Parketnummer : 20-002393-10
Uitspraak : 14 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 17 juni 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-849603-09 tegen:
[verdachte],
geboren te Bandung (Indonesië) op [geboortedatum],
thans verblijvende in P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 2 HVB te Vught.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft:
- zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie in de strafvervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard;
- subsidiair betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1. primair, 1. subsidiair en 2. ten laste gelegde feiten;
- meer subsidiair - met betrekking tot de strafmaat - bepleit dat het hof een aanzienlijke lagere straf zal opleggen dan door de eerste rechter is opgelegd.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of vervaardigd (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet en/of krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
[medeverdachte G1] en/of [medeverdachte G2] en/of één of meer andere personen op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of vervaardigd (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende methamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en/of amfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het tweede of derde lid van artikel 2 van die wet en/of krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven hij, verdachte, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door op één of meer tijdstippen in of omstreeks die periode één of meer glazen bollen en/of één of meer koelpijpen en/of glaswerk en/of één of meer thermometers en/of één of meer jerrycans en/of flessen (met olie en/of zwavelzuur en/of gedestilleerd water en/of inhoud) en/of één of meer tonnen naar en/of uit de schuur en/of woning aan de [adres] te brengen en/of te vervoeren;
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 28 juli 2009 te 's-Hertogenbosch en/of Kerkdriel, gemeente Maasdriel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, één of meer voorwerpen en/of één of meer stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten:
-een laboratoriumopstelling, bestemd en/of geschikt voor de productie van metamfetamine en/of amfetamine en/of synthetische drugs, en/of één of meer thermometers en/of één of meer centrifuges en/of één of meer gasbranders en/of één of meer halfgelaatmaskers en/of één of meer trechters en/of één of meer maatbekers en/of één of meer schalen en/of één of meer bakken en/of één of meer jerrycans en/of glaswerk en/of één of meer gascilinders en/of één of meer jerrycans en/of één of meer koelers, en/of
-één of meer hoeveelheden aceton en/of caustic soda en/of wasbenzine en/of fosforzuur en/of gootsteenontstopper en/of kattenbakvulling en/of zoutzuur en/of pseudo-efedrine en/of fosfor en/of jood en/of platina, en/of
- een recept/proces tot het vervaardigen van metamfetamine en/of amfetamine en/of synthetische drugs;
hij op of omstreeks 28 juli 2009 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel, een of meer wapens van categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten een handgranaat, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten verweer betoogd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk in de strafvervolging moet worden verklaard, omdat de rechten van de verdachte op een eerlijk proces ernstig zijn geschonden.
Daartoe is -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Er is sprake van schending van artikel 50 van het Wetboek van Strafvordering, doordat de verdachte onmiddellijk na zijn aanhouding op 28 juli 2009 aan de politie heeft verzocht contact te mogen opnemen met zijn gekozen raadsman mr. E.M.J. Thomas, advocaat te Breda, welk contact door de politie aanvankelijk is geweigerd en eerst op 30 juli 2009 is toegestaan. Deze handelwijze raakt aan de fundamentele rechten van de verdachte en zijn raadsman en levert een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering op. Door het verzuim aan de verdachte is groot nadeel veroorzaakt doordat hij op 30 juli 2009, derhalve tijdens de periode waarin het contact met de raadsman werd geweigerd, een voor hem zeer belastende verklaring heeft afgelegd.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de inhoud van het procesdossier komt met betrekking tot het vorenstaande de volgende gang van zaken naar voren.
De verdachte is op 28 juli 2009 aangehouden omstreeks 05.00 uur. Om 05.15 uur is hij op het politiebureau te ’s-Hertogenbosch voorgeleid aan de hulpofficier van justitie Doedee en om 06.40 uur is hij in verzekering gesteld.
Bij de inverzekeringstelling heeft de verdachte te kennen gegeven dat hij wenst te worden bijgestaan door een gekozen raadsman, te weten: mr. E.M.J. Thomas te Breda. Vervolgens is in overleg met officier van justitie mr. Beckers aan de verdachte echter piketadvocaat mr. Van Lieshout toegewezen, met als argument dat mr. Thomas reeds een andere in deze zaak aangehouden verdachte - te weten: [medeverdachte G2] - bijstond.
