verklaart derhalve de inleidende dagvaarding geldig en verwerpt het verweer.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging moet worden verklaard ten aanzien van de onder 1. primair, 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde feiten, omdat doelbewust en met grove veronachtzaming de rechten van de verdachte op een eerlijk proces ernstig zijn geschonden.
Daartoe is aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat de officier van justitie tijdens het opsporingsonderzoek doelbewust de beslissing heeft genomen de verhoren van [medeverdachte R], in het bijzonder het voor de verdachte belastende verhoor van 30 juli 2009, en van de zoon van de verdachte, [medeverdachte K1], niet met geluidsapparatuur op te nemen, waardoor de rechter zijn controlerende taak bij de waardering van het bewijs niet meer kan uitoefenen en het voor de verdediging niet meer toetsbaar is hoe de verklaringen tot stand zijn gekomen. Ten aanzien van de verhoren van [medeverdachte K1] geldt dat in het bijzonder vanwege “de precaire familieverhoudingen” en zijn zwakbegaafdheid, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Voorop moet worden gesteld dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De verplichting voor de politie om verhoren van verdachten en/of getuigen op te nemen kan worden ontleend aan de “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten” van het College van procureurs-generaal . Deze aanwijzing bevat regels voor het auditief respectievelijk audiovisueel registreren van verhoren afgenomen van aangevers, getuigen en verdachten. In genoemde Aanwijzing wordt beschreven wanneer het verplicht is om verhoren auditief dan wel audiovisueel vast te leggen en wanneer dit facultatief is.
Gelet echter op de omstandigheid dat deze aanwijzing eerst op 1 september 2010 in werking is getreden, terwijl de gewraakte verhoren in 2009 hebben plaatsgevonden, kan niet gezegd worden dat de politie in het onderhavige geval in strijd met voornoemde Aanwijzing heeft gehandeld.
Ook anderszins bestond er op het moment van de betreffende verhoren geen enkele wettelijke verplichting of rechtsregel, dan wel een andere grond die voor de politie de verplichting schiep om deze verhoren auditief en/of audiovisueel te registreren, wat er ook zij van de door de verdediging aangehaalde familieverhouding tussen de verdachte en [medeverdachte K1] en de gestelde zwakbegaafdheid van laatstgenoemde.
Aldus is niet gebleken van enig vormverzuim bij het afnemen van de gewraakte verhoren.
Bovendien ontbreekt naar het oordeel van het hof elke – objectieve – aanwijzing dat de beslissing van de officier van justitie ‘dat er geen reden of noodzaak was tot het opnemen van de verhoren’ doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling is genomen.
Voor de door de verdediging bepleite niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging is dan ook geen plaats.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. primair, 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt en/of vervaardigd hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en amfetamine een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden voorwerpen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededaders wisten dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, te weten:
-een laboratoriumopstelling, bestemd en geschikt voor de productie van metamfetamine en/of amfetamine en thermometers en een centrifuge en een gasbrander en een halfgelaatmasker en een trechter en maatbekers en jerrycans en glaswerk,
en
-hoeveelheden wasbenzine en fosforzuur en pseudo-efedrine en fosfor en jood;
3.
in periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk een hoeveelheid van 75 tot 100 hennepplanten, zijnde hennep een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, heeft geteeld;
4.
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis B.V., heeft weggenomen;
5.
in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te ’s-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een elektriciteitswerk heeft beschadigd en een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel heeft verijdeld, waardoor gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand aan de [adres] en nabij gelegen panden en in die panden aanwezige goederen, te duchten was, immers hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader
-in een pand aan de [adres] een hennepkwekerij aangelegd, in elk geval laten aanleggen,
en
-ten behoeve van de stroomvoorziening van die hennepkwekerij de verzegeling van de hoofdaansluitkast verbroken, en (aan de bovenzijde van de zekeringshouders) een (illegale)
elektriciteitsaansluiting aangebracht, en de hoofdbeveiliging (ten behoeve) van de elektrische installatie verzwaard, en zwaardere hoofdzekeringen geplaatst
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
I.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat, op grond van hetgeen hij met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging heeft aangevoerd, de tijdens opsporingsonderzoek door [medeverdachte R], in het bijzonder het voor de verdachte belastende verhoor van 30 juli 2009, en de door de zoon van de verdachte, [medeverdachte K1], afgelegde verklaringen van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Het hof verwerpt echter het verweer, met verwijzing van hetgeen hiervoor in de kolom “Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging” is overwogen, in het bijzonder naar het oordeel dat niet is gebleken van enig vormverzuim bij het afnemen van de gewraakte verhoren.
