GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.080.603
arrest van de vierde kamer van 31 januari 2012
[Appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J.L. Brens,
[Geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.C.M.H. Vielvoye,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 januari 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 20 oktober 2010 tussen appellant - [appellant] - als eiser en geïntimeerde - [geintimeerde] - als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 218736/ HA ZA 10-821)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 21 juli 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft [appellant] twee grieven aangevoerd, bewijs aangeboden, twee producties overgelegd, en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot veroordeling van [geintimeerde] om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 12.855,86, met rente en kosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] de grieven bestreden.
2.3. [appellant] heeft daarna de gedingstukken overgelegd en partijen hebben uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.[appellant] en [geintimeerde] waren tezamen de houders van alle aandelen in het geplaatste kapitaal van Impulse Plants Holding B.V.
4.1.2. In december 2008 zijn [appellant] en [geintimeerde] een overeenkomst inzake aan- en verkoop aandelen Impulse Plants Holding B.V. aangegaan. (Hierna: de overeenkomst)
Artikel 1 van de overeenkomst luidt voor zover relevant:
‘1. [appellant] verkoopt per de datum van ondertekening van deze overeenkomst aan [geintimeerde] gelijk [geintimeerde] per voornoemde datum van [appellant] koopt 200 aandelen B, genummerd B1 tot en met B200, ieder aandeel nominaal groot € 45, in het kapitaal van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Impulse Plants Holding B.V. en wel voor een prijs van in totaal € 569.000 (zegge vijfhonderd negenenzestig duizend euro) oftewel € 2.845 per aandeel.
2. De koopprijs zal als volgt worden voldaan:
- € 53.724 zal worden voldaan middels verrekening met de schuld die [appellant] heeft aan Impulse Plants Holding B.V., in hoofdsom thans eveneens groot € 53.724;
- € 515.276 zal worden voldaan in contanten en wel door overschrijving op een door [appellant] aan te geven bankrekening
3. Betaling van de in lid 2 genoemde koopprijs zal plaatsvinden in vijf gelijke jaarlijkse termijnen met dien verstande dat bij het passeren van de akte door [geintimeerde] tenminste dient te worden betaald € 140.301, vertegenwoordigend bij benadering het door [appellant] verschuldigde bedrag aan inkomstenbelasting over de door hem gerealiseerde verkoopwinst op de aandelen.
4. Het restant bedrag, te weten € 374.975 zal door [geintimeerde] worden voldaan in vier gelijke jaarlijkse termijnen, elk groot € 93.743,75, waarvan de eerste termijn vervalt op 1 november 2009 en zo volgend, derhalve eindigend op 1 november 2012. Over het schuldig te blijven bedrag is [geintimeerde] aan [appellant] rente verschuldigd in acht nemende een rentepercentage van 5%.”
Artikel 2 lid 3 van de overeenkomst luidt:
“Per de datum van overdracht komen de baten ten goede aan [geintimeerde] en komen de lasten voor zijn rekening.”
Artikel 2 lid 5 van de overeenkomst luidt:
“Partijen streven erna de overdracht te doen laten plaatsvinden begin januari 2009 en verplichten zich ertoe al datgene te doen en na te laten wat hiertoe bevorderlijk is of kan zijn.”
4.1.2.Het concept van de akte van levering is meerdere malen gewijzigd.
4.1.3.In de notariële akte van levering van aandelen die op 3 juli 2009 is verleden is het volgende opgenomen:
“I INLEIDING/KOOPOVEREENKOMST
(…)
1.Tussen verkoper en koper is in de maand december tweeduizend acht een overeenkomst van verkoop en koop ter zake van na te melden aandelen tot stand gekomen (…)
B. Koopsom
1. De koopsom van de aandelen bedraagt: vijfhonderd negenenzestigduizend euro (€ 569.000,00).
2. De koper zal de koopsom voldoen:
- deels door betaling aan verkoper van een bedrag groot vijfhonderdvijftienduizend tweehonderdzesenzeventig euro (€ 515.276,00) in afwijking van genoemde koopovereenkomst te betalen op na te noemen wijze;
- deels door overname door koper van voormelde schuld in rekening-courant ten bedrage van drieënvijftigduizend zevenhonderdvierentwintig euro (€ 53.724,00) ten laste van de verkoper en ten behoeve van de vennootschap.
De comparanten verklaarden dat van voornoemd bedrag groot vijfhonderdvijftienduizend tweehonderdzesenzeventig euro (€ 515.276,00) reeds een gedeelte groot achtenvijftigduizend euro (€ 58.000,00) is voldaan.
