ECLI:NL:GHSHE:2012:BV3513

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.090.114-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg convenant en kennelijke misslag in alimentatieovereenkomst

In deze zaak gaat het om de uitleg van een convenant dat partijen, een vrouw en een man, hebben ondertekend met betrekking tot de alimentatie voor hun kinderen. De vrouw, appellante, verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank Maastricht te vernietigen, waarin de alimentatie voor de kinderen is vastgesteld op € 802,23 per maand in totaal. De man, verweerder, heeft de kinderen erkend en zij hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag. De vrouw stelt dat de man per kind € 802,23 moet betalen, terwijl de man aanvoert dat dit bedrag in totaal voor beide kinderen geldt. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 13 december 2011 gehouden en kennisgenomen van eerdere stukken, waaronder de beschikking van de rechtbank van 22 april 2008 en het convenant van 9 januari 2008. Het hof concludeert dat de woorden 'per maand per kind' in het convenant zijn opgenomen als gevolg van een kennelijke misslag. De vrouw heeft jarenlang de betalingen van de man geaccepteerd zonder bezwaar te maken, wat de stelling van de vrouw ondermijnt. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst de vrouw in de kosten van het hoger beroep, vastgesteld op € 2.072,-. De uitspraak is gedaan op 9 februari 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
Uitspraak: 9 februari 2012
Zaaknummer: HV 200.090.114/01
Zaaknummer eerste aanleg: 154170 / FA RK 10-1288
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.F.G. Jeurissen,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.H.I. Hundscheid.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Maastricht van 5 april 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 juli 2011, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking, verkort weergegeven, te vernietigen als zijnde ongegrond en onbewezen, en, opnieuw rechtdoende, bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat, te bepalen dat de man met ingang van 9 januari 2008, dan wel met ingang van een datum die het hof juist acht, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna nader te noemen [dochter] en [zoon] dient te betalen van € 802,23 per maand per kind per maand, althans een bedrag dat het hof juist acht, te vermeerderen met de wettelijke indexeringen daarover vanaf januari 2009 en de door de man te leveren bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige [dochter] met ingang van 14 april 2010 op nihil te bepalen.
2.2. Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 augustus 2011, heeft de man verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, althans haar verzoek af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 december 2011. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2.3.1. Het hof heeft de minderjarige [dochter] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 1 maart 2011;
- de brief met bijlagen d.d. 1 december 2011 van de advocaat van de vrouw.
3. De beoordeling
3.1. Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [dochter], op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats],
- [zoon], op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats].
De man heeft de kinderen erkend. Partijen hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen. [dochter] heeft sinds 14 april 2010 het hoofdverblijf bij de man en voordien bij de vrouw. [zoon] heeft ook thans nog het hoofdverblijf bij de vrouw.
3.2. In de beschikking van de rechtbank Maastricht d.d. 22 april 2008 heeft de rechtbank opgenomen hetgeen partijen in het door hen d.d. 9 januari 2008 ondertekende convenant hebben geregeld omtrent de hierna te noemen minderjarige kinderen [dochter] en [zoon] onder aanhechting van dat convenant aan die beschikking.
In het convenant d.d. 9 januari 2008 zijn partijen onder meer overeengekomen dat de vrouw de kinderen meeneemt naar Canada waar zij gedurende twee jaar hun woonplaats zullen hebben en dat de kinderen binnen twee jaar na datum vertrek weer woonplaats in Nederland of in de Euroregio zullen hebben (op straffe van een boete van € 100.000,-) en dat er een omgangsregeling met de man zal zijn als verwoord in artikel 2 van het convenant. Voorts zijn partijen in artikel 5 onder meer overeengekomen:
“De man draagt, evenals heden het geval is, gedurende het verblijf in Canada bij in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] en [zoon] ad € 802,23 per maand per kind”.
Na een door de vrouw ten laste van de man op 13 juli 2010 gelegd executoriaal derdenbeslag onder de Rabobank ter zake achterstallige onderhoudsbijdragen voor de minderjarige kinderen, heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 18 augustus 2010 de executie opgeschort onder de verplichting van de man om een bodemprocedure te starten omdat partijen van mening verschilden over de uitleg van het convenant, te weten de vraag of de onderhoudsbijdrage € 802,23 per kind per maand bedraagt of dat het een bijdrage betreft van € 802,23 per maand in totaal voor beide kinderen. Op het inleidend verzoek van de man heeft de rechtbank Maastricht bij de bestreden beschikking, kort samengevat, het convenant van 9 januari 2008 gewijzigd en bepaald dat de man ten titel van bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] en [zoon] vanaf januari 2008 een bedrag betaalt van € 802,23 per maand in totaal, te vermeerderen met de wettelijke indexeringen daarover vanaf 1 januari 2009. Voorts heeft de rechtbank de door de man ten behoeve van [dochter] te betalen onderhoudsbijdrage met ingang van 14 april 2010 op nihil bepaald.