II.
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat voormelde verklaringen van [medeverdachte R] en [medeverdachte K1] van het bewijs moeten worden uitgesloten omdat de inhoud daarvan onbetrouwbaar is, overweegt het hof als volgt.
Het verweer betreffende de verklaringen van [medeverdachte K1] behoeft geen bespreking omdat het hof geen van de door hem afgelegde verklaringen tot het bewijs heeft gebezigd.
Bij de bewijsvoering is wel gebruik gemaakt van de door [medeverdachte R] op 30 juli 2009 tegenover de politie afgelegde verklaring. Met betrekking tot de betrouwbaarheid van deze verklaring heeft het volgende te gelden.
Uit het proces-verbaal betreffende genoemd verhoor, dat op ambtseed is opgemaakt door [verbalisant O], brigadier van politie, blijkt dat het verhoor consistent is opgebouwd en dat de [medeverdachte R] na doorlezing daarvan heeft verklaard daarbij te volharden en vervolgens deze heeft ondertekend. Weliswaar heeft [medeverdachte R] bij zijn verhoor als getuige in de strafzaak tegen de verdachte op 15 maart 2010 tegenover de rechter-commissaris betwist dat hij de verklaring zou hebben doorgelezen, maar tijdens genoemd verhoor heeft hij verklaard dat het wel klopt dat hij de verklaring op papier aangeboden kreeg om te lezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof dan ook geen enkele aanwijzing naar voren gekomen op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat genoemde verbalisant het betreffende proces-verbaal in strijd met de waarheid heeft opgemaakt.
De gewraakte verklaring vindt bovendien steun in feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de gewraakte verklaring en bezigt die dan ook tot het bewijs.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
III.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het onder 1. primair en 1. subsidiair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat -zakelijk weergegeven- niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat in het onderhavige drugslaboratorium daadwerkelijk metamfetamine en/of amfetamine is vervaardigd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de bewijsvoering is onder meer gebruik gemaakt van het proces-verbaal van het Korps Landelijke Politiediensten, Unit Operationele Expertise, Team Forensische Opsporing, Groep Landelijke Faciliteit Ontmantelen, zaaknummer 01072009-’s-Hertogenbosch-AvR-JV, d.d. 2 juli 2009, opgemaakt door de [verbalisant R] en [verbalisant V], dat onder meer – zakelijk weergegeven - het volgende inhoudt.
“Gelet de aangetroffen goederen en chemicaliën in de woning kan worden gesteld dat dergelijke goederen en chemicaliën kunnen worden gebruikt voor de productie van (synthetische) drugs.
Gelet de aangetroffen goederen en chemicaliën in het voorste en achterste deel van de schuur kan worden gesteld dat dergelijke goederen en chemicaliën kunnen worden gebruikt voor de productie van (synthetische) drugs. Het aantreffen van jood korrels, verpakkingsmateriaal van rode fosfor, hypo fosforig zuur, restanten pseudo-efedrine en wasbenzine duidt op de productie van metamfetamine via de 'Red P' methode.
De aangetroffen gasbrander met daarop de rondbodemkolf met inhoud en reflux duiden op een (deels) uitgevoerde synthese. De aangetroffen jood kristallen aan de binnenzijde van de reflux en bocht alsmede de bruin-rode verkleuring in de doorzichtige plastic slang duiden op het gebruik van jodium. Aangezien de slangen waren bevestigd aan de muur van de schuur en de gasbrander, via een slang, was aangesloten op een gasfles met drukregelaar kan er vanuit worden gegaan dat de synthese in deze schuur heeft plaatsgevonden.
