GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.077.317
arrest van de zevende kamer van 31 januari 2012
1. [Appellant sub 1.],
2. [Appellante sub 2.],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna aan te duiden als [Appellant sub 1.] c.s.,
advocaat: mr. D.C. Bitter,
[Geintimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geintimeerde],
advocaat: mr. H.J. Amsing,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 oktober 2010 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Roermond, van 3 augustus 2010, gewezen tussen [Appellant sub 1.] c.s. als eisers en [geintimeerde] als gedaagde.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 268331 \ CV EXPL 10-1136)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het in dezelfde zaak gewezen tussenvonnis van 20 april 2010.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven tevens houdende akte vermeerdering van eis hebben [Appellant sub 1.] c.s. hun eis gewijzigd, negen grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot hetgeen overigens aan het slot van die memorie staat omschreven.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft [geintimeerde] de grieven bestreden en geconcludeerd tot, kort gezegd, bekrachtiging van het beroepen vonnis.
2.3. De partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a) Bij huurovereenkomst van 22 augustus 2008 hebben [Appellant sub 1.] c.s. aan [geintimeerde] met ingang van 15 september 2008 de bedrijfsruimte gelegen op de begane grond van het pand aan de [vestigingsadres] te [vestigingsplaats] verhuurd. De huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van 5 jaar met een optie voor [geintimeerde] voor verlenging.
b) In de huurovereenkomst zijn de “Algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW” van toepassing verklaard.
c) Deze algemene voorwaarden bevatten onder meer de volgende bepalingen:
“Betalingen
18.1 De betaling van de huurprijs en van al hetgeen verder krachtens deze huurovereenkomst is verschuldigd, zal uiterlijk op de vervaldata (…) – zonder opschorting, korting, aftrek of verrekening met een vordering welke de huurder op de verhuurder heeft of meent te hebben – geschieden (…)”
18.2 Telkens indien een uit hoofde van de huurovereenkomst door huurder verschuldigd bedrag niet prompt op de vervaldag is voldaan, verbeurt huurder aan verhuurder van rechtswege per kalendermaand vanaf de vervaldag van dat bedrag een direct opeisbare boete van 2% van het verschuldigde per kalendermaand, waarbij elke ingetreden maand als een volle maand geldt, met een minimum van € 300,00 per maand.”
d) Bij huurkoopovereenkomst van 21 augustus 2008 hebben [Appellant sub 1.] c.s. de volledige inventaris van de bedrijfsruimte in huurkoop aan [geintimeerde] verkocht.
e) Artikel 3 van de huurkoopovereenkomst bepaalt het volgende:
“Alle betalingen, ingevolge deze overeenkomst door de huurkopers te doen, zullen moeten geschieden (…) zonder enige korting of schuldvergelijking. Bij het niet- voldoening van enige termijn overeenkomstig het hiervóór bepaalde, zal de huurkopers verbeuren een boete van €. 5.000,- voor elke ingegane maand, dat hij langer dan een week na de bij de aan hem door de verkoper uit te brengen ingebrekestelling bepaalde dag nalatig blijft om zijn verplichting na te komen.”
f) Op 15 september 2008 is de inventaris in feitelijke macht en houderschap aan [geintimeerde] overgedragen.
4.2.1. In de onderhavige procedure vorderden [Appellant sub 1.] c.s. bij inleidende dagvaarding veroordeling van [geintimeerde]:
1) tot betaling van € 990,-- ter zake achterstallige huurpenningen, vermeerderd met een boete van € 3.000,--;
2) tot betaling van € 2.235,58 ter zake de waarborgsom, vermeerderd met een boete van € 600,--;
3) tot betaling van € 226,74 ter zake de huurkoopovereenkomst, vermeerderd met een boete van € 5.000,--;
4) tot betaling van € 357,22, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 17 december 2008;
5) om over te gaan tot het afsluiten van een verzekering voor de inventaris, op straffe van een dwangsom zoals in de dagvaarding aangegeven;
6) tot betaling van € 833,-- aan buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding.
4.2.2.Aan deze vorderingen hebben [Appellant sub 1.] c.s., voor zover in hoger beroep van belang, het volgende ten grondslag gelegd.