3.3. De vrouw kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen. De grieven van de vrouw zijn gericht tegen de door de rechtbank met ingang van 9 januari 2009 vastgestelde onderhoudsbijdrage voor [dochter] en [zoon] van € 802,23 per maand in totaal. De rechtbank heeft bij de bestreden beschikking de onderhoudsbijdrage voor [dochter] met ingang van 14 april 2010 op nihil bepaald, waartegen de vrouw geen grieven heeft gericht. Het hof constateert dat de nihilstelling van de onderhoudsbijdrage van [dochter] met ingang van 14 april 2010 tussen partijen derhalve niet in geschil is.
3.4.1. De vrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het er voor gehouden moet worden dat de in het convenant opgenomen woorden “per maand per kind”, daarin zijn opgenomen als gevolg van een kennelijke misslag. De vrouw heeft, kort samengevat, gesteld dat de advocaat van de man het convenant heeft opgesteld en dat zij er vanuit kon en mocht gaan dat de man ook bedoeld heeft om € 802,23 per kind per maand bij te dragen. De vrouw is van mening dat met de bijzin “evenals heden het geval is” bedoeld is dat de man ook tijdens het verblijf van de kinderen in Canada aan zijn onderhoudsverplichting zal blijven voldaan en dat hij voortaan € 802,23 per maand per kind zal gaan betalen. Op basis van de door haar toenmalige advocaat verstrekte informatie verkeerde de vrouw ten tijde van de opstelling van het convenant in de veronderstelling dat de man in staat was om in totaal minimaal € 1.500,- per maand voor de kinderen te betalen. De vrouw heeft gesteld dat de man zich op meerdere punten niet aan het convenant hield en dat zij in 2009 bij de rechtbank Maastricht een wijziging van het convenant heeft verzocht met betrekking tot de omgangsregeling (stopzetting) en het verblijf van de kinderen in Canada (verlenging, zonder dat de vrouw een boete zou verbeuren) en dat zij in die procedure de - in haar visie achterstallige - onderhoudsbijdrage voor de kinderen niet heeft aangekaart omdat zij vreesde dat de man dan niet zou instemmen met de verlenging van het verblijf in Canada.
3.4.2. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. De man heeft, kort samengevat, gesteld dat de bewoordingen in het convenant berusten op een fout en dat zulks ook duidelijk is voor partijen. Partijen hebben niet de bedoeling gehad om de onderhoudsbijdrage voor de kinderen te verdubbelen ten opzichte van de situatie daarvoor. De man wijst er in dat verband op dat de onderhoudsbijdrage in september 2007 nog was gewijzigd van € 625,23 per maand (in totaal) naar € 802,23 per maand (in totaal) en dat de man dit bedrag ook steeds heeft betaald. De man stelt verder dat de vrouw gedurende een periode van zo’n 2,5 jaar nooit heeft aangegeven dat de onderhoudsbijdrage van € 802,23 per maand in totaal die de man heeft betaald, niet volgens afspraak was en hij het dubbele verschuldigd zou zijn.
3.4.3. Het hof overweegt het navolgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de man vaststelling beoogt van de uitleg die aan de passage betreffende de kinderalimentatie in het convenant d.d. 9 januari 2008 dient te worden gegeven en dienovereenkomstig aanpassing van het convenant van 9 januari 2008 en de beschikking van de rechtbank Maastricht van 22 april 2008 wenst.
Partijen verschillen van mening over de vraag hoe het convenant moet worden uitgelegd, in het bijzonder over de vraag hoe de bepaling“De man draagt, evenals heden het geval is, gedurende het verblijf in Canada bij in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] en [zoon] ad € 802,23 per maand per kind”, moet worden uitgelegd.
De vraag welke uitleg dit behoeft kan niet uitsluitend worden beantwoord op grond van een taalkundige uitleg. Bij die uitleg komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 Haviltex).