Sporen aangetroffen op het plafond en de vloer duiden op eerdere productie van (synthetische) drugs in deze schuur.”
Uit het tot het bewijs gebezigde rapport van het NFI, zaaknummer 2009.07.02.043, d.d. 28 augustus 2009, opgemaakt door dr. J.D.J. van den Berg, blijkt dat bij het door deze deskundige uitgevoerde laboratoriumonderzoek onder andere werd vastgesteld dat diverse monsters van de in het onderhavige drugslaboratorium aangetroffen stoffen (pseudo)efedrine, fosfor, jood en/of diverse gerelateerde syntheseverontreinigingen bevatten, hetgeen in combinatie met de aangetroffen materialen en opstellingen is terug te voeren op de synthese van metamfetamine door een reactie van (pseudo)efedrine met jood en fosfor. Voorts wordt in genoemd rapport overwogen dat naast de metamfetamine-gerelateerde materialen er ook een aantal items is aangetroffen die amfetamine en/of diverse gerelateerde Leuckart syntheseverontreinigingen bevatten en wordt geconcludeerd dat:
- een groot aantal van de onderzochte monsters is te relateren aan de omzetting van (pseudo)efedrine in metamfetamine met fosfor en jood;
- een beperkt aantal monsters is te relateren aan de bewerking van amfetamine die is vervaardigd met een Leuckartsynthese.
Daarnaast blijkt uit de bewijsvoering van het hof dat:
- in de woonkamer van de woning van verdachte een fles is aangetroffen met als inhoud (een vloeistof bevattende) amfetamine base;
- in de woonkamer van de woning van verdachte een fles is aangetroffen met als inhoud (een vloeistof bevattende) amfetamine gerelateerde syntheseverontreinigingen, amfetamine en BMK;
- in de woonkamer van de woning van verdachte een fles is aangetroffen met als inhoud: (een vloeistof bevattende) amfetamine en BMK;
- in de keuken van de woning van verdachte een fles is aangetroffen met als inhoud: (een vloeistof bevattende) MDMA en amfetamine;
- in de slaapkamer van verdachte een fles is aangetroffen met als inhoud: (een vloeistof bevattende) MDMA en amfetamine.
Bij het door het NFI naar deze stoffen gedane onderzoek werd vastgesteld dat een deel van deze stoffen zijn te relateren aan de synthese van amfetamine uit BMK volgens de zogeheten Leuckart methode (zie het rapport met zaaknummer 2009.07.02.043, d.d. 11 september 2009, opgemaakt door dr. M.A. Hoitink).
Uit ditzelfde onderzoek blijkt voorts dat:
1. een deel van de monsters uit de woning van verdachte te relateren is aan de bewerking van amfetamine vervaardigd volgens de zogeheten Leuckart methode en/of vervaardiging van amfetamine volgens deze Leuckart methode;
2. zowel in de schuur als in de woning van verdachte monsters zijn aangetroffen die een samenstelling hebben die past bij de bewerking van amfetamine vervaardigd volgens de zogeheten Leuckart methode en/of vervaardiging van amfetamine volgens deze Leuckart methode.
Voorts overweegt het hof dat de politie de beschikking heeft gekregen over een in de woning van verdachte aangetroffen ton met deksel. In de ton was op de bodem een geringe hoeveelheid van een vloeistof zichtbaar. Deze vloeistof is bemonsterd. Bij het door het NFI naar deze stof gedane onderzoek werd vastgesteld dat deze stof amfetamine bevatte. Tevens werd vermeld dat de naast amfetamine aanwezige bijproducten kenmerkend zijn voor de synthese van amfetamine volgens de Leuckart methode.