- [geintimeerde] heeft zeker tien huurtermijnen te laat betaald. Daarom is [geintimeerde] tien maal de in artikel 18.2 van de algemene voorwaarden bedoelde boete van € 300,-- verschuldigd, dus in totaal € 3.000,--.
- [geintimeerde] zou de waarborgsom in termijnen betalen maar zij heeft twee termijnen te laat betaald. Daarom is zij twee maal de in artikel 18.2 van de algemene voorwaarden bedoelde boete van € 300,-- verschuldigd, dus in totaal € 600,--.
- [geintimeerde] heeft een van de termijnen van de huurkoopovereenkomst aanvankelijk onvolledig en dus te laat betaald. Daarom is [geintimeerde] de in artikel 3 van de huurkoopovereenkomst bedoelde boete van € 5.000,-- verschuldigd.
- [geintimeerde] moet de door [Appellant sub 1.] c.s. gemaakte buitengerechtelijke kosten vergoeden. Die kosten kunnen begroot worden op € 833,--.
4.2.3.[geintimeerde] heeft meerdere verweren gevoerd. Deze verweren zullen, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
4.3.1.In het tussenvonnis van 20 april 2010 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
4.3.2.In het eindvonnis van 3 augustus 2010 heeft de kantonrechter, kort gezegd:
1) de vordering tot betaling van achterstallige huurpenningen afgewezen omdat de huurpenningen inmiddels alsnog betaald zijn en de ter zake te late betaling van huurpenningen gevorderde boete afgewezen omdat deze boete de kantonrechter disproportioneel voorkwam;
2) de vordering van € 2.235,58 ter zake onbetaald gelaten waarborgsom toegewezen en de terzake te late betaling van de waarborgsom gevorderde boete afgewezen omdat deze boete de kantonrechter disproportioneel voorkwam;
3) de vordering van € 226,74 ter zake een deels onbetaald gelaten huurkooptermijn toegewezen en de terzake te late betaling van de huurkooptermijn gevorderde boete afgewezen omdat deze boete de kantonrechter disproportioneel voorkwam;
4) het bedrag van € 357,22 toegewezen, vermeerderd met rente;
5) de vordering ter zake de inboedelverzekering afgewezen;
6) de vordering ter zake buitengerechtelijke kosten ten dele toegewezen, tot een bedrag van € 357,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 4 maart 2010.
De kantonrechter heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, aldus dat elke partij de eigen kosten diende te dragen.
4.4.1. [Appellant sub 1.] c.s. hebben bij memorie van grieven hun eis gewijzigd. Zij vorderen thans veroordeling van [geintimeerde] om binnen veertien dagen na de datum van het te wijzen arrest aan [Appellant sub 1.] c.s. te voldoen:
1) € 3.000,-- aan boete ter zake te late betaling van huurpenningen;
2) € 600,-- aan boete ter zake te late betaling van de waarborgsom;
3) € 5.000,-- aan boete ter zake te late betaling van de termijnen van de huurkoopovereenkomst;
4) € 833,-- ter zake buitengerechtelijke kosten;
deze vier bedragen telkens vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 maart 2010 en met veroordeling van [geintimeerde] in de proceskosten.
4.4.2.Het onder 4) gevorderde kwam weliswaar niet voor in de appeldagvaarding maar werd ook al gevorderd in eerste aanleg. In zoverre is dus geen sprake van een eisvermeerdering. Dat thans aanspraak gemaakt wordt op wettelijke rente over de boetebedragen vormt ten opzichte van het in eerste aanleg gevorderde (en ten opzichte van de appeldagvaarding) wel een eisvermeerdering. Tegen deze eisvermeerdering is geen bezwaar gemaakt. Het hof acht de eisvermeerdering toelaatbaar.