Het hof is van oordeel, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, dat de woorden “per maand en per kind” zoals opgenomen in het convenant, daarin zijn opgenomen als gevolg van een kennelijke misslag, die partijen destijds niet als zodanig hebben onderkend. In hoger beroep is het hof niet van (wezenlijk) andere omstandigheden gebleken dan die, die reeds bekend waren uit de procedure bij de rechtbank. Het hof neemt, evenals de rechtbank, mede in aanmerking dat de man vanaf januari 2008 ook steeds heeft betaald overeenkomstig de thans door hem gegeven uitleg aan het convenant en de vrouw dit jaren heeft geaccepteerd zonder de thans door haar voorgestane betaling van € 802,23 per maand per kind te claimen. Het hof hecht dan ook geen geloof aan de stellingen van de vrouw, dit mede gelet op het door de man in eerste aanleg overgelegde en door de vrouw niet betwiste ‘Overzicht betaalde alimentatie voor [dochter] en [zoon]’, waaruit blijkt dat de man met ingang van september 2007 het (jaarlijks geïndexeerde) bedrag van € 802,23 in totaal per maand heeft voldaan als onderhoudsbijdrage voor [dochter] en [zoon], welk bedrag exact gelijk is aan het bedrag dat in het convenant van 9 januari 2008 is opgenomen. De vrouw heeft nog aangevoerd dat de bijzin “evenals heden het geval is” betrekking heeft op de periode tijdens het verblijf van de kinderen in Canada in welke periode de man aan zijn onderhoudsverplichting zal blijven voldoen. Het hof wijst de door de vrouw gegeven beperkte uitleg aan de woorden “ evenals heden het geval is” af. De door de vrouw gegeven uitleg volgt niet zonder meer uit de gekozen bewoordingen en is ook niet aannemelijk nu het opgenomen bedrag van € 802,23 exact gelijk is aan het bedrag dat de man voor beide kinderen tezamen reeds betaalde. Deze bijzin kan, temeer nu partijen ook daarnaar hebben gehandeld, naar het oordeel van het hof redelijkerwijs niet anders worden gelezen dan dat zij in ieder geval ook ziet op het bedrag dat de man tot het moment van het convenant aan de vrouw als onderhoudsbijdrage voor de kinderen heeft betaald en is blijven betalen.
Het hof volgt de vrouw, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, evenmin in haar stelling dat zij heeft gedwaald. De vrouw heeft haar stelling ook onvoldoende geconcretiseerd, laat staan onderbouwd. De vrouw verbindt hieraan overigens ook niet de conclusie dat het convenant op grond van dwaling zou dienen te worden vernietigd.
Nu deze zaak uitsluitend de uitleg van het convenant d.d. 9 januari 2008 betreft en het geen wijzigingsverzoek van de vrouw noch van de man betreft dat is gericht op wijziging en/of vaststelling van de behoefte van de kinderen en de draagkracht van de man, komt het hof aan de beoordeling van de behoefte en de draagkracht niet toe, zodat het hof ook die stelling van de vrouw passeert. Het door de vrouw gestelde feit dat kinderalimentatie een kwestie van openbare orde is doet daar niet aan af.
3.5. De bestreden beschikking dient derhalve te worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.6.1. De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de werkelijke proceskosten van deze beroepsprocedure.
3.6.2. Het hof overweegt als volgt.
Het hof ziet in deze aanleiding af te wijken van de hoofdregel dat proceskosten in een procedure van familierechtelijke aard tussen partijen worden gecompenseerd.
Het hof is van oordeel dat onmiskenbaar sprake is van een kennelijke misslag in het convenant door na het bedrag van € 802,23 per maand de woorden “ per kind” op te nemen. De onderhavige procedure komt voort uit het gegeven dat de vrouw op basis van deze kennelijke misslag tot executie is overgaan. Het hof is van oordeel dat in dat licht bezien het redelijk en billijk is dat de man in de kosten in hoger beroep door de vrouw wordt gecompenseerd middels een proceskostenveroordeling. Het hof zal voor de vaststelling van hetgeen de vrouw terzake aan de man verschuldigd is aansluiten bij het toepasselijke liquidatietarief ( 2 punten) en dit vermeerderen met hetgeen door de man aan griffierecht is betaald. Dit is respectievelijk € 1.788,- en € 284,-. Het hof zal de vrouw dan ook veroordelen tot betaling aan de man van een bedrag van € 2.072,- ter zake van vergoeding van de proceskosten in hoger beroep.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Maastricht van 5 april 2011;
veroordeelt de vrouw in de kosten van dit hoger beroep aan de zijde van de man gevallen en vastgesteld op € 2.072;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M Mertens-Steeghs, M.C. Bijleveld-van der Slikke en H.J.M. van Arkel-van Gasselt en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2012.