Op grond van dit één en ander acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat in het onderhavige drugslaboratorium daadwerkelijk de in de bewezenverklaring vermelde drugs zijn bewerkt en/of vervaardigd.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
IV.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte van het onder 1. primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat -zakelijk weergegeven- bij de verdachte, die zijn schuur had verhuurd uitsluitend voor het knippen van hennep, geen wetenschap bestond dat zich een drugslaboratorium in de schuur bij zijn woning bevond. Voorts valt uit geen enkel bewijsmiddel af te leiden dat de verdachte wetenschap zou hebben gehad van de aanwezigheid van goederen die in zijn woning zijn aangetroffen die mogelijk bij de productie van (met)amfetamine zijn of zouden worden gebruikt. Op grond daarvan kan niet worden gezegd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervaardigen van (met)amfetamine, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bewijsvoering is gebruik gemaakt van de door [medeverdachte R] op 30 juli 2009 tegenover de politie afgelegde verklaring. Deze verklaring houdt onder meer – zakelijk weergegeven - het volgende in.
(V= verbalisant; Ve = verdachte)
V: Komen we terug bij de dag waarop jij die twee tonnetjes naar [x] (het hof begrijpt: de verdachte) moest brengen. Je hebt die twee tonnetjes in de Sprinter (het hof begrijpt: die volgens de verdachte op naam staat van de medeverdachte W2) gezet. En toen?
Ve: Ik ben naar [verdachte] gereden.
Ve: Ik kwam aan bij de woning van [verdachte] en heb die tonnetjes uitgeladen uit de Sprinter. Ik liep achterom. [verdachte] maakte de poort open. Ik heb toen die tonnetjes één voor één in de schuur neergezet. Ik zag dat er zwarte folie in het van schuur hing. Ik zag ook dat er fel licht was achter dat zwarte plastic. De schuur was open.
V: Stond [verdachte] al klaar of niet?
Ve: Ik klopte bij hem op de voorzijde van de woning. Ik ben toen naar achteren gelopen. Hij vroeg alleen nog aan mij wanneer ze het weer op zouden komen halen. Ik zei dat ik dat niet wist. Ik zei dat ik die dingen had opgehaald en dat [x] (het hof begrijpt: [medeverdachte W2]) toen meteen was weggereden en dat ik toen ook was weggereden.
V: Wanneer was dat precies. Ik doel dan op de dag dat jij met die tonnetjes bij [verdachte] aankomt?
Ve: Dat moet ongeveer begin Juni zijn geweest. Ja. Ik weet het zeker.
V: Maar jij wist toch van te voren al dat er een laboratorium was in de schuur bij [verdachte] of niet?
Ve: Ja. Ik wist dat. Tenminste ik hoorde van [verdachte] dat ze zouden gaan draaien.
V: Wat bedoel je met draaien?
Ve: Ja, ik had het vermoeden dat het over pillen zou gaan.
V: Je weet dat draaien niets te maken heeft met het kweken van wiet toch?
Ve: Ja, dat wist ik wel.
Ve: [verdachte] had tegen mij gezegd dat ze van plan waren om te gaan draaien.
V: Wie bedoelde [verdachte] met ze?
Ve: Ik begrijp nu dat hij met ze [medeverdachte W2]., [medeverdachte W1] en vrienden of bekenden van [medeverdachte W1] bedoelde. Verder heb ik ook nog een keer een leeg tonnetje naar [verdachte] gebracht.
V: Heb jij nooit spullen van [verdachte] naar iemand toegebracht?
Ve: ja. Ik heb ook nog een keer spullen daar opgehaald. Ik moest die dan naar [medeverdachte W1] brengen.
V: Waar bracht je die spullen dan naartoe. Ik moest af en toe naar de woning van [medeverdachte W1] rijden en soms ook naar een benzinepomp of zo. [medeverdachte W1] zou dan iemand langs sturen om ze op te komen halen.
V: Ga ik weer even terug naar het laboratorium bij [verdachte] in de schuur. Er is gezien dat jij met [medeverdachte W1] aankomt bij [verdachte] en dat jullie dan staan te praten op straat voor de woning van [verdachte]. Wat wordt er dan besproken?
Ve: Ja, dat weet ik niet. Ik ging dan even een beetje opzij van hen staan. Ik hoorde dan niet waarover het ging. Achteraf werd dan tegen mij gezegd dat ik bepaalde spullen moest gaan halen.