Op 28 juli 2009, te 12.30 uur, is de verdachte bezocht door de piketadvocaat mr. Hamelers, advocaat te Uden, een kantoorgenoot van mr. Van Lieshout voornoemd. Na het bezoek van de piketadvocaat heeft het (eerste) verhoor van de verdachte een aanvang genomen.
In het computersysteem van de politie, dat het advocatenbezoek op het politiebureau registreert, staat vermeld dat de verdachte op 28 juli 2009 om 12:30 uur door een piketadvocaat is bezocht, alsmede dat hij op 29 juli 2009 om 13:00 uur door een raadsman is bezocht. De naam van de bezoekende advocaat is niet in het systeem vermeld. Uit het systeem blijkt voorts dat in de agenda met betrekking tot 30 en 31 juli 2009 geen afspraken voor advocatenbezoek zijn genoteerd.
De zaaksofficier van justitie mr. W. Bos heeft op 26 januari 2011 als getuige tegenover de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank ‘s-Hertogenbosch verklaard dat:
- hij op 28 juli 2009 werd gebeld door mr. Thomas met de mededeling dat deze werd geweigerd als raadsman van de verdachte;
- hij vervolgens heeft gebeld met zijn parketsecretaris en te kennen heeft gegeven dat er geen grond was om mr. Thomas als raadsman te weigeren;
- hij met de parketsecretaris heeft geregeld dat een en ander praktisch werd geregeld;
- hij vervolgens telefonisch contact opgenomen met mr. Thomas en aan hem heeft medegedeeld dat hij toegang zou krijgen tot de verdachte.
Op 29 juli 2009, omstreeks 17.17 uur, heeft mr. Thomas een faxbericht gestuurd naar zijn confrère mr. Hamelers, waarbij hij te kennen gaf dat het probleem omtrent het contact met zijn cliënt was opgelost.
Mr. Thomas heeft bij zijn verhoor door voornoemde rechter-commissaris op 9 februari 2011 verklaard dat hij de verdachte voor het eerst heeft bezocht op 30 juli 2009, rond het middaguur.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat mr. Thomas op 30 juli 2009 bij hem langs is geweest en dat de tweede advocaat die bij hem geweest is, in ieder geval niet mr. Thomas was.
Bij zijn verhoor door de politie op 29 juli 2009 heeft de verdachte als volgt verklaard.
“Ik denk dat ik me nu op glad ijs ga begeven. Ik heb er zelf niets mee te maken. Ik wil ook anderen niet belasten. Ik wil me, vanaf nu, totdat ik morgen mijn advocaat gesproken heb.”
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat de laatste zin aldus moet worden verstaan dat hij zich vanaf dat moment op zijn zwijgrecht wilde beroepen.
Het hof overweegt dat de even weergegeven verklaring van de verdachte steun biedt aan de verklaring van mr. Thomas dat hij de verdachte eerst op 30 juli 2009 heeft bezocht.
Op grond van het vorenstaande is weliswaar aannemelijk dat de verdachte tijdens zijn inverzekeringstelling tweemaal, te weten: op 28 en op 29 juli 2009, is bezocht door een raadsman, maar kan niet onomstotelijk worden vastgesteld dat het zijn gekozen raadsman mr. Thomas is geweest die verdachte op 29 juli 2009 heeft bezocht. Derhalve moet het ervoor worden gehouden dat het eerste contact tussen mr. Thomas en de verdachte heeft plaatsgevonden op 30 juli 2009, omstreeks het middaguur.
Het hof is van oordeel dat het voren overwogene een schending van artikel 50 van het Wetboek van Strafvordering oplevert, omdat de door verdachte gekozen raadsman vanaf zijn inverzekeringstelling d.d. 28 juli 2009 te 6.40 uur enige tijd geen vrije toegang tot de verdachte heeft gehad, zonder dat daaraan een bevel ex artikel 50, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering ten grondslag lag.