4.4.3.Ten opzichte van hetgeen in eerste aanleg werd gevorderd lijkt tevens sprake van een eisvermindering, nu [Appellant sub 1.] c.s. vernietiging van het (hele) beroepen vonnis vorderen, dus naar de letter genomen ook voor zover bij dat vonnis hun vorderingen zijn toegewezen. Het hof begrijpt dat dit niet de bedoeling is en dat uitsluitend vernietiging van het vonnis wordt gevorderd voor zover daarbij de vorderingen van [Appellant sub 1.] c.s. zijn afgewezen. In zoverre is dus – ten opzichte van hetgeen in eerste aanleg werd gevorderd – geen sprake van een eiswijziging. [Appellant sub 1.] c.s. vorderen immers in hoger beroep dat het deel van hun vorderingen dat in eerste aanleg is afgewezen, alsnog wordt toegewezen.
4.5.1.Het hof zal de grieven 1, 2 en 3 gezamenlijk behandelen. Deze grieven zijn gericht tegen de afwijzing van de gevorderde boetebedragen van € 3.000,--, € 600,-- en € 5.000,--.
4.5.2.Het hof stelt bij de beoordeling van deze grieven voorop dat [geintimeerde] in hoger beroep niet betwist dat zij in de nakoming van de huurovereenkomst tekort geschoten is door huurtermijnen en twee termijnen van de (in vijf termijnen te betalen) waarborgsom te laat te voldoen. Evenmin heeft [geintimeerde] in hoger beroep betwist dat zij in de nakoming van de huurkoopovereenkomst tekort geschoten is door de huurkooptermijn over september 2009 te laat te voldoen. Voor zover [geintimeerde] zich in eerste aanleg heeft beroepen op verrekening van het door haar verschuldigde met tegenvorderingen of op een opschortingsrecht, heeft de kantonrechter die verweren naar het oordeel van het hof terecht verworpen. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de overeenkomsten een dergelijke verrekening of opschorting verbieden en dat ook het bepaalde in artikel 6:136 BW aan honorering van die verweren in de weg stond.
4.5.3.In de toelichting op de grieven hebben [Appellant sub 1.] c.s. aangevoerd dat de kantonrechter de gevorderde boetes kennelijk op grond van artikel 6:94 BW heeft gematigd tot nihil en dat dit ten onrechte is gebeurd omdat [geintimeerde] een dergelijke matiging niet heeft verlangd. Het hof volgt [Appellant sub 1.] c.s. hier niet in. [geintimeerde] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat zij de boetes buitenproportioneel vond. Mede in aanmerking genomen dat [geintimeerde] in eerste aanleg in persoon procedeerde en dat de rechter op grond van artikel 25 Rv ambtshalve de rechtsgronden moet aanvullen, heeft de kantonrechter dit verweer van [geintimeerde] terecht opgevat als een beroep op matiging van de contractuele boetes op de voet van artikel 6:94 BW.
4.5.4.[Appellant sub 1.] c.s. hebben in de toelichting op hun grieven voorts aangevoerd dat sprake is van geldige boetebedingen in de zin van artikel 6:91 BW. [geintimeerde] heeft daar bij memorie van antwoord tegen aangevoerd dat “de algemene voorwaarden in kwestie als onredelijk bezwarend jegens haar moeten worden aangemerkt”. Het hof stelt vast dat dit verweer van [geintimeerde] kennelijk is gebaseerd op artikel 6:233 sub a BW. Het verweer heeft dus kennelijk, mede gelet op het bepaalde in artikel 6:231 sub a BW, uitsluitend betrekking op het boetebeding in de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst en niet op het boetebeding in (artikel 3 van) de huurkoopovereenkomst. Het boetebeding dat in de huurkoopovereenkomst (zelf) is opgenomen kan immers niet als algemene voorwaarde in de zin van artikel 6:231 sub a worden aangemerkt.
Het hof acht het boetebeding dat is opgenomen in artikel 18.2 van de op de huurovereenkomst toepasselijke algemene voorwaarden in het onderhavige geval, mede gelet op de aard en overige inhoud van de overeenkomst (die gesloten is tussen bedrijfsmatig handelende partijen), de wijze waarop de voorwaarden tot stand zijn gekomen, de wederzijdse kenbare belangen van partijen en de overige omstandigheden van het geval niet onredelijk bezwarend voor [geintimeerde].