V: Wat dan?
Ve: Een glazen bol of zo.
V: Ook ben jij wel eens bij gesprekken geweest die plaatsvinden in de woning van [verdachte], tussen [verdachte] en [medeverdachte W1]. Jij bent daar dan ook bij aanwezig. Wat werd daar besproken dan?
Ve: Ja, over het opzetten van een laboratorium en dergelijke en wat ze daar dan voor nodig hadden. Ze zeiden dat ze dit nodig hadden en dat.
V: Wat bedoel je met dit en dat?
Ve: Een gasfles of een glazen kan, olie, drummetjes met 25 liter olie en dat soort dingetjes.
V: Om wat voor laboratorium hebben ze het dan?
Ve: Xtc denk ik.
V: En dan?
Ve: Dan werd aan mij of aan iemand anders de opdracht gegeven om die spullen op te gaan halen ergens.
V: Waar moesten die spullen dan naartoe?
Ve: Dat is verschillend. De ene keer dan moest ik de spullen naar [verdachte] toe brengen. De andere keer dan moest ik de spullen naar [medeverdachte W1] brengen. Ook kwam het wel eens voor dat ik die spullen in de auto moest lagen zitten en ik moest dan de auto ergens laten staan.
V: Wat deed je dan met de autosleutel.
Ve: Die moest ik dan afgeven aan [medeverdachte W1]. Ik heb het alleen maar over [medeverdachte W1]
V: Wat zat er dan in die auto?
Ve: Ja, een jerrycan of glaswerk.
V: Wat zat er dan in die jerrycan?
Ve: Ik dacht olie.
V: Dat weet je niet zeker?
Ve: Er zat zwart donkere vloeistof in die jerrycan. Ze hadden het dan over B-olie.
V: En wat voor glaswerk was dat?
Ve: Een keer was het een doos met een lengte van ongeveer anderhalve meter. Er zaten bochtjes, een koelpijp en een thermometer in.
V: Was dat een speciale thermometer?
Ve: Dat was een grote thermometer.
V: Als je spullen naar [verdachte] bracht, wat deed hij dan met die spullen?
Ve: Ik laadde dan de spullen uit. Ik zette die spullen dan in de gang of in zijn huiskamer. [verdachte] zei dan dat hij het verder wel zou regelen.
V: Wat heb je zoal bij [verdachte] afgeleverd?
Ve: Glazen bollen en dergelijke.
V: Wat heb je nog meer naar [verdachte] gebracht?
Ve: Volgens mij zwavelzuur.
V: Hoe zat dat verpakt?
Ve: In blauwe tonnen.
V: Omschrijf die tonnen eens.
Ve: Dat waren 25 liter tonnen. Die waren blauw van kleur. Er stond op dat er zwavelzuur in zat.
V: Wat heb je met die tonnen gedaan toen je die bij [verdachte] afleverde?
Ve: Ik heb die in de woning bij [verdachte] neergezet en [verdachte] zou het verder regelen.
V: Wanneer was dat?
Ve: Dat was volgens mij eind mei 2009 of begin juni 2009, in elk geval ver na Pasen.
V: Als jij met [medeverdachte W1] bij [verdachte] was. Was [medeverdachte W2] daar dan ook bij?
Ve: Soms wel en soms niet.
V: Kwamen jullie daar dan samen aan?
Ve: Nee, ik kwam vaak met [medeverdachte W1] bij [verdachte] aan. [medeverdachte W2] was daar dan al binnen.
V: Heb jij [medeverdachte W1] wel eens met spullen zien sjouwen naar de woning van [verdachte]?
Ve: Ja, dat was een afzuiger en een slang. Ik heb hem wel eens met een klein wit tonnetje met een rode dop zien sjouwen. Hij ging daarmee de woning van [verdachte] binnen. Verder zag ik hem ook nog een keer sjouwen met een doos met draden erin.
V: Wanneer was dat?
Ve: Dat was ook in juni.