Voorts verklaarden de comparanten dat koper het resterende bedrag groot vierhonderd zevenenvijftigduizend tweehonderdzesenzeventig euro (€ 457.276,00) als volgt zal voldoen:
- deels door betaling voor één oktober tweeduizend negen van een bedrag groot elfduizend euro (€ 11.000,00);
- deels door vier jaarlijkse betalingen ieder groot eenhonderdelfduizend vijfhonderdnegenenzestig euro (€ 111.569,00) en derhalve tezamen groot vierhonderd zevenenvijftigduizend vierhonderd zesenveertigduizend tweehonderdzesenzeventig euro
(€ 446.276,00), iedere betaling uiterlijk te voldoen op na te noemen datum; de éérste betaling uiterlijk op één oktober tweeduizend negen; de tweede betaling uiterlijk op één oktober tweeduizend tien; de derde betaling uiterlijk op één oktober tweeduizend elf en de vierde betaling uiterlijk op één oktober tweeduizend twaalf;
- over het schuldig te blijven bedrag is koper aan verkoper rente verschuldigd in achtnemende een rentepercentage van vijf procent (5 %);
(…)
D. Voorwaarden en bepalingen
1. Voor rekening van de koper zijn van heden af alle baten en lasten van de aandelen.
(…)
4.Voor zover daaraan in deze akte niet is afgeweken blijft tussen partijen van kracht hetgeen ter zake van de koop in genoemde koopovereenkomst en overigens is overeengekomen. ”
4.1.4.Bij brief van 25 januari 2010 heeft de advocaat van [appellant] [geintimeerde] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 22.326,96 aan rente.
4.1.5.Bij brief van 22 februari 2010 heeft de advocaat van [appellant] het gevorderde rentebedrag gecorrigeerd naar € 22.853,60.
4.1.6. Op 27 mei 2010 heeft [geintimeerde] een bedrag van € 9.910,41 aan [appellant] voldaan.
4.2.1. [appellant] heeft [geintimeerde] gedagvaard bij exploot van 22 april 2010 en, kort gezegd, gevorderd [geintimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 22.853,60 met rente, een bedrag van € 1.158 met rente en veroordeling van [geintimeerde] in de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
4.2.2.Bij tussenvonnis van 21 juli 2010 heeft de rechtbank een comparitie gelast. Van deze op 1 oktober 2010 gehouden comparitie is proces-verbaal opgemaakt dat zich bij de stukken bevindt. Uit het proces-verbaal blijkt dat [appellant] stelt dat zijn vordering met een bedrag van € 9.910,41 vermindert daar dit bedrag op 27 mei 2010 door [geintimeerde] is voldaan.
4.2.3.In haar vonnis van 20 oktober 2010 oordeelt de rechtbank dat de vordering van [appellant] voor zover deze ziet op rente over de openstaande hoofdsom van 1 januari 2009 tot en met 3 juli 2009, zijnde € 12.855,86 dient te worden afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat uitgaande van de bewoordingen van de overeenkomst daarin geen concrete ingangsdatum voor de rente is overeengekomen en dat op basis van taalkundige uitleg, bevestigd door de tekst van de akte van levering, 3 juli 2009 als ingangsdatum voor de rente moet worden aangenomen. [appellant] die, aldus de rechtbank, zijn stelling dat de rente per 1 januari 2009 is gaan lopen nader had moeten onderbouwen, heeft onvoldoende gesteld dat in weerwil van de schriftelijke overeenkomst tussen partijen andere afspraken zijn gemaakt. Al met al moet, zo oordeelt de rechtbank, worden uitgegaan van de taalkundige betekenis van de bewoordingen in de overeenkomst.
Voorts oordeelt de rechtbank dat de overeengekomen rente over het restant van de koopsom berekend vanaf 3 juli 2009 tot en met 31 december 2009 een bedrag van € 9.997,74 bedraagt en dat nu [geintimeerde] € 9.910,41 aan [appellant] heeft betaald, [geintimeerde] over de periode vanaf 3 juli 2009 nog een bedrag van € 87,33 onbetaald heeft gelaten, zodat de vordering van [appellant] tot dit bedrag voor toewijzing gereed ligt.
Over het toegewezen bedrag heeft de rechtbank vervolgens wettelijke rente vanaf 2 februari 2010 toegewezen.