4.5.5.[Appellant sub 1.] c.s. hebben in de toelichting op de eerste drie grieven vervolgens aangevoerd dat de matigingsbevoegdheid van artikel 6:94 BW terughoudend gehanteerd moet worden. Matiging is volgens [Appellant sub 1.] c.s. alleen toegestaan als de billijkheid dit klaarblijkelijk eist, hetgeen alleen aan de orde is als toepassing van het boetebeding tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat zou leiden. Daarvan is in dit geval volgens [Appellant sub 1.] c.s. geen sprake. Zij hebben daartoe onder meer aangevoerd dat zij [geintimeerde] herhaaldelijk hebben gesommeerd tot nakoming van haar betalingsverplichtingen en dat zij [geintimeerde] daarbij hebben gewezen op de boetebedingen.
4.5.6.Het hof stelt dienaangaande voorop dat de rechter volgens de tekst van artikel 6:94 BW een bedongen boete kan matigen “indien de billijkheid dit klaarblijkelijk eist.”
Deze maatstaf brengt volgens vaste rechtspraak mee dat de rechter pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik mag maken. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en de hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen (zie onder meer rechtsoverweging 5.3 van HR 27 april 2007, LJN: AZ6638).
4.5.7.Uitgaande van dit toetsingskader acht het hof de ter zake de te late betaling van de twee laatste termijnen van de waarborgsom gevorderde boete van € 600,-- (twee maal € 300,--) niet onaanvaardbaar. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het in ieder geval gaat om twee bedragen van € 1.000,-- die aanzienlijk te laat zijn betaald (kennelijk pas na het wijzen van het beroepen vonnis), terwijl sprake is van bedrijfsmatig handelende partijen. Het hof neemt hier ook bij in aanmerking dat een boetebeding een reële prikkel tot nakoming mag vormen en dat het bedrag van € 600,-- op zichzelf voor een zelfstandig ondernemer niet bijzonder hoog is. Grief 2, die betrekking heeft op de boete over de waarborgsom, slaagt dus. Het hof acht deze boete, anders dan de kantonrechter, wel toewijsbaar. De omstandigheden die [geintimeerde] in het geding in eerste aanleg heeft aangevoerd, voeren niet tot een ander oordeel omdat die omstandigheden geen geldig excuus vormen voor het veel te laat betalen van de twee laatste termijnen van de waarborgsom en in die omstandigheden ook overigens geen aanknopingspunt is gelegen voor matiging van de boete van € 600,--.
4.5.8.Ten aanzien van de gevorderde boete van € 5.000,-- over de deels onbetaald gelaten huurkooptermijn over september 2009 komt het hof tot een ander oordeel. Het gaat hier om een huurkooptermijn van € 800,-- waarop [geintimeerde] in verband met een vermeende tegenvordering € 226,74 heeft ingehouden zodat zij slechts € 573,26 heeft betaald. Tot betaling van het resterende bedrag van € 226,74 is zij in het beroepen vonnis veroordeeld. Tegenover de geringe omvang van het aldus te laat betaalde bedrag (€ 226,74) acht het hof de gevorderde contractuele boete van € 5.000,-- buitensporig en onaanvaardbaar. Het hof neemt daar mede bij in aanmerking dat het boetebeding kennelijk door of namens [Appellant sub 1.] c.s. is opgesteld, dat niet blijkt dat over het beding is onderhandeld, dat niet gesteld of gebleken is dat [geintimeerde] ten tijde van het sluiten van de overeenkomst over juridische bijstand beschikte en dat [geintimeerde] een kleine zelfstandige is en geen grote kapitaalkrachtige ondernemer.
4.5.9.Uit het voorgaande volgt overigens niet dat de boete tot nihil moet worden gematigd, zoals de kantonrechter heeft gedaan. Het hof zal, alle omstandigheden in aanmerking nemend, de boete ter zake het te laat betalen van het bedrag van € 226,74 matigen tot € 100, . Grief 3, betrekking hebbend op de boete voor het te laat (volledig) voldoen van de huurkooptermijn, slaagt dus slechts in geringe mate. Volledigheidshalve stelt het hof vast dat een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 3 van de huurkoopovereenkomst heeft plaatsgevonden (prod. 19 bij inleidende dagvaarding).
4.5.10.Grief 1 heeft betrekking op de te late betaling van tien maandelijkse huurtermijnen.