Uit vorenstaande verklaring leidt het hof dat de verdachte niet alleen wetenschap had van de aanwezigheid van het drugslaboratorium in de schuur bij zijn woning, maar ook dat hij in volledig bewuste en nauwe samenwerking met anderen dit laboratorium heeft ingericht. Uit het hiervoor onder III overwogene blijkt dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat in het aangetroffen drugslaboratorium daadwerkelijk de in de bewezenverklaring vermelde drugs zijn bewerkt en/of vervaardigd. De stelling dat verdachte geen wetenschap zou hebben gehad van de aanwezigheid van voormelde goederen die in zijn woning zijn aangetroffen en die -zoals uit het onder III overwogene blijkt- gerelateerd zijn aan het laboratorium in de schuur, is op grond daarvan dan ook volstrekt onaannemelijk.
Op grond van het vorenstaande, bezien in samenhang met de overige feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine en/of amfetamine heeft bewerkt en/of vervaardigd.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
V.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
VI.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. primair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 3. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 4. bewezen verklaarde levert op:
Diefstal.
Het onder 5. bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk een elektriciteitswerk beschadigen en een ten opzichte van zodanig werk genomen veiligheidsmaatregel verijdelen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte samen met anderen een drugslaboratorium in de schuur achter zijn woning heeft opgezet waarin amfetamine en metamfetamine werd bewerkt en/of vervaardigd;
- de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend;
- de mate waarin het onder 1. primair bewezen verklaarde - vanwege het ontploffingsgevaar dat gepaard gaat met een chemisch proces als het produceren van amfetamine en metamfetamine op de wijze waarop dat in casu gebeurde - gevaarzettend is geweest voor de direct omwonenden van de locatie alwaar het betreffende laboratorium was gevestigd, te weten: in een schuur van een rijtjeswoning in een woonwijk;
- de mate waarin een feit als het onder 1. primair en 2. bewezen verklaarde schadelijk is voor het milieu vanwege de wijze waarop chemische afvalstoffen van dergelijke productieprocessen vaak illegaal worden afgevoerd in het openbare riool, dan wel middels lozingen in openbare wateren of dumping in de openbare ruimte;
- de omstandigheid dat verdachte kennelijk slechts heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 november 2011, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld ter zake van overtreding van de Opiumwet;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof zal daarom een gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.
Beslag
Na te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden door het hof beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte onder 1. primair en 2. begane misdrijven werden aangetroffen, die aan de verdachte toebehoren en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en/of de wet. Deze voorwerpen zullen daarom aan het verkeer worden onttrokken.
Het overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp zal worden teruggeven aan de verdachte, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende dient te worden aangemerkt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 3, 10, 10a, 11 en 13a van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36d, 47, 57, 63, 161bis en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. primair, 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. primair, 2., 3., 4. en 5. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 fles wasbenzine, goednr. 10-87415;
- 1 Spa fles, goednr. 10-87419;
- 1 Spa fles uit doos, goednr. 10-87424;
- 1 Spa fles uit doos, goednr. 10-87429;
- 1 fles met gele vloeistof, goednr. 10-87431;
- 1 multi thermometer, goednr. 10-87433;
- 1 fles, kleur bruin, met vloeistof (zuur), goednr. 10-87437;
- 1 (planten)pot, kleur wit, met bruine vloeistof, goednr. l0-87438
- 2 flesjes met blauwe vloeistof, goednr. 10-87439;
- 1 flesje met vloeistof, goednr. l0-87440;
- 1 chemisch produkt (zuur), goednr. 10-81448;
- 1 pomp, goednr. 10-87454;
- 1 stuk meetapparatuur, kleur rood, goednr. 10-87560;
- 1 stuk papier, te weten: een bon, goednr. 10-81564;
- 1 stuk meetapparatuur, kleur groen, goednr. 10-81569;
- 1 fles, goednr. 10-81518;
- 1 glazen bol, goednr. l0-81669.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1 stuk weegapparatuur, goednr. 10-87436.
Aldus gewezen door
mr. M. Rutgers, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. A.M.G. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 14 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.