4.3.1.In hoger beroep stelt [appellant] zich met grief I op het standpunt dat de rechtbank niet met het uitleggen van de overeenkomst had kunnen volstaan. De tekst van de tussen partijen gesloten overeenkomst is, zo stelt hij, niet onduidelijk maar vertoont een hiaat, omdat er geen concrete ingangsdatum voor de rente is overeengekomen. De rechtbank had dit behoren aan te vullen op grond van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 6:248 lid 1 BW en de ontbrekende ingangsdatum van de rente moeten bepalen op 1 januari 2009, zo stelt [appellant]. [appellant] verwijst daarbij naar een uitlating van [belastingadviseur], belastingadviseur van Impulse Plants Holding B.V, dat [appellant] grofweg € 50.000 aan rente kon verwachten. Voorts stelt [appellant] dat ook uitleg van de overeenkomst tot een zelfde uitkomst leidt.
4.3.2.[geintimeerde] stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst niet onvolledig is ten aanzien van de (ingangsdatum van de) verschuldigde rente. De rente is, aldus [geintimeerde], volgens de overeenkomst verschuldigd over het restant bedrag na het passeren van de akte en dus vanaf 3 juli 2009.
4.3.3.Dienaangaande overweegt het hof dat anders dan [appellant] stelt de overeenkomst (artikel 1 lid 3 en 4 van de overeenkomst), evenals de akte van levering (onder B 2), wel een concrete ingangsdatum voor de rente bevat, namelijk de datum waarop de akte is gepasseerd/ de aandelen zijn geleverd, zijnde 3 juli 2009.
[appellant] stelt zich, naar het hof begrijpt, op het standpunt dat partijen desalniettemin hebben bedoeld de rentebetalingsverplichting eerder te doen ingaan namelijk op 1 januari 2009, maar dat zij dit niet expliciet in de overeenkomst hebben opgenomen. [appellant] beroept zich daarbij op artikel 2 lid 5 van de overeenkomst.
4.3.4.Het hof overweegt dat het er bij de uitleg van een overeenkomst, en ook bij de vaststelling of sprake is van een hiaat in de overeenkomst, om gaat welke zin partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de desbetreffende contractsbepalingen mochten toekennen en om hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.3.5.[appellant] voert de volgende omstandigheden aan op grond waarvan volgens hem gezien artikel 2 lid 5 van de overeenkomst, de rentebetalingsverplichting op 1 januari 2009 dient in te gaan:
(1) met ingang van 1 januari 2009 is [appellant] als directeur van Impulse Plants Holding B.V. afgetreden en heeft hij ook geen salaris meer ontvangen;
(2) het uitstel van het verlijden van de akte van levering van aandelen berust op de omstandigheid dat [geintimeerde] het op het moment van verlijden van de akte te betalen bedrag wilde verminderen;
(3) in artikel 2 lid 3 van de koopovereenkomst is opgenomen dat per de datum van overdracht de baten aan [geintimeerde] ten goede komen en de lasten voor zijn rekening komen. Nu de datum overdracht met elke conceptleveringsakte opschoof, maar de koopsom ongewijzigd bleef, zijn de baten en lasten volgens [appellant] sedert 1 januari 2009 voor rekening van [geintimeerde].
4.3.6. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
Met betrekking tot het eerste punt geldt dat het verlies van salaris door [appellant] zijn grond vindt in het aftreden van [appellant] als directeur bij van Impulse Plants Holding B.V en dat [appellant] niets heeft aangevoerd op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de rentebetalingsplicht als compensatie voor dit verlies van salaris zou hebben te gelden. De omstandigheid dat [appellant] per 1 januari 2009 als directeur van Impulse Plants Holding B.V. is afgetreden en hij vanaf die datum ook geen salaris meer heeft ontvangen, brengt dan ook niet, althans niet zonder meer, mee dat [appellant] op grond van artikel 2 lid 5 van de overeenkomst redelijkerwijs mocht verwachten dat de rentebetalingsverplichting per 1 januari 2009 zou ingaan; [appellant] heeft voorts geen concrete feiten en omstandigheden gesteld die daartoe kunnen leiden.
Met betrekking tot het tweede punt geldt dat de oorzaak van de vertraging geen invloed heeft op het antwoord op de vraag hoe partijen over en weer de desbetreffende contractsbepaling redelijkerwijs hebben mogen begrijpen noch of er sprake is van een hiaat. Nu artikel 2 lid 5 niet als een fatale termijn kan worden beschouwd omdat daarin enkel een streefdatum wordt genoemd had het op de weg [appellant] gelegen om [geintimeerde] in gebreke te stellen, hetgeen hij evenwel heeft nagelaten.