Het gaat om een huur van € 1.100,-- per maand. [Appellant sub 1.] c.s. hebben gesteld dat [geintimeerde] de huur “zeker 10 maanden” niet tijdig heeft voldaan. [Appellant sub 1.] c.s. maken op grond van artikel 18.2 van de bij de huurovereenkomst behorende algemene voorwaarden aanspraak op een boete van € 300,-- voor elke te laat betaalde termijn, dus op in totaal € 3.000,--.
4.5.11.Zoals hierna zal blijken, slaagt deze grief ten dele. Dit brengt mee dat het hof ook hier mede acht dient te slaan op het in eerste aanleg door [geintimeerde] gevoerde verweer. Het hof begrijpt uit de conclusie van antwoord dat [geintimeerde] niet zonder meer heeft erkend dat zij maar liefst 10 huurtermijnen in relevante mate te laat heeft betaald.
Het hof stelt dienaangaande voorop dat de stelling van [Appellant sub 1.] c.s. dat [geintimeerde] “zeker 10 maanden” niet tijdig heeft voldaan, niet gespecificeerd is. [Appellant sub 1.] c.s. hebben ter onderbouwing van die stellingen wel verwezen naar de door hen als prod. 21 bij de inleidende dagvaarding overgelegde bankafschriften. Het hof stelt uitgaande van die bankafschriften het volgende vast:
- de huur voor de tweede helft van september 2008 (de huur ging in per 15 september 2008) is op 11 september 2008 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor oktober 2008 is op 30 september 2008 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor november 2008 is op 31 oktober 2008 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor december 2008 is op 1 december 2008 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor januari 2009 is op 2 januari 2009 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor februari 2009 is op 5 februari 2009 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen
- de huur voor maart 2009 is op 3 maart 2009 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor april 2009 is op 27 maart 2009 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor mei 2009 is op 6 mei 2009 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen
- de huur voor juni 2009 is op 2 juni 2009 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor juli 2009 is op 7 juli 2009 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor augustus 2009 is op 3 augustus 2009 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen
- de huur voor september 2009 is op 2 september 2009 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor oktober 2009 is op 23 oktober 2009 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor november 2009 is op 2 november 2009 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor december 2009 is op 30 november 2009 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor januari 2010 is op 5 januari 2010 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen;
- de huur voor februari 2010 is op 1 februari 2010 door [Appellant sub 1.] c.s. ontvangen.
4.5.12.Uit bovenstaand overzicht volgt dat de huur over de maanden september 2008, oktober 2008, november 2008, april 2009 en december 2009 door [Appellant sub 1.] c.s. vóór aanvang van de desbetreffende maand is ontvangen.
Daarnaast zijn er acht maanden ten aanzien waarvan [Appellant sub 1.] c.s. de huur zeer kort na aanvang van de maand hebben ontvangen (op de 1e, 2e of 3e van de maand). Dat geldt voor december 2008, januari 2009, maart 2009, juni 2009, augustus 2009, september 2009, november 2009 en februari 2010.
Bij de andere vijf maanden is het aantal dagen dat te laat betaald is groter:
- februari 2009: 5 dagen;
- mei 2009: 6 dagen;
- juli 2009: 7 dagen;
- oktober 2009: 23 dagen;
- januari 2010: 5 dagen.
4.5.13.Uitgaande van het in r.o. 4.5.6 geschetste toetsingskader acht het hof de boete van € 300,-- per te laat betaalde maand in het onderhavige geval niet buitensporig en niet onaanvaardbaar voor zover dat de maanden mei 2009, juli 2009, oktober 2009 en januari 2010 betreft. Het hof neemt daarbij in aanmerking:
- dat het gaat om bedrijfsmatig handelende partijen;
- dat de advocaat van [Appellant sub 1.] c.s. [geintimeerde] bij brief van 3 februari 2009 heeft verzocht om in de toekomst de huurpenningen tijdig te betalen en bij brief van 19 februari 2009 (overigens in het kader van de waarborgsom) heeft gewezen op het boetebeding uit de algemene voorwaarden;
- dat [geintimeerde] door desondanks het slechte betalingsgedrag te handhaven, verwijtbaar heeft gehandeld en daarmee een risico heeft genomen dat voor haar eigen rekening komt.