Deze schending levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
Bij de beoordeling welk rechtsgevolg dient te worden verbonden aan het vormverzuim dient rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Voorop moet worden gesteld dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging als een in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Vooreerst stelt het hof vast dat hier een belangrijk strafprocessueel voorschrift is geschonden; de verdachte die rechtens van zijn vrijheid is beroofd heeft recht op het uit artikel 50 van het Wetboek van Strafvordering voortvloeiende vrije verkeer tussen raadsman en verdachte.
In het onderhavige geval was, zoals uit de hierboven weergegeven gang van zaken blijkt, de beslissing van de hulpofficier van justitie om mr. Thomas aanvankelijk niet tot de verdachte toe te laten, gebaseerd op de (foutieve) veronderstelling dat dit niet mogelijk was omdat de raadsman reeds was toegewezen aan een andere verdachte in deze zaak. Op het moment dat deze vergissing duidelijk werd heeft de zaaksofficier van justitie mr. Bos een en ander hersteld in die zin dat mr. Thomas alsnog toegang tot de verdachte werd verleend, hetgeen mr. Thomas heeft bevestigd bij voormeld faxbericht d.d. 29 juli 2009 te 17.17 uur.
Dat mr. Thomas de verdachte vervolgens eerst in de namiddag van 30 juli 2009 heeft bezocht, is geen omstandigheid die aan politie en/of justitie kan worden verweten, maar betreft een kennelijk eigen keuze van de verdediging.
Voorts bestaat er geen rechtsregel die de politie verplicht om, nadat de aangehouden verdachte in de gelegenheid is gesteld een advocaat te raadplegen en in het kader van de piketregeling is bezocht door een raadsman, bij het afnemen van een verhoor de komst van een gekozen raadsman af te wachten.
Bij de beoordeling van het hiervoor bedoelde nadeel dient te worden bekeken in hoeverre voldoende aannemelijk is dat de verdachte door het verzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
Uit de inhoud van het procesdossier blijkt dat de verdachte op 30 juli 2009 tussen 10.00 uur en 13.31 uur is verhoord door de politie en daarbij een voor hem en anderen zeer belastende verklaring heeft afgelegd. Uit het desbetreffende proces-verbaal blijkt voorts dat hem voorafgaand aan zijn verhoor door de verhorend [verbalisant O] de cautie is gegeven.
Gelet op de omstandigheid dat de verdachte voorafgaand aan het gewraakte verhoor van 30 juli 2009 tweemaal was bezocht door een raadsman, gelet op de omstandigheid dat mr. Thomas in ieder geval vanaf de namiddag van 29 juli 2009 vrije toegang tot de verdachte had, gelet op de hierboven weergegeven verklaring van de verdachte d.d. 29 juli 2009, waaruit blijkt dat hij ervan op de hoogte was dat hij op 30 juli 2009 zou worden bezocht door zijn gekozen raadsman mr. Thomas, en gelet op het feit dat hem voorafgaand aan zijn verhoor is medegedeeld dat hij niet tot antwoorden verplicht was, heeft verdachte naar het oordeel van het hof er kennelijk in alle vrijheid ervoor gekozen om op 30 juli 2009, voorafgaand aan het bezoek van mr. Thomas, te verklaren zoals hij dat bij dat verhoor heeft gedaan.
Aldus kan niet gezegd worden dat de gewraakte verklaring is verkregen door het verzuim, zodat in zoverre er geen sprake is van nadeel voor de verdachte als gevolg van het verzuim.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat door met opsporing en vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Voor de door de verdediging bepleite niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging is dan ook geen plaats.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
Het hof is van oordeel dat zich in het procesdossier onvoldoende wettige bewijsmiddelen bevinden die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte in bewuste en nauwe samenwerking met één of meer anderen, althans alleen, in het onderhavige drugslaboratorium amfetamine en/of metamfetamine heeft vervaardigd en/of dat hij één of meer voorwerpen en/of één of meer stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Bijgevolg zal de verdachte van het 1. primair en 2. ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. subsidiair en 3. ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
[medeverdachte G1] en [medeverdachte G2] en één of meer andere personen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging, opzettelijk hebben bewerkt en/of vervaardigd hoeveelheden van een materiaal bevattende metamfetamine en/of amfetamine, zijnde metamfetamine en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
tot en bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op tijdstippen in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 juli 2009 te 's-Hertogenbosch, opzettelijk middelen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest door op tijdstippen in die periode glazen bollen en een koelpijp en glaswerk en een thermometer en een jerrycan en tonnen naar de schuur en/of woning aan de [adres] te brengen en te vervoeren;
hij op 28 juli 2009 te Kerkdriel, gemeente Maasdriel, een wapen van categorie II van de Wet wapens en munitie, te weten een handgranaat, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
I.