Met betrekking tot punt drie geldt dat artikel 2 lid 3 van de overeenkomst, welk artikel aansluit bij de bepaling onder D 1 van de notariële akte van levering, niet ziet op renteverplichtingen over de uitgestelde betaling van de koopsom van de aandelen. Deze bepaling ziet op baten en lasten die aan de eigendom van de aandelen als zodanig zijn verbonden. Deze bepalingen bieden geen aanknopingspunt om de renteverplichting per 1 januari 2009 te doen ingaan.
4.3.7. Evenmin brengt de omstandigheid dat [appellant], naar hij stelt, is afgegaan op een uitlating van [belastingadviseur] dat [appellant] grofweg € 50.000,00 aan rente kon verwachten mee dat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten dat de rentebetalingsverplichting over het restant van de koopsom op grond van artikel 2 lid 5 van de overeenkomst per
1 januari 2009 zou ingaan. Het gaat er immers om in hoeverre [appellant] mocht verwachten dat ook [geintimeerde] de overeenkomst op grond van deze uitlating zo zou begrijpen dat de rente ongeacht of de overdrachtsakte daadwerkelijk begin januari 2009 zou worden gepasseerd, per 1 januari 2009 zou ingaan. Nu [geintimeerde] dit heeft betwist door een beroep te doen op de brief van [belastingadviseur] d.d. 29 januari 2010 waaruit blijkt dat ook [belastingadviseur] van 3 juli 2009 als ingangsdatum voor de rente (over het restant van de koopsom) uitgaat en [appellant] zijn stelling niet concreet heeft onderbouwd, brengt ook deze omstandigheid niet mee dat [appellant] redelijkerwijs mocht verwachten dat de rentebetalingsverplichting op grond van artikel 2 lid 5 van de overeenkomst per 1 januari 2009 zou ingaan.
4.3.8. [geintimeerde] mocht er gezien het voorgaande op vertrouwen dat de rente eerst per 3 juli 2009 zou ingaan. Derhalve bevat de overeenkomst geen hiaat. Evenmin dient de overeenkomst zo te worden uitgelegd dat de rentebetalingsverplichting op 1 januari 2009 ingaat.
4.3.9. Aan het slot van grief I voert [appellant] nog aan dat wanneer de rente eerst per 3 juli 2009 in zou gaan [geintimeerde] ongerechtvaardigd zou worden verrijkt.
4.3.10.Het hof oordeelt dat dit betoog niet opgaat. Van ongerechtvaardigde verrijking is eerst sprake indien voor de verrijking geen redelijke grond bestaat. Daarvan is geen sprake nu de “verrijking” – het later ingaan van de rentebetalingsverplichting van [geintimeerde] – haar grond vindt in de overeenkomst ingevolge welke de rentebetalingsverplichting op 3 juli 2009 ingaat.
4.3.11.Derhalve faalt grief I.
4.3.12.Met grief II betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte de wettelijke rente eerst op 2 februari 2010 heeft doen ingaan.
4.3.13. Ook deze grief treft geen doel. Uit de brieven d.d. 21 december 2009, 11 januari 2010 en 29 januari 2010 waarop [appellant] zich beroept blijkt, anders dan [appellant] stelt, niet van een mededeling van [geintimeerde] waaruit [appellant] zou moeten afgeleiden dat [geintimeerde] in de nakoming van zijn verplichtingen om de vanaf 3 juli 2009 verschuldigde rente te betalen zal tekortschieten, zodat [geintimeerde] reeds op 21 december 2009 dan wel 11 januari 2010 dan wel 29 januari 2010 in verzuim zou zijn en wettelijke rente met ingang van 1 januari 2010 verschuldigd zou zijn.
4.3.14.Nu partijen niet hebben afgesproken per welke datum de verschuldigde wettelijke rente dient te worden voldaan is de rechtbank terecht uitgegaan van 2 februari 2010, daar [geintimeerde] op 25 januari 2010 door [appellant] is gesommeerd om de verschuldigde rente binnen 7 dagen na 25 januari te voldoen. De wettelijk rente is derhalve vanaf 2 februari 2010 gaan lopen.
4.3.15.Derhalve faalt grief II.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep van de rechtbank Breda van 20 oktober 2010 onder zaaknr. 218736/ HA ZA 10-821 tussen partijen gewezen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geintimeerde] begroot op € 649,00 voor verschotten en € 894,00 voor salaris advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M.A. de Groot-van Dijken, H.A.W. Vermeulen en Y.L.L.A.M. Delfos-Roy en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 januari 2012.