Dat het boetebedrag wellicht aanzienlijk hoger is dan de renteschade die [Appellant sub 1.] c.s. door de te late betaling hebben geleden, maakt de boete niet onaanvaardbaar, nu een boetebeding een behoorlijke prikkel tot nakoming mag inhouden. Alle omstandigheden in aanmerking genomen ziet het hof ten aanzien het over deze vier maanden te laat betalen van de huur geen reden voor matiging van de gevorderde boete van € 300,-- per maand. Aan boete is dus in ieder geval € 1.200,-- toewijsbaar. Grief 1 slaagt in zoverre. De omstandigheden die [geintimeerde] in het geding in eerste aanleg heeft aangevoerd, voeren niet tot een ander oordeel omdat die omstandigheden geen geldig excuus vormen voor het ondanks de waarschuwingen in relevante mate te laat betalen van de genoemde vier huurtermijnen van de waarborgsom. [geintimeerde] had immers door middel van een automatische overboeking kunnen zorgen dat de huur tijdig betaald zou worden. In de in de conclusie van antwoord genoemde omstandigheden is ook overigens geen aanknopingspunt gelegen voor matiging van dit boetebedrag van 4 maal € 300,-- is € 1.200,--.
4.5.14.Ten aanzien van de maand februari 2009 ligt dit anders omdat niet gebleken is dat [Appellant sub 1.] c.s. vóór de brief van hun advocaat van 3 februari 2009 al duidelijk hadden gemaakt aan [geintimeerde] dat zij daadwerkelijk aanspraak zouden maken op de in de algemene voorwaarden genoemde boete indien huurtermijnen in relevante mate te laat betaald zouden worden. Gelet daarop en op het feit dat deze huurtermijn slechts 5 dagen te laat is betaald, acht het hof het vorderen van een boete over deze maand in de omstandigheden van dit geval onaanvaardbaar.
4.5.15.Hetzelfde geldt voor de acht maanden ten aanzien waarvan de huur slechts 1, 2 of 3 dagen te laat is betaald, genoemd in r.o. 4.5.12. Het hof neemt hier ook bij in aanmerking dat [Appellant sub 1.] c.s. [geintimeerde] pas weer op 19 oktober 2009 door hun advocaat hebben doen aanschrijven, toen de huur over oktober 2009 nog steeds onbetaald was. Daarmee hebben zij de indruk gewekt dat het voor hen geen probleem was indien zij de huur op de eerste, tweede of derde dag van de maand zouden ontvangen. De tekortkoming, bestaande in het te laat betalen, is ten aanzien van deze maanden zeer gering. Dat [Appellant sub 1.] c.s. thans over die maanden een boete van € 300,-- per maand vorderen acht het hof in de gegeven omstandigheden disproportioneel.
4.5.16.De slotsom ten aanzien van grief 1 is dat ter zake boetes voor het te laat betalen van huurtermijnen € 1.200,-- wordt toegewezen.
4.6.1.Grief 4 is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om ter zake buitengerechtelijke kosten slechts € 357,-- toe te wijzen terwijl [Appellant sub 1.] c.s. dienaangaande € 833,-- hebben gevorderd. [geintimeerde] heeft in reactie op deze grief aangevoerd dat in het geheel geen vergoeding voor buitengerechtelijke kosten had moeten worden toegewezen omdat slechts enkele sommatiebrieven zijn verzonden.
4.6.2.Het hof stelt vast dat [Appellant sub 1.] c.s. bij hun inleidende dagvaarding een groot aantal producties hebben gevoegd, waaronder een aantal brieven van hun advocaat aan [geintimeerde]. Deze brieven, waarin [geintimeerde] bij herhaling op haar betalingsverplichtingen is gewezen en waarin verweren van [geintimeerde] zijn weerlegd, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof toekenning van een vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten.
4.6.3.Voor wat betreft de hoogte van de toe te kennen vergoeding overweegt het hof het volgende. De kantonrechter heeft de bij kantongerechten gebruikelijke “Staffel incassokosten” gehanteerd en daarvan uitgaande een bedrag van € 357,-- toegekend (het tarief behorend bij een hoofdsom inclusief rente tot € 2.500,--). Het door [Appellant sub 1.] c.s. gevorderde bedrag komt voor in dezelfde staffel, maar vormt het tarief dat hoort bij een hoofdsom inclusief rente gelegen tussen € 5.000,-- en € 10.000,--.