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat op grond van het hiervoor met betrekking tot de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging omschreven verzuim, de door de verdachte op 30 juli 2009 bij de politie afgelegde verklaring van het bewijs moet worden uitgesloten.
Het hof overweegt als volgt.
Bewijsuitsluiting als in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering voorzien rechtsgevolg kan uitsluitend aan de orde komen indien het bewijsmateriaal door het verzuim is verkregen.
Gelet op hetgeen hiervoor in de kolom ‘Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging is overwogen, kan niet gezegd worden dat de gewraakte verklaring op onrechtmatige wijze door het verzuim is verkregen en is naar het oordeel van het hof dan ook geen plaats voor bewijsuitsluiting.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
Met betrekking tot de vraag welk rechtsgevolg dient te worden verbonden aan het hiervoor geconstateerd verzuim, is het hof van oordeel dat, rekening houdend met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, kan worden volstaan met de enkele constatering van het geconstateerde verzuim.
II.
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat voormelde verklaring van de verdachte van het bewijs moet worden uitgesloten omdat de inhoud daarvan onbetrouwbaar is - de verdachte heeft immers ter terechtzitting in hoger beroep beweerd dat die verklaring door de politie in strijd met de waarheid (te weten: met hetgeen hij werkelijk heeft verklaard) is opgemaakt - overweegt het hof als volgt.
Uit het betreffende proces-verbaal, dat op ambtseed is opgemaakt door [verbalisant O], brigadier van politie, blijkt dat het verhoor consistent is opgebouwd en dat de verdachte na doorlezing daarvan heeft verklaard daarbij te volharden en vervolgens de verklaring heeft ondertekend. Weliswaar wordt door de verdachte betwist dat hij de door hem op 30 juli 2009 afgelegde verklaring heeft doorgelezen, maar ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 31 januari 2012 heeft de verdachte verklaard dat hij wel de gelegenheid heeft gehad om zijn verklaring door te lezen en dat hij alle bladzijden van genoemde verklaring heeft voorzien van zijn paraaf.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof dan ook geen enkele aanwijzing naar voren gekomen op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat genoemde verbalisant het betreffende proces-verbaal in strijd met de waarheid heeft opgemaakt.
De gewraakte verklaring vindt bovendien steun in feiten en omstandigheden zoals die naar voren komen uit de overige door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Het hof ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de gewraakte verklaring en bezigt die dan ook tot het bewijs.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
III.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
IV.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1. subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3. bewezen verklaarde levert op:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
- de omstandigheid dat de verdachte in de bewezen verklaarde periode faciliterende activiteiten heeft verricht ten behoeve van enkele personen die een drugslaboratorium hadden opgezet waarin amfetamine en metamfetamine werd vervaardigd, door aan deze personen diverse goederen te leveren die voor dat productieproces noodzakelijk waren;
- de omstandigheid dat hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend;
- de omstandigheid dat verdachte kennelijk slechts heeft gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin;
- de omstandigheid dat de verdachte, zoals onder 3. bewezen is verklaard, een wapen van categorie II, te weten een handgranaat voorhanden heeft gehad, hetgeen grote veiligheidsrisico's met zich brengt en om die reden een maatschappelijk kwaad vormt dat ernstig dient te worden bestraft.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 juli 2010, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld door de strafrechter;
- de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Op grond van het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Het hof zal daarom een gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, de artikelen 48, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1. subsidiair en 3. ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair en 3. bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M. Rutgers, voorzitter,
mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. A.M.G. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 14 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.