Het hof acht toepassing van dat door [Appellant sub 1.] c.s. bepleite tarief gerechtvaardigd, waarbij het hof in aanmerking neemt dat in hoger beroep een hoger bedrag aan boetes toewijsbaar wordt geacht dan in eerste aanleg en dat [geintimeerde] een deel van de door haar verschuldigde hoofdsom pas na de inleidende dagvaarding heeft voldaan. Grief 4 slaagt dus. Het hof acht ter zake buitengerechtelijke kosten het gevorderde bedrag van € 833,-- toewijsbaar.
4.7.Grief 5 is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om partijen niet toe te laten tot bewijslevering. Voor zover deze grief zelfstandige betekenis heeft naast de grieven 1 tot en met 4, faalt de grief. [Appellant sub 1.] c.s. heeft in hoger beroep geen feiten gesteld die het hof tot toewijzing van hogere bedragen aan boetes zouden brengen dan de bedragen die het hof thans toewijsbaar acht. Voor bewijslevering zijn dus geen termen aanwezig.
4.8.Grief 6 is gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om de kosten van het geding in eerste aanleg tussen partijen te compenseren. Deze grief slaagt. Gelet op het feit dat [geintimeerde] in eerste aanleg tot betaling van een aantal hoofdsommen is veroordeeld en gelet op het feit dat daar in hoger beroep nog veroordelingen tot betaling van boetes bijkomen, heeft [geintimeerde] in deze procedure te gelden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal [geintimeerde] daarom veroordelen in de kosten van het geding in eerste aanleg.
4.9.De grieven 7, 8 en 9 hebben naast de eerdere grieven geen zelfstandige betekenis en behoeven geen afzonderlijke bespreking.
4.10.Het voorgaande voert tot de conclusie dat het beroepen vonnis moet worden vernietigd voor zover bij dat vonnis de vorderingen van [Appellant sub 1.] c.s. zijn afgewezen en voor zover bij dat vonnis de kosten van het geding in eerste aanleg zijn gecompenseerd.
Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende, [geintimeerde] veroordelen om aan [Appellant sub 1.] c.s. de na te melden bedragen te voldoen en [geintimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg veroordelen. [Appellant sub 1.] c.s. hebben over de boetebedragen en de buitengerechtelijke kosten wettelijke rente gevorderd vanaf 4 maart 2010, zijnde de dag van de dagvaarding in eerste aanleg. Deze wettelijke rente is toewijsbaar.
4.11.Het hoger beroep heeft ten dele doel getroffen. Het hof zal [geintimeerde] daarom veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
4.12.Het hof zal dit arrest, zoals door [Appellant sub 1.] c.s. gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
vernietigt het door de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Roermond tussen partijen gewezen vonnis van 3 augustus 2010 voor zover aangevochten, dat wil zeggen voor zover bij dat vonnis de vorderingen van [Appellant sub 1.] c.s. ten dele zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geintimeerde] om aan [Appellant sub 1.] c.s. te voldoen:
1) € 1.200,-- aan boete ter zake te late betaling van huurtermijnen;
2) € 600,-- aan boete ter zake te late betaling van de waarborgsom;
3) € 100,-- aan boete ter zake te late betaling van de termijnen van de huurkoopovereenkomst;
4) € 833,-- ter zake buitengerechtelijke kosten;
vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze bedragen vanaf 4 maart 2010 tot aan de dag van de voldoening;
veroordeelt [geintimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [Appellant sub 1.] c.s. tot op heden begroot op nihil aan dagvaardingskosten (de hoogte van deze kosten blijkt niet uit het overgelegde procesdossier), € 208,-- aan vast recht en € 500,-- aan salaris gemachtigde;
veroordeelt [geintimeerde] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [Appellant sub 1.] c.s. tot op heden begroot op € 87,93 aan dagvaardingskosten, € 280,-- aan vast recht en € 632,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, I.B.N. Keizer en S. Bochove en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 januari 2012.